Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Speech van staatssecretaris Van Geel tijdens de conferentie 'Mooi licht, mooi donker' op 19 januari 2005 in Kootwijk.

Nederland wordt lichter

Dames en heren,

Nederland is 'het zonnetje' op elke Europese satellietfoto. Bezien vanuit de ruimte, vormt ons land een zee van licht ten opzichte van de landen om ons heen. Lang geleden had dit het werk kunnen zijn van een wel zeer ambitieuze Eos, de godin van de dageraad, die dagelijks op haar gespan door het luchtruim trok om de nacht te verdrijven. Tegenwoordig ligt dat natuurlijk een beetje anders; Nederland knipt, zodra de duisternis invalt, namelijk en masse het kunstlicht aan, en dat veroorzaakt deze enorme lichtstraling. Daar kan geen godin tegenop.

Lichthinder en gebrek aan donkerte worden steeds meer als een probleem ervaren. Er komt dan ook meer en meer aandacht voor dit onderwerp. Dat blijkt alleen al uit het feit dat wij hier met z'n allen zijn, en dat er een rapport en een onderzoek ligt van de Raad voor Ruimtelijk Milieu- en Natuuronderzoek (RMNO). Ik ben erg blij dat dit onderzoek is gedaan en ondersteun vervolgonderzoek dan ook van harte.

Licht en donker bepalen kwaliteit leefomgeving
De kwaliteit van een gebied hangt voor een deel af van hoe licht of hoe donker het er 's avonds of 's nachts is. De ene keer zal licht hinderlijker zijn dan de andere keer, en soms heeft licht natuurlijk ook gewoon praktisch nut. Licht kan eenvoudigweg bij een bepaald gebied horen en zo'n gebied juist kenmerken. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de steden in de Randstad.
Andersom geldt dat donkerte of duisternis juist heel erg bij andere gebieden hoort. Denk aan dorpen in landelijk gebied of aan natuurgebieden, zoals Park de Hoge Veluwe. In die gebieden is donkerte een extra kwaliteit.
Lokale overheden bepalen hoe licht, of hoe donker het in een gebied is. Zij maken die keuze in hun bestemmingsplannen. Ik kom hier zo nog op terug. Ik wil eerst iets zeggen over een lichthinder door kassen.

Lichthinder
De kassen van de glastuinbouw zijn vaak de veroorzaker van hardnekkige lichthinder. Dit vereist een aanpak bij de bron, door het gebruik van schermen bijvoorbeeld. Ik ben erg enthousiast over het actieplan van LTO Nederland en de Stichting Natuur en Milieu: 'Maatschappelijk verantwoorde belichting en afscherming in de glastuinbouw'. Hierin staat op een rij wat er moet gebeuren om de lichtemissie van kassen te verminderen. Het is wat mij betreft een mooi voorbeeld van hoe de sector en een natuur- en milieuorganisatie samen op kunnen trekken om een gemeenschappelijk doel te bereiken; minder lichthinder dus. En zo hoort dat natuurlijk ook. Het past goed bij het beleid van dit kabinet dat betrokken partijen zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Er zijn regels die bepalen wat de glastuinbouw aan lichtemissie mag veroorzaken. VROM is daar verantwoordelijk voor. Die regels zijn neergelegd in onder meer het Besluit Glastuinbouw, het WRO-instrumentarium en natuurbeschermingswetten en de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Voor de leefomgeving, ik zei er net al kort iets over, ligt dat anders. Daar is geen rijksbeleid voor. Er zijn geen nationale of Europese normen die aangeven hoeveel licht 's avonds en 's nachts acceptabel is. Dat is, wat mij betreft, namelijk een uitgelezen taak voor lokale overheden. Ik wil u graag aangeven waarom dat zo is.

