Ministerie van Justitie
Algemene Leiding
Rapport inventarisatie milieucriminaliteit
Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Datum 2 februari 2005 Bij beantwoording de
Ons kenmerk 5334592/504 datum en ons kenmerk
Onderwerp rapport 'Inventarisatie milieucriminaliteit' vermelden. Wilt u slechts
één zaak in uw brief
behandelen.
Naar aanleiding van de vragen die tijdens het ordedebat van 1 februari jl. zijn
gesteld over het rapport `Inventarisatie milieucriminaliteit. Onderzoek naar
aard, ernst en omvang van zware milieucriminaliteit, 1 januari 2001 tot 1
september 2003' kan ik u mede namens mijn ambtgenoten van LNV en VWS
en de staatssecretaris van VROM het volgende mededelen.
Aard rapport
Het rapport kan worden gezien als een startdocument om te komen tot
periodieke analyses ten aanzien van de zware, grijze milieucriminaliteit in
Nederland, opdat ontwikkelingen en kenmerken kunnen worden
onderscheiden. Deze ontwikkelingen en kenmerken kunnen in ogenschouw
worden genomen bij beleidsbeslissingen ten aanzien van de bestrijding van de
zware, grijze milieucriminaliteit. Rapporten als deze bevatten veelal elementen
die tot calculerend gedrag bij potentiële overtreders kunnen leiden. Dat geldt
ook voor het onderhavige rapport. Daarnaast kunnen dergelijke rapporten
informatie over specifieke zaken bevatten die, indien zij openbaar wordt, het
opsporingsbelang kunnen schaden.
Hieronder zal ik naar aanleiding van de gestelde vragen eerst ingaan op het
onderwerp diervoeders in relatie tot de volksgezondheid. Daarna zal ik op de
strafrechtelijke aanpak ten aanzien van dit onderwerp ingaan.
5334592/504/2 februari 2005
Diervoeders in relatie tot volksgezondheid
Deze vraag is actueel naar aanleiding van de verwijzing in de op internet
geplaatste conceptversie van het rapport `Inventarisatie milieucriminaliteit'
naar de MPA-affaire uit 2002. Vooropgesteld zij dat over die affaire frequent en
intensief met u is gecommuniceerd. Er zijn 6 brieven aan u gestuurd,1 er is een
brief met antwoorden op 110 vragen aan u gezonden2 en er heeft een
algemeen overleg plaatsgevonden.3 Naar aanleiding van de affaire heeft u een
onderzoek laten doen naar de diervoedersector, dat heeft geresulteerd in het
rapport "Voer tot Nadenken". Ook heeft de VWA, ter voorbereiding van de
invoering van de Kaderwet diervoeders, een ketenanalyse gemaakt, waarover u
en de Minister van LNV met elkaar van gedachten hebben gewisseld.4
De MPA-affaire is een belangrijke les geweest voor de diervoedersector. Eens
te meer werd duidelijk dat een mentaliteitsomslag nodig is. Niet langer mag
enkel het eigen belang leidend zijn. Diervoederproducenten dragen als schakel
binnen voedselproductieketen een eigen verantwoordelijkheid voor de
veiligheid van het voedsel, en dienen zich daarnaar te gedragen. Ook de
nieuwe Europese verordening (EG) nr. 178/2002, de zogenoemde "General
Food Law", benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van de
diervoederproducenten. Het feit dat nieuwe samenwerkingsverbanden in de
diervoedersector zijn gestart, en meer ten algemene de uitkomsten van de
bijeenkomst `Intensieve Veehouderij' in Baarn, waarvan de minister van LNV
de slotverklaring aan u op 20 januari jl. heeft doen toekomen, geven een
positief signaal voor de toekomst.
