CDA

Toespraak Amsterdamse wethouder Hester Maij (CDA) tijdens expertmeeting over onderwijs in grote steden d.d. 4 februari 2005

Alleen gesproken woord geldt


- Ik heet u allen van harte welkom hier in het Tec van het ROC ASA. Allereerst wil ik de directie van het ROC hartelijk danken, in het bijzonder de heer Kaandorp die bij ons voorstel om deze dag te organiseren meteen zijn medewerking verleende. Daarnaast wil ik het Islamitisch college Amsterdam en het NOVA college danken voor de door hen verleende gastvrijheid en inzet die wij ontvingen tijdens ons werkbezoek van vandaag.


- Onderwijs in de grote stad; het centrale thema van deze expertmeeting. De titel geeft meteen aan waarom het CDA uit de grote steden dit thema onder de aandacht wil brengen van onze Tweede Kamerfractie. Het onderwijs in de grote steden heeft namelijk te maken met een cumulatie van problemen die in zijn omvang en samenstelling intensiever zijn dan in de rest van het land. Dat is absoluut geen grootstedelijke arrogantie, maar een harde realiteit. Dat hangt samen met demografische opbouw, aantal leerlingen, maar ook het aantal achterstandsleerlingen, en de ontwikkeling van zwarte en witte scholen.


- Premier Balkenende heeft op de onlangs gehouden Bilderbergconferentie aangegeven dat onze samenleving zich moet gaan ontwikkelen van een verzorgingsstaat naar een participatiemaatschappij. In de kern is dat nou precies wat wij als grote steden volledig kunnen onderschrijven. Participatie als middel en doel voor een sociale samenleving. Bovendien vraagt, nee eist, onze arbeidsmarkt participatie, omdat zij zich anders verplaatst naar het buitenland.


- Maar om participatie voor onze toekomstige beroepsbevolking mogelijk te maken, is goed onderwijs wel absolute noodzaak, temeer er een toenemende vraag geldt naar hoogopgeleid personeel. Het is dan ook goed dat onze CDA-Tweede-Kamerfractie hier met een sterke vertegenwoordiging aanwezig is, om met lokale politici, schoolbesturen, leraren en leerlingen hierover van gedachten te wisselen.

Ik geef u een korte uiteenzetting van het basisonderwijs in Amsterdam:


- In Amsterdam gaan ruim 56 .000 kinderen naar een van de 205 Amsterdamse basisscholen.


- Hiervan heeft 38% een Nederlandse ( of Westerse) achtergrond, 27% een Turkse of Marokkaanse achtergrond en 35% een andere.


- Er zijn zo'n 5500 kinderen die gebruik maken van speciale scholen. (dat is VO- en basisonderwijs-leerlingen samen!)


- Van alle Amsterdamse leerlingen heeft ruim 60% een VMBO-advies.


- Na 4 jaar VMBO-onderwijs is 52% van de Amsterdamse leerlingen nog succesvol. Landelijk gezien is dan nog bijna 70% succesvol.


- Bovendien kent Amsterdam 39 .080 kinderen die op of onder de armoedegrens leven.


- En eenderde van de basisscholen in Amsterdam kan als uitgesproken wit getypeerd worden en eenderde als uitgesproken zwart.


- Uit deze opsomming blijkt wel dat de opgave tot het vormgeven van de participatiesamenleving niet vanzelfsprekend is. Dit wil overigens niet zeggen dat het enkel kommer en kwel is in ons onderwijs. Sterker nog, er gebeuren de meest fantastische dingen door besturen en personeel dat zeer betrokken en bevlogen is. Ik wil in dit verband wijzen dat de Amsterdamse basisscholen met alle achterstandsleerlingen in een gestage ontwikkeling bezig zijn om het landelijke cijfer van de cito-eindtoets te benaderen. Maar het lijkt mij zaak dat wij deze expertmeeting gebruiken om ons vooral te richten op de problemen die er zijn binnen het Amsterdamse onderwijs.


- Onze zorg is er vooral op gericht dat het al dan niet slagen van leerlingen op de arbeidsmarkt niet langs etnische lijn verloopt. En gezien de hoge schooluitval bij met name allochtone jongeren geeft dit reden tot zorg. Tel daarbij op dat er een oververtegenwoordiging van allochtone leerlingen binnen het VMBO is, en u begrijpt dat het probleem acuut is.


- In Amsterdam zijn de scholen in belangrijke mate een afspiegeling van de buurt waarin zij staan. Dat betekent dat wij wijken hebben met voornamelijk zwarte of voornamelijk witte scholen. Het is overigens een wijdverbreid misverstand dat zwarte scholen per definitie achterstandsscholen zijn. Toch is dit wel het beeld dat bij veel ouders leeft. Zo zien wij dat hoopopgeleide ouders hun kind weliswaar graag in de buurt op school willen hebben, maar niet als de buurtschool te zwart is. Is dit wel het geval, dan geeft 60% van de autochtone ouders aan dat ze dan uit zouden wijken naar een andere, wittere school. Kortom, hoe hoger de opleiding van ouders hoe groter de vraag naar een witte school. Dat geldt overigens ook voor hoopopgeleide allochtone ouders.


