betreffende het Grondrechtenbureau van de Europese Unie
Schriftelijke vragen betreffende het Grondrechtenbureau van de
Europese Unie
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 22
Den Haag
Directie Mensenrechten en Vredesopbouw
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
1 februari 2005
Behandeld
Joris Geeven
Kenmerk
DMV/MR-05/011
Telefoon
+31 70 348 53 13
Blad
1/3
Fax
+31 70 348 50 49
Bijlage(n)
1
joris.geeven@minbuza.nl
Betreft
Schriftelijke vragen betreffende het Grondrechtenbureau van de
Europese Unie
Graag bieden wij u hierbij aan, mede namens de minister voor
Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties en de minister voor
Vreemdelingenzaken en Integratie, de antwoorden op uw schriftelijke
vragen van 21 december 2004 inzake het Grondrechtenbureau van de
Europese Unie. Met deze reactie doet de minister van Buitenlandse
Zaken tevens zijn toezegging gestand, gedaan tijdens het debat over de
Staat van de Unie op 9 november 2004, voor een notitie over de
verhouding tussen de Raad van Europa en het toekomstige
Grondrechtenbureau. Een algemene notitie over de instelling van
Europese agentschappen volgt.
Een kopie van deze brief zenden wij aan de Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal.
De Minister De
Staatssecretaris
van Buitenlandse Zaken, voor
Europese Zaken,
Dr. B.R. Bot Mr.
Drs. A. Nicolaï
Antwoord van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, en de heer
Nicolaï, staatssecretaris voor Europese Zaken, mede namens de minister
voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties en de minister
voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op vragen van de vaste
commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese
Samenwerkingsorganisaties van de Eerste Kamer over het
Grondrechtenbureau van de Europese Unie.
1. Inleiding
De Nederlandse regering hecht grote waarde aan een effectief toezicht
op de naleving van mensenrechten binnen de Unie, alsmede de preventie
van schendingen daarvan. Mede op verzoek van de Tweede Kamer (motie
Van der Laan/Duyvendak d.d. 16 november 2004, Kamerstukken II
2004-2005, 29803, nr. 16) zet de regering zich in voor de ontwikkeling
van een effectief toezichtmechanisme in de Unie dat kan bijdragen aan
het bevorderen van de mensenrechten binnen de Unie. Het besluit van de
Europese Raad van december 2003 om het mandaat van het Europees
Waarnemingscentrum voor Racisme en Vreemdelingenhaat uit te breiden
tot een Grondrechtenbureau geeft volgens de regering een belangrijke
impuls aan de ontwikkeling van een dergelijk toezicht.
2. Werkgebied van het Grondrechtenbureau
U uit de zorg dat door de uitbreiding van het mandaat de aandacht voor
het huidige werkgebied van het Waarnemingscentrum verwaterd dreigt te
raken. Wij kunnen u verzekeren dat de regering de Europese Commissie
steunt in haar voornemen om het Grondrechtenbureau te laten
voortbouwen op het bestaande werkterrein van het Waarnemingscentrum.
Het werkgebied van het Waarnemingscentrum op het gebied van racisme en
vreemdelingenhaat zal dan ook een belangrijke plaats moeten innemen in
het mandaat van het Grondrechtenbureau.
Toch is de regering voorstander van een ruime formulering van het
inhoudelijke werkterrein van het Grondrechtenbureau. Het bureau
moet naar mening van de regering in staat worden gesteld dringende en
ernstige zaken op het gebied van mensenrechten binnen de Unie aan de
orde te stellen. Dit kan slechts indien het inhoudelijke werkterrein
van het Grondrechtenbureau alle mensenrechten omvat die van toepassing
zijn op de lidstaten èn instellingen van de Unie. Een voorafgaande
inperking van het inhoudelijke werkterrein van het bureau doet in de
ogen van de regering afbreuk aan de geloofwaardigheid van de Unie op
het gebied van mensenrechten; dat zou immers tot gevolg kunnen hebben
dat toekomstige schendingen van bepaalde mensenrechten niet door het
bureau ter hand zou kunnen worden genomen. Artikel 7 VEU refereert aan
de mensenrechten en fundamentele vrijheden en omvat daarmee een breed
scala aan politieke, economische, sociale en culturele grondrechten.
Derhalve zoekt de regering aansluiting bij dit artikel, niet in het
minst omdat via dit artikel in het uiterste geval sancties kunnen
worden opgelegd. Voor wat betreft de precieze inhoud van de
mensenrechten zou vervolgens moeten worden teruggegrepen op de
mensenrechtenverdragen waarbij de lidstaten en (in de toekomst) de
Unie partij zijn.
Hoewel de regering het inhoudelijke werkterrein van het
Grondrechtenbureau niet bij voorbaat wenst in te perken, is zij zich
ervan bewust dat voor de daadwerkelijke werkzaamheden prioriteiten
dienen te worden gesteld. In dit verband hecht de regering aan de
onafhankelijke status van het bureau. Het bureau moet in de
gelegenheid worden gesteld om, op basis van de maatschappelijke en
politieke ontwikkelingen die zich voordoen, onafhankelijk van de
lidstaten en de Unie-instellingen zijn prioriteiten te bepalen. Gezien
de ontwikkelingen op het gebied van racisme en vreemdelingenhaat, zal
dit één van de prioriteiten moeten zijn.
3. Verhouding met de Raad van Europa
Wij zijn met u van mening dat het voorkomen van overlap met de
werkzaamheden van andere (internationale) organisaties, in het
bijzonder die van de Raad van Europa, cruciaal is. Het
Grondrechtenbureau zal een aanvullende rol ten opzichte van de Raad
van Europa moeten hebben in het toezicht op de naleving van
mensenrechten binnen de Unie; inbreuk op de core business van de Raad
van Europa is uitdrukkelijk niet de bedoeling.
Aan een dergelijke complementaire rol kan naar mening van de regering
invulling worden gegeven door aan het Grondrechtenbureau binnen het
kader van artikel 7 VEU beperkte en aanvullende bevoegdheden toe te
kennen. Het bureau dient zich, binnen de gestelde prioriteiten, toe te
leggen op het verzamelen en analyseren van beschikbare informatie en
het formuleren van concrete adviezen, die betrekking hebben op een
specifiek thema. De regering zal zich ervoor inzetten dat het
Grondrechtenbureau daarbij, voor zover mogelijk, gebruik maakt van de
informatie, expertise, structuren en instrumenten van de Raad van
Europa. Daarbij kan gedacht worden aan onder andere de Commissaris
voor de rechten van de mens van de Raad van Europa, het Comité ter
voorkoming van Marteling (CPT), de Europese Commissie tegen Racisme en
Intolerantie (ECRI) en de Commissie voor Democratie door Recht (de
zogeheten Venetië Commissie), maar ook aan diverse toezichthoudende
mechanismen van de organen van de Raad van Europa, zoals het
Secretariaat, het Comité van Ministers, de Parlementaire Assemblee en
het Congres van Lokale en Regionale Overheden (CLREA). Bovendien zal
de Raad van Europa, ter waarborging van de complementaire rol van het
bureau, in het bestuur van het Grondrechtenbureau moeten zijn
vertegenwoordigd; daarbij kan gedacht worden aan een vergelijkbare
constructie zoals thans bestaat tussen het Waarnemingscentrum en ECRI
van de Raad van Europa. Tevens kan gedacht worden aan formele
afspraken met de secretaris-generaal van de Raad van Europa. Het
Grondrechtenbureau kan daarmee uitgroeien tot een belangrijke schakel
tussen de instellingen van de Raad van Europa en die van de Unie en
een wisselwerking tot stand brengen die het toezicht op de
mensenrechten zowel binnen de Unie als in de Raad van Europa ten goede
kan komen.
4. Tot slot
De gevolgen van de voorziene (inhoudelijke) uitbreiding van het
mandaat voor de capaciteit van het Grondrechtenbureau zijn op dit
moment nog onduidelijk. Een capaciteitsuitbreiding is mede afhankelijk
van de taken die het bureau uiteindelijk krijgt opgedragen. Duidelijk
moge zijn dat het toekomstige bureau wordt uitgerust met voldoende
personele en financiële middelen om zijn taken te kunnen vervullen.
Aangezien het bureau zich wat de regering betreft voornamelijk zal
moeten richten op het verzamelen van bestaande informatie en het
formuleren van adviezen en aanbevelingen, meent de regering dat
volstaan zou moeten kunnen worden met een lichte structuur qua
personeel en financiën.
Op 25 januari jl. vond een hoorzitting van de Europese Commissie over
het Grondrechtenbureau plaats. Tijdens deze bijeenkomst gaven onder
grote publieke belangstelling maatschappelijke organisaties hun visies
op het mandaat, werkterrein, taken en bevoegdheden van het toekomstige
grondrechtenbureau. Nederland heeft daarbij gepleit voor een helder en
thematisch breed mandaat van het bureau en een beperkt geografisch
werkterrein. Ook heeft Nederland benadrukt dat overlap met de Raad van
Europa zoveel mogelijk voorkomen moet worden.
De regering is er overigens wèl voorstander van om, conform het
voorstel van de Commissie, het geografische werkterrein van het
Grondrechtenbureau te beperken, namelijk tot toezicht op naleving van
mensenrechten binnen de Unie.
Ministerie van Buitenlandse Zaken