De overheid heeft in dit verband tot taak de normen vast te stellen en de regels
te handhaven. Juist met het oog op de vraag of de handhaving adequaat is en
zich richt op de zwakke plekken van een sector, zijn analytische onderzoeken
zoals hier aan de orde nodig. Met de invoering van de Kaderwet diervoeders
op 18 oktober 2004 is duidelijkheid ontstaan over de precieze bevoegdheden
die de overheid hierbij ter beschikking staan. Waar voor die tijd toezicht onder
verantwoordelijkheid van het Productschap Diervoeder plaatsvond, vindt het
toezicht op de naleving nu plaats door de VWA en de AID. Zij beschikken
daarbij over bevoegdheden om, waar dat nodig is, bestuurlijke maatregelen te
treffen met betrekking tot diervoeders, dieren en dierlijke producten. In de
aardappeldioxine-affaire van 2004 is de effectiviteit van deze bevoegdheden
1 Brieven van 27 juni, 3 en 26 juli, 4, en 12 september 2002 (Kamerstukken II 2001/02, 26 991, nrs.
71, 73, 75, 76, 77) en 19 september 2002 (Kamerstukken II 2002/03, 26 991, nr. 78).
2 Brief van 21 november 2002 (Kamerstukken II 2002/03, 29 881, nr. 81).
3 Algemeen overleg van 26 november 2002 (Kamerstukken II 2002/03, 26 991, nr. 82).
4 Algemeen overleg van 9 december 2003 (Kamerstukken II 2003/04, 26 991, nr. 96).
2/6
5334592/504/2 februari 2005
van de VWA en de AID aangetoond. Hoewel de Kaderwet diervoeders voorziet
in de mogelijkheid van zelfcontrole, zal hieraan niet binnen afzienbare tijd
invulling worden gegeven. Of het bestaande GMP+-systeem bij de zelfcontrole
een rol gaat spelen staat nog niet vast.
Juist gelet op de consequenties die verontreinigingen in voeders voor de
voedselveiligheid kunnen hebben, worden bij een vermoeden van
verontreiniging de betrokken bedrijven onmiddellijk geblokkeerd en zonodig
andere lidstaten van de EU geïnformeerd. Bij elk incident met verontreinigde
diervoeders worden de risico's voor de volksgezondheid onderzocht via een
risico-analyse. Al naar gelang de uitslag van die analyse kan worden besloten
niet alleen maatregelen op te leggen ten aanzien van de verontreinigde
voeders, maar ook die dieren die ermee zijn gevoederd, en de voor menselijke
consumptie bestemde producten van die dieren. Uit risico-analyse bij de MPA-
affaire, en ook bij de recente dioxine-affaire, bleek dat er geen concrete
gevaren voor de volksgezondheid bestonden (zie het antwoord op vraag 68,
Kamerstukken II 2002/03, 29 881, nr. 81).
Geconstateerd kan worden dat de Kaderwet diervoeders werkt. Recent heeft de
VWA een grote partij grasbrokken van ruim 3,5 ton onderschept die mogelijk
verontreinigd is met dioxine als gevolg van een brand. De in Nederland
aanwezige partijen zijn op dit moment geblokkeerd in afwachting van nader
onderzoek.
Om te beoordelen of bij de genoemde incidenten de stoffen in de aangetroffen
concentraties gevaar voor de volksgezondheid vormden, is steeds een
risicobeoordeling door het RIVM gedaan. In alle gevallen was de conclusie van
het RIVM dat bij het geconstateerde gehalte van de betrokken stof in het
bewuste voedingsmiddel bij het normale voedingspatroon géén risico voor de
volksgezondheid aan de orde was.
