Contactpersoon
-
Datum
28 januari 2005
Ons kenmerk
DGG/A/PMR/05/000061/ d 20486
Doorkiesnummer
-
Bijlage(n)
-
Uw kenmerk
-
Onderwerp
Project Mainportontwikkeling Rotterdam
Geachte voorzitter,
Op 26 januari 2005 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State zich uitgesproken over de Planologische Kernbeslissing-Plus (hierna:
PKB) met betrekking tot het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (hierna:
PMR). Mede namens mijn collega's van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer, Financiën en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de
staatssecretaris van Economische Zaken, stuur ik deze brief.
Algemeen
Voorafgaand aan het geven van een inhoudelijke reactie op de uitspraak,
hecht ik eraan die uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State (verder De Afdeling) in perspectief te plaatsen. De Afdeling
heeft in haar uitspraak expliciet vermeld, dat zij alleen bevoegd is te
oordelen over beroepen die zijn gericht tegen de in de PKB vervatte
concrete beleidsbeslissingen. Immers, de concrete beleidsbeslissingen
moeten in acht worden genomen bij de verdere (juridische) vormgeving van de
plannen, bijvoorbeeld in bestemmingsplannen.
Aldus heeft de Afdeling de acht in de PKB opgenomen concrete
beleidsbeslissingen getoetst. De Afdeling heeft vier van de concrete
beleidsbeslissingen vernietigd
en - uitsluitend vanwege de inherente samenhang tussen alle concrete
beleids-beslissingen - ook de overige vier vernietigd. De PKB als zodanig
is dus geen
onderwerp van beroep geweest en kon dat ook niet zijn. Maar door de
vernietiging is wel de directe juridische werking van de acht concrete
beleidsbeslissingen op het vervolgtraject weggevallen.
De uitspraak beschouw ik als een tegenvaller. Daar tegenover staat dat ik
mogelijkheden zie om in het licht van de uitspraak van de Afdeling, de
gesignaleerde gebreken te herstellen. Uiteraard heb ik daarbij oog voor het
zorgvuldig omgaan met de te volgen procedures en de belangen van betrokken
partijen. Behulpzaam is dat de uitspraak ten aanzien van vele onderdelen
van de PKB geen grond biedt voor vernietiging.
De uitspraak van de Afdeling
Een eerste analyse van de uitspraak levert het volgende beeld op.
De Afdeling heeft op wezenlijke onderdelen de in de PKB neergelegde
afwegingen onderschreven. De Afdeling concludeert onder meer:
1. dat het verrichte onderzoek naar alternatieven voor de landaanwinning
toereikend is;
2. dat het kabinet in redelijkheid de keuze voor uitbreiding van de
Rotterdamse haven als uitgangspunt heeft kunnen nemen;
3. dat het kabinet de in de Habitatrichtlijn bedoelde dwingende redenen van
groot openbaar belang bij de landaanwinning heeft kunnen aantonen;
4. dat de omvang en begrenzing van het zoekgebied voor de landaanwinning op
zich zelf duidelijk zijn vastgelegd en gemotiveerd;
5. dat het aanleggen van nieuwe duinen bij Delfland alsmede de zeereep
terecht als toereikende compensatie zijn aangemerkt;
6. dat de voorbereidingsprocedure voor wat betreft het zeereservaat
zorgvuldig is geweest; en
7. dat de aangevoerde bezwaren met betrekking tot de afname van de
recreatieve mogelijkheden, de aantasting van het uitzicht, de geurhinder
en de geluidhinder niet opwegen tegen de belangen van de landaanwinning.
Het bovenstaande laat als gezegd onverlet dat op vier van de acht concrete
beleidsbeslissingen de PKB in materiële zin is vernietigd. Hieronder loop
ik deze onderdelen langs, waarbij ik aangeef op welke wijze het kabinet de
komende tijd de gesignaleerde gebreken zal herstellen.
De 12-mijlszone
Wat betreft het zoekgebied voor de zandwinning constateert de Afdeling dat
de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet van toepassing is op het gebied
buiten de 12-mijlszone. Daarom is het kabinet niet bevoegd om daarover een
concrete beleidsbeslissing op te nemen in de PKB. Deze uitspraak betekent
niet - zoals in de uitspraak ook expliciet wordt aangegeven - dat het
kabinet niet bevoegd zou zijn om buiten de 12-mijlszone beleid te voeren,
maar dat moet dan zonder de status van concrete beleidsbeslissing. Dit
beleid zal dus tot gelding komen bij de verlening van de desbetreffende
vergunning. Naar verwachting heeft dit gebrek dan ook geen nadelige
gevolgen wat betreft de uitvoering van de voor de landaanwinning benodigde
zandwinning.
Het kabinet onderneemt het volgende: Er wordt onderzocht of de verwachting
dat dit gebrek geen nadelige gevolgen heeft juist is. Zonodig wordt het
zoekgebied voor de zandwinning aangepast.
Waddenzee
De Afdeling is van oordeel dat er op de meeste punten een zogeheten
passende beoordeling is gemaakt vanuit de eisen die de Vogel- en
Habitatrichtlijnen stellen.
Echter, de Afdeling is van oordeel dat er geen passende beoordeling is
gemaakt ten aanzien van de gevolgen voor de speciale beschermingszone
Waddenzee. Zij acht het onvoldoende aannemelijk gemaakt dat nader onderzoek
niet zou kunnen bijdragen aan het verkrijgen van meer duidelijkheid over de
omvang en de gevolgen van een verminderde slib- en larventoevoer voor de te
beschermen waarden van de Waddenzee in het licht van de
instandhoudingdoelstellingen. Ik ben er steeds vanuit gegaan dat op
zorgvuldige wijze met deze kwestie is omgegaan. Ik voelde mij daarin
gesterkt door het positieve oordeel van de Europese Commissie op dit punt.
Er is uitgebreid onderzoek verricht naar de effecten van de landaanwinning
op het vislarven- en slibtransport langs de kust. In haar advies heeft de
Europese Commissie gesteld dat de mogelijke gevolgen van de voorgestelde
landaanwinning voor de sedimentatiebalans in de Waddenzee zo diepgaand zijn
bestudeerd als de huidige wetenschappelijke kennis en evaluatietechnieken
toelaten. Geraadpleegde deskundigen konden op basis van de
onderzoeksresultaten geen definitief uitsluitsel geven over het wel of niet
optreden van significante effecten, maar de effecten werden wel als gering
ingeschat. Bovendien wordt in overeenstemming met het advies van de
Europese Commissie een uitgebreid monitoringsprogramma uitgevoerd om
bijtijds de eventueel optredende negatieve significante effecten vast te
stellen.
Het kabinet onderneemt het volgende: Om toch recht te doen aan het bezwaar
van de Raad van State wordt er alsnog een aanvullende beoordeling van de
effecten van de landaanwinning op de beschermde soorten en habitats van de
Waddenzee uitgevoerd. Bij het opstellen van deze beoordeling zullen
eventueel te nemen mitigerende en compenserende maatregelen worden
onderzocht. Het Kabinet onderzoekt of deze aanvullende beoordeling in het
kader van de voor het vergunningentraject vereiste MER kan plaatsvinden dan
wel of er een partiële herziening van de PKB nodig is.
Koppeling van de uitvoering van de (gefaseerde) landaanwinning en het
zeereservaat
De Afdeling heeft geoordeeld dat in de PKB onvoldoende is gewaarborgd dat
aan de gefaseerde aanleg van de landaanwinning inderdaad de instelling van
een daarbij passend zeereservaat vooraf gaat. In de PKB staat de koppeling
als een beslissing van wezenlijk belang. Van meet af aan is vastgesteld dat
instelling van het zeereservaat moet plaatsvinden voordat de landaanwinning
start. Dit vloeit voort uit de Habitatrichtlijn en het voornemen was er
reeds op gericht om een ingesteld zeereservaat ook bij de concessie voor
landaanwinning (op grond van de Wet Droogmakerijen en Indijkingen 1904) als
voorwaarde op te nemen. De koppeling tussen compensatie en landaanwinning
is dan ook in het vergunningentraject gewaarborgd.
Het kabinet onderneemt het volgende: Er wordt onderzocht of voor het
waarborgen van de genoemde koppeling de hier beschreven aanpak recht doet
aan de uitspraak van de afdeling.
Het onderzoek naar de gevolgen voor individuele bedrijven in de beoogde 750
ha natuur- en recreatiegebied
Wat betreft de 750 ha natuur- en recreatiegebied constateert de Afdeling
dat het kabinet terecht heeft aangenomen dat er behoefte is aan
aaneengesloten gebieden.
De daarbij relevante aspecten zijn volgens de Afdeling voldoende in
beschouwing genomen met uitzondering van de gevolgen voor de bestaande
bedrijven in de aangewezen gebieden. De Afdeling oordeelt dat ten onrechte
onderzoek naar de gevolgen voor individuele bedrijven achterwege is
gebleven. Dit gebrek betekent dat de directe werking van de PKB naar het
streekplan en de bestemmingsplannen niet meer geldt.
Het kabinet onderneemt het volgende: In overleg met de provincie Zuid-
Holland en de betreffende gemeenten wordt verkend of dit gebrek kan worden
hersteld door de transformatie naar natuur- en recreatiegebieden vast te
leggen in een herziening van het streekplan door de provincie Zuid-Holland
en in een herziening van de betreffende bestemmingsplannen door de
betreffende gemeenten. Bij deze verkenning zullen, naast bedoelde
mogelijkheid, ook de gevolgen en risico's daarvan in beeld worden gebracht.
Een en ander zal worden vastgelegd in de te sluiten overeenkomst.
Het vervolg
Uit het voorafgaande leidt het kabinet af dat de Afdeling in materieel
opzicht niet het hart uit de PKB heeft gehaald. Integendeel, hoewel er in
juridische zin sprake zal zijn van te herstellen gebreken, zijn de
hoofdlijnen van de PKB in stand gebleven. Tegelijk moet worden
geconstateerd dat met name als gevolg van de uitspraak over het vislarven-
en slibtransport er nader onderzoek moet worden gedaan en dat de uitkomsten
daarvan op dit moment niet met zekerheid te voorspellen zijn. Niet in tijd
en evenmin in uitkomst, zodat op dit moment evenmin met zekerheid iets kan
worden gesteld over de eventueel benodigde aanvullende maatregelen.
In mijn brief van 29 november 2004 (TK 24691 nummer 54) gaf ik aan dat het
Rijk deze maanden nog onderhandelingen voert met Rotterdam en de provincie
Zuid-Holland. Er wordt naar gestreefd deze onderhandelingen in april 2005
af te ronden. Mogelijk beïnvloedt de uitspraak van de Afdeling dit proces.
Er wordt naar gestreefd die invloed zoveel mogelijk te beperken. Uiteraard
heb ik daarbij oog voor het zorgvuldig omgaan met de te volgen procedures
en de belangen van betrokken partijen. Uw Kamer is reeds toegezegd dat het
resultaat van die onderhandelingen (in de vorm van zogenoemde
uitwerkingsovereenkomsten), samen met het Bestuursakkoord van vorig jaar
als één pakket ter instemming aan u wordt voorgelegd.
Dan zal ook definitief worden aangegeven op welke wijze het Kabinet op de
hiervoor beschreven vier onderdelen de gebreken zal herstellen en op welke
wijze de PKB in stand kan worden gehouden als landelijk beleidskader voor
PMR.
Tot slot zal er dan ook worden geëxpliciteerd welke gevolgen een en ander
heeft voor de planning.
Vooralsnog gaat het kabinet, met in achtneming van het hiervoor
beschrevene, er van uit dat er geen redenen zijn om nu reeds uit te gaan
van ernstige vertragingen bij de uitvoering van PMR.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
Karla Peijs
Ministerie van Verkeer en Waterstaat