Notiore zwartrijder veroordeeld
Nadat een eerder proefproces stuk liep op formeel juridische gronden, heeft de meervoudige kamer van de rechtbank in Leeuwarden op 27 januari 2005 voor het eerst een notoire zwartrijder veroordeeld voor het zich niet houden aan een treinverbod. Nadat verdachte al 49 keer was betrapt voor het rijden zonder kaartje, had NoordNed hem een treinverbod opgelegd van drie maanden voor onder meer het traject Leeuwarden-Harlingen.
Op 11 en 13 november 2004 werd verdachte echter in de trein op het betreffende traject aangetroffen. De rechtbank heeft beslist dat het overtreden van een treinverbod beschouwd kan worden als het niet opvolgen van een bevel gegeven door een daartoe bevoegde ambtenaar. Aan de niet verschenen verdachte is een gevangenisstraf van vier weken opgelegd waarvan twee weken voorwaardelijk.
De rechtbank heeft hiermee dus geoordeeld dat een treinverbod rechtmatig is en dat het niet naleven van een treinverbod kan worden gezien als een overtreding van art. 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Lees de uitspraak van de rechtbank
LJN: AS4003, Rechtbank Leeuwarden, 17/021117-04 VEVPrintbare versie
Datum uitspraak:27-01-2005
Datum publicatie:27-01-2005
Rechtsgebied:Straf
Soort procedure:Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie:Treinverbod, Wet Personenvervoer 2000, ambtelijk bevel, zwartrijden, veroordeling
Uitspraak
Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 27 januari 2005
Parketnummer: 17/021117-04
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
,
geboren op te ,
wonende te
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 13 januari 2005.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
BEWEZENVERKLARING
Allereerst overweegt de rechtbank ten aanzien van de rechtmatigheid van het gegeven bevel krachtens artikel 98 van de Wet Personenvervoer 2000 - hierna verder te noemen: het treinverbod - het volgende.
Uit de redactie van het treinverbod blijkt het te gaan om een bevel gegeven in het kader van toezicht en opsporing ingevolge artikel 87 van de Wet Personenvervoer 2000 -hierna verder te noemen: de Wet. De tekst van het treinverbod is echter niet op alle punten even duidelijk. Zo wordt in de tekst gesproken van een aanwijzing op grond van artikel 72 van de Wet, terwijl een dergelijke bevoegdheid enkel uit artikel 73 van de Wet kan voortvloeien. Voorts is het de rechtbank niet duidelijk wat de steller van het verbod heeft beoogd met "het geven van een aanwijzing om geen gebruik te maken van reizigerstreinen." Immers, een aanwijzing kan moeilijk anders gezien worden dan een beperking of voorschrift ter zake van de uitoefening van een bevoegdheid, terwijl NoordNed B.V. nu juist heeft bedoeld verdachte gedurende een termijn van drie maanden het algehele gebruik van de vervoersvoorziening te ontzeggen. Nu echter het treinverbod het opschrift "treinverbod" bevat en ook elders in de tekst meerdere malen melding wordt gemaakt van het begrip "treinverbod" is de rechtbank van oordeel, mede gelet op de verklaring van verdachte in het proces-verbaal van verhoor, dat hij op de hoogte is geweest van het doel en de strekking van het hem overhandigde verbod.
Verder is voor de rechtsgeldigheid van het verbod nog het volgende van belang. Vastgesteld is dat verdachte zich in ieder geval meer dan 50 maal schuldig heeft gemaakt aan het reizen zonder geldig vervoersbewijs, waardoor hij zich even zo vaak schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 70 van de Wet. Verdachte heeft een waarschuwing gekregen met de strekking dat de eerstvolgende overtreding van genoemd artikel zou leiden tot een treinverbod. Verdachte heeft deze waarschuwing genegeerd en zich wederom schuldig gemaakt aan het reizen zonder geldig vervoersbewijs. De vraag is dan aan de orde of hem een preventief vervoersverbod kan worden opgelegd. Op grond van artikel 98 lid 1 van de Wet kunnen de ambtenaren bedoeld in de artikelen 87 en 89 van de Wet de reiziger het gebruik van het openbaar vervoer ontzeggen als hij handelt in strijd met de artikelen 70 tot en met 74 van de Wet. Blijkens de parlementaire behandeling is het op grond van artikel 98 lid 1 van de Wet ook mogelijk om, indien dit noodzakelijk mocht blijken te zijn voor de handhaving van de openbare orde, een reiziger een preventief openbaar vervoersverbod op te leggen (Memorie van Toelichting 26 456, nummer 3). De vraag moet dan worden beantwoord of, gelet op de bedoeling van de wetgever, het alsmaar reizen zonder geldig vervoersbewijs aan te merken kan zijn als een verstoring van de openbare orde.