Strafrechtelijke aanpak
Bij brief van 20 december 2004 heb ik aan u laten weten dat het eerder
genoemde rapport "Inventarisatie milieucriminaliteit" naast beleidsmatige
informatie ook operationele informatie bevat. Deze laatstgenoemde informatie
is weliswaar geanonimiseerd, maar valt (door insiders) te herleiden tot
bepaalde bedrijven. Conform het advies dat het College van procureurs-
generaal op 22 oktober 2004, tegelijk met de aanbieding van het rapport, aan
mij heeft uitgebracht, ben ik van oordeel dat openbaarmaking van het rapport
schade kan toebrengen aan opsporingsbelangen. Het gevolg zou kunnen zijn
dat strafrechtelijke vervolging in zaken waarin deze opportuun zou zijn, niet
3/6
5334592/504/2 februari 2005
meer haalbaar is. Zoals eerder gezegd, moet verder in aanmerking worden
genomen dat het rapport elementen bevat die tot calculerend gedrag bij
potentiële overtreders kunnen leiden. Derhalve ben ik tot het oordeel gekomen
dat ik het rapport niet openbaar kan maken. Ik blijf bij dit oordeel, daaraan
doet het feit dat een conceptversie van het rapport openbaar is gemaakt door
het op het internet te plaatsen niet aan af. Voor de duidelijkheid wijs ik u er op
dat het rapport in samenwerking met de VROM-IOD is opgesteld en ook ter
kennis is gebracht van de AID.
Overigens is het bovengenoemde rapport niet de enige verkenning naar aard,
ernst en omvang van strafbare feiten in de diervoedersector. Zo heeft het
Ministerie van Justitie de bedrijfstak diergeneeskunde en diervoeders als één
van de door te lichten sectoren geselecteerd op basis van een analyse van
diverse binnen- en buitenlandse bronnen op dit gebied. Het houden van een
preventieve verkenning op dit punt is uitbesteed aan Ernst & Young Integrity
Services & Investigations. Deze preventieve verkenning heeft in april 2004
geresulteerd in een rapport waarin de potentiële kwetsbaarheden van de
sector zijn geïnventariseerd. Overleg over de uitkomsten van het rapport en
eventuele vervolgacties met de betrokken ministeries en diensten is nog
gaande.
Ook heeft het OM in vervolg op het rapport `Inventarisatie milieucriminaliteit'
door de Unit Milieu Criminaliteit (UMC) van het Korps landelijke
politiediensten (Klpd) een risicoanalyse milieucriminaliteit laten uitvoeren,
waarin ook diervoeders aan de orde komen. Op deze analyse, die ik op 1
februari jl. heb ontvangen, kom ik later terug. De Rijksoverheid heeft dus
verschillende onderzoeken verricht om de praktijk met betrekking tot
diervoeders in kaart te brengen. Mede op basis van rapporten als deze zijn de
prioriteiten in het opsporings- en vervolgingsbeleid in de diervoedersector
bepaald.
In het kader van de zogenaamde MPA-affaire, waarop eerder in deze brief is
ingegaan, hebben voorbereidende onderzoeken plaatsgevonden tegen twee
varkenshouders. Deze onderzoeken hebben onvoldoende informatie
opgeleverd om op grond daarvan een strafrechtelijk onderzoek op te kunnen
starten.
Ook na de MPA-affaire heeft het opsporen en vervolgen van strafbare feiten in
de diervoedersector de aandacht van de politie en het OM gehad. In het
handhavingsarrangement 2004 van het OM met LNV/AID is voedselveiligheid
als beleidsthema opgenomen. Eén van de terreinen binnen dit beleidsthema is
4/6
5334592/504/2 februari 2005
het gebruik van verboden stoffen in diervoeders. Dit beleidsthema heeft
binnen het opsporingsbeleid de hoogste prioriteit gekregen, hetgeen betekent
dat onderzoeken op dit terrein zoveel mogelijk met voorrang zullen worden
opgepakt en afgerond.
In 2004 zijn twee onderzoeken naar verboden stoffen in diervoeders opgestart.
Deze twee onderzoeken lopen nog. Verder is in 2004 informatie verzameld
rondom het gebruik van afvalstoffen in diervoeders. Deze informatie zal
mogelijk leiden tot het opstarten van een opsporingsonderzoek in 2005. Over
de inhoud van deze onderzoeken en de verzamelde informatie kan ik u in
verband met het opsporingsbelang geen verdere mededelingen doen.
Bovendien heeft het OM op basis van een door de eerder genoemde UMC
uitgevoerde risicoanalyse het thema `diervoeders' tot prioriteit benoemd, die
langs de weg van een tactische analyse moet worden geoperationaliseerd.
Deze analyse is opgesteld in overleg met VROM-IOD en AID. Het thema is als
prioriteit terug te vinden in het handhavingsarrangement 2005 van het OM
met LNV/AID. Ook vindt momenteel door het OM een analyse plaats naar de
risico's van het bijmengen van hormonen en/of groeibevorderaars in de
diervoederketen. Tevens is op basis van eerdere signalen en mede op
suggestie van het OM onder regie van het Landelijk Overleg Milieu (LOM)
begonnen met de uitvoering van vier zgn. ketenprojecten. Een van de
ketenprojecten betreft de risico's van het gebruik van dierlijke vetten in
diervoeders. In zo'n project wordt de gehele productketen, van producent tot
eindafnemer, gecontroleerd. Bij deze controle zijn provincies, gemeenten,
inspecties, het OM en de politie betrokken. Dit project zal in het eerste halfjaar
van 2005 worden afgerond.
Ten aanzien van de organisatie van de milieutaak bij de politie en het OM heb
ik u in mijn brief van 20 december jl. meegedeeld dat bij beide organisaties
meer (gelabelde) capaciteit voor de uitvoering van deze taak inzetbaar zal zijn.
Bij de politie bestaan met ingang van 1 januari 2005 regionale en
interregionale milieuteams (RMT's en IMT's). Bij het OM is het Functioneel
Parket belast met de afdoening van milieuzaken (de zogenaamde
`leefbaarheidszaken' vallen daar niet onder).
Tot slot kan worden gemeld dat binnen de AID een taskforce is opgericht en
dat dit ook binnen de VWA gaat gebeuren. Deze gaan zich speciaal richten op
de diervoedersector.
Bestuurlijke integriteit
5/6
5334592/504/2 februari 2005
Ten aanzien van de vragen met betrekking tot de bestuurlijke integriteit zoals
die in het rapport aan de orde worden hebben gesteld, heb ik u reeds bij mijn
brief van 20 december 2004 geïnformeerd. Daaruit moge duidelijk zijn dat het
rapport uitgaat van een ander begrip bestuurlijke integriteit dan gebruikelijk is
in het kader van het integriteitsbeleid zoals dat onder verantwoordelijkheid
van mijn ambtgenoot van BZK en van gemeenten, provincies, en andere
overheden wordt gevoerd.
Het rapport voert het aspect bestuurlijke integriteit op in het kader van de
ontwikkeling van criteria voor de weging van het `gewicht' van de
verschillende zaken vanuit de vraag van de handhaving. Het rapport doelt met
bestuurlijke integriteit dan ook op aspecten of het toezicht heeft voldaan aan
de eisen die men daaraan mag stellen en of een vergunning achteraf bezien
niet had mogen worden verleend. Vandaar dat in het rapport ook onmiddellijk
wordt verduidelijkt dat de oorzaak vaak ligt in complexe en onduidelijke
regelgeving. Evenzo doelt het rapport in dit verband op het gegeven dat
sommige bestuursorganen in hun beleid groter gewicht hechten aan
economische belangen dan aan de strikte handhaving van de milieuregels.
Tot slot
De Rijksoverheid is zich terdege bewust van het gevaar dat verontreinigde
diervoeders kan opleveren voor de volksgezondheid. Het is dan ook tegen deze
achtergrond dat zij de in deze brief genoemde preventieve en repressieve
maatregelen heeft genomen.
De Minister van Justitie,
6/6
---- --
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit