Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
SV/V&V/04/85750
Onderwerp Datum
Toezeggingen AO 1 december jl. 27 januari 2005
Op 1 december 2004 werd een algemeen overleg gevoerd met de vaste commissie van SZW over
het kabinetsstandpunt van 28 mei 2004 over integratie en stroomlijning van kinderregelingen, het al
dan niet inkomensafhankelijk maken van de kinderbijslag, en (fasering van) de afbouw van de
correctie op het verzamelinkomen bij inkomensafhankelijke regelingen (Kamerstukken II, 2003-
2004, 29287, nr. 2), alsmede over de brief van 30 juni 2004 inzake uitgaven aan kinderen en
kostendekkendheid van kindgerelateerde tegemoetkomingen (Kamerstukken II, 2003-2004,
29258, nr. 16). Tijdens dit overleg heb ik een aantal toezeggingen gedaan. Op die toezeggingen ga
ik in het navolgende in.
Kinderbijslagbedragen
Tijdens het overleg van 1 december heb ik desgevraagd toegezegd een overzicht te leveren van de
kinderbijslagbedragen in de landen, genoemd in tabel 18, van het bij vermeld kabinetsstandpunt
gevoegde rapport van de werkgroep HIAR. Deze kinderbijslagbedragen staan in tabel 1. Het gaat
om een weergave van de bedragen voor een kind van 3-12 jaar over het jaar 2002. Voor de
landen waar een inkomensafhankelijk kinderbijslagstelsel geldt, zijn de maximumbedragen in de
tabel opgenomen. In individuele gevallen zou het kinderbijslagbedrag in die landen derhalve lager
kunnen zijn. Ik wil benadrukken, dat in de tabel uitsluitend de kinderbijslagbedragen zijn
weergegeven. Landen hebben echter verschillende mogelijkheden om bij te dragen in de kosten
van kinderen. Dat kan in de vorm van een kinderbijslagregeling, maar ook door gezinstoeslagen in
uitkeringen en in de belastingssfeer, al dan niet inkomensafhankelijk vormgegeven. In de meeste
gevallen is sprake van een combinatie van deze verschillende mogelijkheden. Hiermee moet
rekening gehouden worden bij de beoordeling van onderstaande tabel.
2
Tabel 1 Kinderbijslagbedragen per jaar in verschillende landen, 2002
Maximum kinderbijslag voor het
eerste kind, leeftijd kind 3-12 jaar
Nationale in Euro %van
munt modaal
Australie 3303 1943 7
Oostenrijk 1483 1483 6
Belgie 1102 1102 4
Canada 1293 862 3
Denemarken 11300 1527 4
Finland 6420 6420 4
Frankrijk 1876 1876 9
Duitsland 1848 1848 6
Griekenland 106 106 1
Ierland 1028 1028 4
Israel (2001) 2052 362
Italie 1010 1010 5
Japan 60000 458 1
Luxemburg 2609 2609 8
Nederland 838 838 3
Nieuw Zeeland 2444 1286 6
Noorwegen 11664 1458 4
Portugal 315 315 4
Spanje 291 291 2
Zweden 11400 1253 5
Verenigd Koninkrijk 819 1187 4
Verenigde Staten 1056 935 3
Bron: Benefits and wages, OECD December 2004
Wisselkoers 2003 ECB Monthly bulletin nov 2004, Israel: 6,4
Israel (2001): Bradshaw, child benefits in 22 countries, 2003
Uitgaven voor kinderen
Tijdens het algemeen overleg van 1 december heb ik ook toegezegd de door het CBS berekende
uitgaven voor kinderen nader toe te lichten en in te gaan op gegevens van het Nibud.
Naar aanleiding van vragen van de Tweede Kamer over de inkomenspositie van gezinnen met
kinderen (Handelingen II, vergaderjaar 2002-2003, nr 42, blz. 2985-2986) heb ik het CBS
gevraagd het onderzoek naar de uitgaven die gezinnen doen voor hun kinderen te actualiseren. In
de brief van 30 juni 2004 heb ik de Kamer daarover geïnformeerd. In de CBS publicatie Sociaal
economische trends, 2004, aflevering 3 worden de belangrijkste resultaten beschreven.