De rechtbank is van oordeel dat dit wel het geval is. Onder treinconducteurs is het een feit van algemene bekendheid dat het betrappen op zwartrijden veelal aanleiding is tot agressieve reacties hetgeen wordt bevestigd in het proces-verbaal van bevindingen van het Korps Landelijke politiediensten. Daarbij wordt verwezen naar een door de NS uitgevoerd onderzoek waaruit blijkt dat in 60 % van de gevallen waarin reizigers op zwartrijden worden betrapt, er sprake is van agressie. Met het oog op die situatie verwijst de rechtbank ook naar het bepaalde in artikel 74 lid 1 van de Wet jo. artikel 52 van het Besluit Personenvervoer waarin bepaald is, dat onder verstoring van de orde onder meer wordt verstaan het verhinderen of belemmeren van de taakuitoefening van het personeel van de vervoerder, wat zeker in het geval van agressie aan de orde is.
Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat het veelvuldig rijden zonder geldig vervoersbewijs vaak een verstoring van de openbare orde met zich meebrengt en dat een treinverbod als het onderhavige rechtmatig is.
Hieraan staat niet in weg het bepaalde in artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 2 van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, te weten het grondrecht op bewegingsvrijheid. De hier aan de orde zijnde beperking is voorzien bij de wet en beantwoordt aan een dringende maatschappelijke behoefte aan veiligheid in het openbaar vervoer. Voorts is het voor verdachte mogelijk om zich van andere openbaar-vervoersvoorzieningen dan die van NoordNed te bedienen.
De rechtbank acht het onder 1. en 2. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 november 2004, op het traject tussen Harlingen en Leeuwarden, in de gemeenten Franekeradeel en Littenseradiel en Menaldumadeel en Leeuwarden, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 98 van de Wet Personenvervoer 2000, gedaan door , service en controlemedewerker van NoordNed B.V. en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar van de Nederlandse Spoorwegen en/of NoordNed B.V., die was belast met de uitoefening van enig toezicht, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem op 23 september 2004 had bevolen, om in de periode van 23 september 2004 tot en met 23 december 2004 geen gebruik te maken van de treinen van NS Reizigers B.V. en NoordNed B.V. op de trajecten Leeuwarden-Zwolle v.v. en Leeuwarden-Stavoren v.v. en Leeuwarden-Groningen v.v. en Leeuwarden-Harlingen (Haven) v.v., zich bevonden in een trein van NoordNed BV op genoemd traject en gebruik gemaakt van voornoemde trein;
2.
hij op 13 november 2004, op het traject tussen Deinum en Leeuwarden, in de gemeenten Menaldumadeel en Leeuwarden, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 98 van de Wet Personenvervoer 2000, gedaan door service- en controlemedewerker van NoordNed B.V. en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar van de Nederlandse Spoorwegen en/of NoordNed B.V., die was belast met de uitoefening van enig toezicht, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem op 23 september 2004 had bevolen, om in de periode van 23 september 2004 tot en met 23 december 2004 geen gebruik te maken van de treinen van NS Reizigers B.V. en NoordNed B.V. op de trajecten Leeuwarden-Zwolle v.v. en Leeuwarden-Stavoren v.v. en Leeuwarden-Groningen v.v. en Leeuwarden-Harlingen (Haven) v.v., zich bevonden in een trein van NoordNed BV op genoemd traject, en gebruik gemaakt van voornoemde trein;
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.
2. Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. en 2. telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich twee maal schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van een ambtelijk bevel. Verdachte heeft veelvuldig zonder geldig vervoersbewijs als passagier in treinen van NoordNed gereden. Verdachte heeft zich in zijn gedrag op geen enkele maal laten corrigeren en ging er blijkbaar vanuit dat hij, bij gebrek aan financiële verhaalsmogelijkheden, een soort vrijbrief had om zonder betaling van de trein gebruik te maken. Hoewel enerzijds nog tot op zekere hoogte begrip valt op te brengen voor verdachte vanwege zijn slechte financiële positie, moet toch anderzijds worden vastgesteld dat hij niet bereid was om de tering naar de nering te zetten en zijn reislust in te perken. Dat er voor verdachte een dringende noodzaak was om zich veelvuldig per trein te verplaatsten is niet gebleken. De rechtbank is, mede uit oogpunt van normhandhaving ten opzichte van andere en wel betalende reizigers van oordeel dat verdachte een straf dient te worden opgelegd. Nu genoegzaam gebleken is dat verdachte zich van geen enkele financiële verplichting iets aantrekt, rest geen andere straf dan een vrijheidsstraf voor de duur zoals hierna te bepalen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a,14b, 14c, 57 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart het onder 1. en 2. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot twee weken niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door mr. B. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2005.
Mr. M.J. Dijkstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Openbaar Ministerie