Licht in de leefomgeving
Lokale overheden hebben zo hun eigen arsenaal aan middelen om te bepalen hoeveel licht zij toelaten in hun gebied. Dat kan bijvoorbeeld door het al dan niet verlenen van (milieu)vergunningen of door in bestemmingsplannen vast te leggen 'hoe licht' het ergens 's avonds of 's nachts mag zijn. Bestemmingen die lichthinder veroorzaken, kunnen op basis daarvan bijvoorbeeld worden geweerd, of er slechts onder voorwaarden komen. Dit geeft gemeenten de mogelijkheid om eventuele problemen bij de bron aanpakken, of liever nog; om lichthinder te voorkomen.
Een goed voorbeeld van hoe lokale overheden kunnen sturen, is de Veluwe. De Veluwe is aangewezen als zogeheten donkertegebied. Kanttekening hierbij is dat een donkertegebied vooral wordt aangewezen om de natuur een handje te helpen, en niet zozeer om zo lichthinder in de leefomgeving te bestrijden. Het geeft echter wél aan wat de mogelijkheden zijn van lokale overheden.
En er is nog iets om in het achterhoofd te houden in de strijd tegen het teveel aan licht. Licht in de leefomgeving is belangrijk bij de sociale veiligheid. Donker wordt dus weliswaar vaak gezien als kwaliteit, maar tegelijkertijd veroorzaakt diezelfde duisternis in de openbare ruimte een gevoel van onbehagen en onveiligheid. Uit uw onderzoek blijkt dan ook dat burgers minder hinder ervaren van verlichting als die ergens is neergezet om de sociale veiligheid te vergroten.

Maatwerk
Het luistert allemaal dus nogal nauw. Dit vereist maatwerk. Lokale overheden kunnen vanzelfsprekend veel beter beoordelen hoe de balans, wat hun burgers betreft, zou moeten doorslaan. Hoeveel straaltjes licht kan je op welke plek toestaan als gemeente, zonder dat burgers dat zullen scharen onder het kopje lichthinder? Het zijn lokale effecten van licht die ook lokaal benaderd moeten worden. Een klus voor de gemeente dus, maar ook voor provincies. Vooral als het gaat om 'bescherming van de duisternis' in natuurgebieden. Kern is dus gebiedsgericht beleid. Ik ben ervan overtuigd dat gemeenten zelf aan de slag kunnen met de aanpak van lichthinder. Daar hebben zij geen algemeen geldende rijksregels van VROM voor nodig. Sterker nog, ik denk dat rijksregels de boel juist eerder zouden frustreren. Gebieden, en de bijbehorende specifieke 'lichtwensen', zijn immers vrijwel nooit te vergelijken. Een gebied als de Randstad, met daarbinnen luchthaven Schiphol, is natuurlijk niet te vergelijken met Drenthe of met de natuurgebieden van de Veluwe. Rijksregels zouden al die variëteit in één keurslijf moeten dwingen. Daar is niets of niemand mee geholpen, behalve dan de bureaucratie. Geen rijksbeleid betekent dus extra ruimte en taken voor de gemeenten. Ter illustratie; voor luchtverontreiniging ligt dat bijvoorbeeld anders. De effecten hiervan zijn dan ook niet gebiedsgebonden, maar gaan juist over alle gebieds- en landsgrenzen heen. Dat vereist dus ook een grensoverschrijdende aanpak.

Afsluitend
Dames en heren, lichthinder is een probleem dat de nodige aandacht verdient. Ik wil RMNO daarom ook heel hartelijk danken voor het rapport. De resultaten zal ik goed bestuderen. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor het rapport van Alterra. Het vervolgproject van de Stichting Natuur en Milieu ('Laat het donker donker') zal ik nauwgezet volgen. Ik wil echter tegelijkertijd oproepen om vooral niet te wachten op de resultaten ervan met in actie komen. Gemeenten en provincies moeten wat mij betreft nú aan de slag om lichthinder aan de pakken. Donkerte is een extra kwaliteit van een gebied. Maar onthoud daarbij wel dat niet elke overdadige lichtbundel meteen lichthinder is. Omwonenden moeten het wel als zodanig ervaren. Want soms versterkt licht het gevoel van veiligheid. Ik verwacht veel van een gezamenlijke aanpak van de sector, natuur- en milieuorganisaties en lokale overheden. VROM zal initiatieven van partijen in het veld van harte steunen.

Rest mij nog u hartelijk te danken en u een inspirerende dag toe te wensen.

Dank