Het CBS heeft in dit onderzoek alle uitgaven binnen een huishouden verdeeld over de binnen dat
huishouden aanwezige leden. Voor zover uitgaven niet voor specifieke personen zijn gedaan,
worden deze toch aan de verschillende huishoudensleden toegerekend. De uitgaven die
3
huishoudens doen voor hun kinderen betreffen dus ook toegerekende extra woonlasten welke
samenhangen met het feit dat kinderen woonruimte nodig hebben.
In de brief van 30 juni is een vergelijking gemaakt tussen het totaal aan uitgaven dat aan kinderen
toegerekend kan worden met het totaal aan financiële tegemoetkomingen. Bij de
tegemoetkomingen is ook rekening gehouden met de hogere bijstandsnorm van 20% voor
alleenstaande ouders en de fiscale alleenstaande ouderkorting. Tegenover deze extra
tegemoetkomingen in verband met de aanwezigheid van kinderen staan alle uitgaven (inclusief extra
woonlasten) die bij eenoudergezinnen aan kinderen toegerekend kunnen worden. Op deze wijze
ontstaat ook voor deze groep een goed beeld van de mate waarin uitgaven voor kinderen gedekt
worden door tegemoetkomingen voor kinderen.
In het CBS onderzoek zijn ook de uitgaven voor kinderopvang meegenomen. Deze uitgaven zijn
verwerkt in tabel 1 en 2 uit de brief van 30 juni. Bij de vergelijking van uitgaven voor kinderen met
de tegemoetkomingen zijn de uitgaven voor kinderopvang echter buiten beschouwing gelaten. Dit
omdat deze uitgaven niet door alle ouders met kinderen worden gedaan en bovendien sterk
afhankelijk zijn van de arbeidsverdeling tussen partners. Ook de tegemoetkomingen in de kosten
van kinderopvang zijn buiten beschouwing gelaten.
Het onderzoek van het CBS heeft betrekking op de jaren 1995-2000. De beschikbare
gegevens van deze onderzoeksjaren moesten worden samengevoegd om voldoende waarnemingen
te verkrijgen zodat een betrouwbaar beeld geschetst kan worden van de verdeling van uitgaven
over gezinsleden. Omdat deze verdeling in de loop der jaren vrij stabiel blijkt te zijn, levert dit geen
vertekend beeld op. De resultaten over de periode 1995-2000 kunnen daarom ook gebruikt
worden om een beeld te krijgen over de uitgaven voor kinderen over de latere jaren. Over de
jaren 2001 en 2002 heeft het CBS geen bestedingsgegevens verzameld. Een nieuwe actualisatie is
daardoor pas over een aantal jaren mogelijk.
De resultaten van het CBS onderzoek blijven ook bruikbaar na de wijzingen in de financiering van
de ziektekosten. De ziektekostenpremies worden niet tot de uitgaven gerekend maar worden in
mindering gebracht op het inkomen. De stelselherziening beïnvloedt dus het inkomen, niet de
uitgaven. Alleen niet verzekerde uitgaven behoren tot de consumptie. Deze uitgaven zijn in het CBS
onderzoek deels toegerekend aan de kinderen.
De door het CBS berekende uitgaven voor kinderen worden ook door het Nibud gebruikt,
ondermeer bij de advisering over de berekening van kinderalimentatie. De gegevens op basis
waarvan het CBS de uitgaven voor kinderen heeft berekend vormen voor het Nibud een
belangrijke informatiebron. Zo stelt het Nibud refentiebudgetten samen voor verschillende
huishoudenssituaties, waaronder gezinnen met kinderen. Huishoudens kunnen hun eigen
bestedingspatroon vergelijken met dit referentiebudget.
Daarnaast doet het Nibud regelmatig gericht onderzoek naar de inkomsten en uitgaven van
scholieren (Nibud scholierenonderzoek) of naar specifieke groepen (onderzoek grote gezinnen).
4
Grote gezinnen
Tijdens het algemeen overleg van 1 december heb ik verder toegezegd te zullen bezien of een
indicatie kan worden gegeven van de kostendekkendheid van kindgerelateerde tegemoetkomingen
in gezinnen met meer dan drie kinderen.
Vanwege het geringe aantal grote gezinnen in het onderzoek van het CBS, is het niet mogelijk op
basis van feitelijke waarnemingen een betrouwbaar beeld te geven van de verdeling van de
uitgaven van gezinnen met meer dan drie kinderen over de huishoudensleden. Het is wel mogelijk
dit te benaderen door het verband dat bestaat tussen de omvang van de uitgaven aan kinderen en
het aantal kinderen voor gezinnen met minder dan vier kinderen te extrapoleren naar de grotere
gezinnen. De resultaten van deze extrapolatie liggen in lijn met het onderzoek van het Nibud naar
de kosten van kinderen in grote gezinnen. Dit geeft aan dat de extrapolatie waarschijnlijk een
redelijk beeld geeft van de uitgaven van kinderen in grote gezinnen.
Om een indruk te geven van de kostendekkendheid van de tegemoetkomingen voor kinderen in
grote gezinnen is in onderstaande tabellen een berekening gemaakt voor gezinnen met één, drie,
vier en vijf kinderen. De situaties met één en drie kinderen waren ook al opgenomen in de brief van
30 juni. Deze zijn opnieuw opgenomen om een vergelijking te kunnen maken.
Bij alleenverdieners (tabel 2) stijgt de kostendekkendheid met het aantal kinderen. Dit komt omdat
de kinderbijslag evenredig toeneemt met het aantal kinderen terwijl de uitgaven voor kinderen
minder toenemen naarmate het gezin groter wordt. Het deel van het inkomen dat aan kinderen
wordt besteed neemt desondanks nog toe met de gezinsgrootte.
Tabel 2 Kostendekkendheid kinderregelingen naar gezinsgrootte voor modale alleenverdiener,
2004
met kind 2 jr met kind met kind met kind
0+2+4 jr 0+2+4+6 jr 0+2+4+6+8 jr
A. Besteedbaar inkomen exclusief 20.250** 20.270** 20.250 20.230
Tegemoetkomingen voor kinderen
B. Uitgaven aan kinderen (gemiddeld) * 3.870 7.690 9.370 10.320
C. Tegemoetkomingen, waarvan 1.400 2.880 3.740 4.600
- Kinderbijslag 706 2.119 2.977 3.834
- Kinderkorting 473 537 537 537
- Combinatiekorting 224 224 224 224
- Alleenstaande ouderkorting - - - -
D. Netto uitgaven (= B C) 2.470 4.810 5.630 5.720
E. Netto uitgaven in % inkomen (= D / A) 12% 24% 28% 28%
F. Kostendekkendheid (= C / B) 36% 37% 40% 45%
Bron: SZW
* SZW-benadering, exclusief kosten van kinderopvang
** Met de huidige stand van zaken komt het besteedbaar inkomen iets lager uit dan in de brief 30 juni, echter dit heeft geen
gevolgen voor de kostendekkendheid van de tegemoetkomingen.
Bij alleenstaande ouders (tabel 3) is de kostendekkendheid bij vier kinderen gelijk aan de
kostendekkendheid bij drie kinderen (45%), bij vijf kinderen is deze iets hoger (48%).
Alleenstaande ouders krijgen een hogere tegemoetkoming in de vorm van een alleenstaande
5
ouderkorting van 1381 plus aanvullende combinatiekorting van 290. Doordat deze extra
heffingskortingen een vaste component betreffen, onafhankelijk van het aantal kinderen, slaat het
voordeel hiervan vooral neer bij de kleinere gezinnen.
Tabel 3 Kostendekkendheid kinderregelingen naar gezinsgrootte voor modale
alleenstaande ouder, 2004
met kind 2 jr met kind met kind met kind
0+2+4 jr 0+2+4+6 jr 0+2+4+6+8 jr
A. Besteedbaar inkomen exclusief 20.120 20.060 20.000 19.950
Tegemoetkomingen voor kinderen
B. Uitgaven aan kinderen (gemiddeld) * 6.360 10.220 12.050 13.090
C. Tegemoetkomingen, waarvan 3.070 4.550 5.410 6.270
- Kinderbijslag 706 2.119 2.977 3.834
- Kinderkorting 473 537 537 537
- Combinatiekorting 514 514 514 514
- Alleenstaande ouderkorting 1.381 1.381 1.381 1.381
D. Netto uitgaven (= B C) 3.290 5.670 6.640 6.820
E. Netto uitgaven in % inkomen (= D / A) 16% 28% 33% 34%
F. Kostendekkendheid (= C / B) 48% 45% 45% 48%
Bron: SZW
* SZW-benadering, exclusief kosten van kinderopvang
SP-voorstel inkomensafhankelijke kinderbijslag
Tot slot heb ik tijdens het algemeen overleg toegezegd te zullen reageren op het tijdens het overleg
door de SP-fractie uitgereikte voorstel voor een inkomensafhankelijk kinderbijslagstelsel, getiteld
"Kinderbijslag op maat voor de toekomst".