- Het probleem van een zwarte school wordt pas echt zorgwekkend als de school uit teveel achterstandsleerlingen bestaat. En dat is bij Amsterdamse zwarte scholen helaas het geval. Bovendien versterken deze jongeren - onbewust- hun achterstand doordat zij ook nog eens in dezelfde buurt wonen en op school en in de kantine in de taal van hun ouders communiceren. Waarmee zij als het ware hun achterstand doorgeven. En dat zien we terug in het schooladvies dat zij krijgen na de basisschool; met als gevolg een oververtegenwoordiging van allochtone kinderen in het VMBO-onderwijs. Ook werd dit bevestigd in het onlangs gepubliceerde rapport van de Rekenkamer; het VMBO- onderwijs kent 20% van het aantal leerlingen dat niet mee kan komen met het niveau in hun klas. Voor de kinderen met een achterstand frustrerend, waardoor vroegtijdig afhaken een uitweg betekent. En voor medeleerlingen vertragend, omdat leraren er - vanuit hun vakethiek - alles aan doen om deze leerlingen toch bij het niveau van de rest van de klas te betrekken.


- De enige manier om dit patroon te doorbreken, betekent investeren. Investeren in leraren, schoolvoorzieningen, ouders en extra aandacht voor kinderen met een achterstand. In Amsterdam proberen wij dit bijvoorbeeld vorm te geven door leraren voorrang te verlenen op de woningmarkt. Dergelijke initiatieven worden ontwikkeld in het kader van het zogeheten Amsterdams Platform Onderwijsarbeidsmarkt (APO); een uniek initiatief dat in het leven is geroepen door scholen, vakbonden en gemeente om het lerarentekort terug te dringen. Dit platform staat overigens onder voorzitterschap van onze eigen CDA stadsdeelbestuurder Anton Ederveen (hier ook aanwezig). Bovendien heeft de gemeenteraad maar liefst 250 mln. beschikbaar gesteld voor het opknappen van Voorgezet Onderwijs-schoolgebouwen. De stadsdelen zullen met elkaar een vergelijkbaar bedrag voor de nieuwbouw en verbetering van basisscholen op tafel leggen.

Blijft staan dat de opgave voor de grote steden enorm is. Er zijn een aantal punten waar het CDA in de grote steden samen met haar Tweede Kamerfractie zich op MOET inzetten;


1. De voorschool dient een basisvoorziening te worden.


2. Er moeten zorgteams komen in de basisscholen met als primaire taak leerlingen en leerkrachten op de scholen te ondersteunen. Voor leerlingen met ernstige gedrags- of psychiatrisch problematiek moet adequate opvang worden gerealiseerd. Ook bureau Jeugdzorg moet hierbij worden betrokken.


3. Alle leerlingen die een advies beroepsgericht VMBO krijgen, moeten getest worden op hun leerachterstand zo kan de VMBO-school inspelen op leerwegondersteuning


4. Het onderwijs moet vraaggestuurd gaan werken en inspelen op de wensen van arbeidsorganisaties en ondernemers. De gemeente moet hierbij de regiefunctie op zich nemen om ondernemers en scholen bij elkaar te brengen zodat leerlingen meteen van school aan een baan of stageplek worden geholpen.


5. Betere voorlichting aan ouders. Vaak schrijven autochtone ouders hun kind bij geboorte al in bij de school van hun voorkeur. Allochtone ouders doen dit veelal pas op het laatste moment.


6. Reserveren van plaatsen van achterstandsleerlingen; bijvoorbeeld de verplichting voor elke school om een percentage achterstandleerlingen op te nemen. Hiervoor is wel medewerking van ouders en schoolbesturen noodzakelijk.

Met bovengenoemde aandachtspunten hopen wij de komende tijd hand in hand op te trekken met onze Tweede Kamerfractie. Op deze manier kunnen wij als stad onze leerlingen klaar stomen voor de participatiesamenleving.

Tot slot wil ik nog een opmerking maken over de discussie zoals die wordt gevoerd zodra bijzonder onderwijs en religie ter sprake komt.

Ik richt mij hierbij in het bijzonder tot onze Tweede Kamerleden met het klemmende verzoek om uw collega-Kamerleden erop te wijzen dat het stelselmatig bekritiseren van geloof in de brede zin van het woord, en de Islam in het bijzonder, tot veel emoties leidt, waar wij als CDA pal voor moeten staan. Of ik nou leerlingen op het VMBO, HAVO of het VWO spreek, allemaal hebben zij vragen over de wijze waarop momenteel het debat gevoerd wordt zodra geloof ter sprake komt. En dan heb ik het voornamelijk over de toon waarop het debat nu gevoerd wordt. Een toon die met name het Islamitisch geloof telkens als een probleem markeert, doet behalve geen recht aan de werkelijkheid en is ook geen basis voor een constructieve houding. Deze negatieve teneur dient door het CDA doorbroken te worden, juist wij dienen erop te wijzen dat geloof niet iets is dat je aan de kapstok hangt als je de huisdeur achter je dicht trekt.

Opvallend daarbij is dat het CDA daar steeds vaker alleen in komt te staan. Zo ondervinden wij dat ook in Amsterdam, waar de fractievoorzitter van de PvdA, en ook in de Tweede Kamer, het Godslasteringartikel meteen naar de prullenbak verwees toen dit ter sprake kwam. Zij geven hiermee zorgwekkend weinig rekenschap van de gevoelens die dit oproept bij een groot deel van de Nederlandse bevolking.

Ik hoop dat onze Tweede kamerfractie zich ook op dit gebied sterk zal profileren. Een ieder die zijn of haar geloof wil uitdragen binnen de Nederlandse rechtstaat moet zich wat dat betreft verzekerd weten van het draagvlak binnen het CDA.

---- --