De SP stelt voor om het recht op kinderbijslag te laten vervallen voor gezinnen met een
jaarinkomen van meer dan 100.000. De jaarlijkse kinderbijslag per kind voor gezinnen met een
inkomen tot 20.000 zou dan met 260 kunnen worden verhoogd tot 1269, 24. Bij een
inkomen tussen 20.000 en 60.000 wordt volgens het voorstel de kinderbijslag afgebouwd van
1269,24 tot 1009,24 per jaar (het huidige niveau van het basiskinderbijslagbedrag). Bij een
inkomen tussen 60.000 en 100.000 wordt het kinderbijslagbedrag per kind afgebouwd van
1009,24 tot nihil.
Naar aanleiding van het voorstel van de SP-fractie merk ik het volgende op.
Zoals weergegeven in het kabinetsstandpunt van 28 mei 2004 inzake (o.a.) een
inkomensonafhankelijk kinderbijslagstelsel (Kamerstukken II, 2003-2004, 29287, nr.2), wijst het
kabinet invoering van inkomensafhankelijke kinderbijslag af. Doelstelling van de kinderbijslag is het
verkleinen van inkomensverschillen tussen huishoudens met kinderen en huishoudens zonder
kinderen. Een belangrijke overweging om de kinderbijslag niet inkomensafhankelijk vorm te geven
is de verhoging van de marginale druk die daarvan het gevolg zou zijn. De SP-fractie stelt, dat de
toename van de marginale druk als gevolg van haar voorstel zeer acceptabel is, namelijk 0,65%
per kind bij inkomens tussen 20.000 en 60.000 en 2,5% per kind bij inkomens tussen
60.000 en 100.000. Daarbij moet echter bedacht worden dat het om een partieel effect gaat dat
cumuleert met de marginale druk in het afbouwtraject van andere inkomensafhankelijke regelingen
6
en bij de fiscale kinderkortingen die, in tegenstelling tot de kinderbijslag, wel inkomensafhankelijk
zijn vormgegeven.
Bij het al dan niet inkomensafhankelijk vormgeven van (kinder)regelingen dient altijd een evenwicht
te worden gevonden tussen drie zaken: 1) de hoogte van de tegemoetkoming aan de onderkant
van het inkomensgebouw, die het niveau van inkomensbescherming bepaalt, 2) het afbouwtraject
en de marginale druk die daaruit resulteert in verband met het effect op de arbeidsparticipatie en 3)
de budgettaire kosten. Daarbij geldt dat de marginale druk relevant is voor het hele
inkomensgebouw. Voor hogere inkomens kan de marginale druk de beslissing beïnvloeden of de
partner gaat werken of dat één van beide partners meer gaat werken.
Het Nederlandse stelsel van tegemoetkomingen in de kosten van kinderen bestaat uit een
inkomensonafhankelijke component (kinderbijslag) en een inkomensafhankelijke component
(kinderkortingen in de fiscale sfeer). Deze regelingen moeten als complementaire instrumenten
worden beschouwd.
Zoals eerder gesteld, is doelstelling van de kinderbijslag het verkleinen van de verschillen in
inkomens tussen gezinnen met kinderen en gezinnen zonder kinderen. Door middel van de fiscale
kinderkortingen kan gerichte inkomensondersteuning worden geboden. Evident is, dat van een
volledig inkomensafhankelijk vormgegeven stelsel van tegemoetkomingen in de kosten van
kinderen het budgettair beslag kleiner zal zijn. Gerichte inkomensondersteuning aan de lage
inkomens is, zoals hiervoor reeds betoogd, echter niet de enige doelstelling die wordt nagestreefd.
Van belang is ook, dat de inkomensverhouding tussen gezinnen met en zonder kinderen wordt
verbeterd en dat de arbeidsparticipatie niet wordt ontmoedigd.
Het gaat derhalve om het zoeken van evenwicht tussen verschillende doelstellingen. Het kabinet is
van mening dat het huidige stelsel van een inkomensonafhankelijke kinderbijslag en
inkomensafhankelijke fiscale kinderkortingen dit evenwicht biedt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid