ChristenUnie
Bijdrage debat Wetsvoorstel toezicht accountantsorganisaties Donderdag
27 Januari 2005 - 12:24
André Rouvoet: Voorzitter, het doet mijn genoegen om de bijdrage van
de fractie van de ChristenUnie onder uw leiding te mogen uitspreken.
Ik denk dat ik betrekkelijk kort kan zijn na alles wat er al naar
voren is gebracht en gelet op de inbreng van mijn fractie in de
schriftelijke voorbereiding. Ik wil niet alles wat ik van plan was
hier behandelen omdat de vorige sprekers ook al op verschillende
punten zijn ingegaan. Ik zal mij zoveel mogelijk richten op het
markeren van onze positie in dit debat zodat de minister weet waar hij
aan toe is. De heer Vendrik vergeleek het ministerie van Financiën met
een pakje Croma. Dat zal er waarschijnlijk toe leiden dat mijn
bijdrage daar heel weinig van zal hebben, want Croma spettert niet en
de heer Vendrik spettert wel regelmatig. Ik weet niet of ik ga
spetteren, maar de vergelijking met het pakje Croma is niet het
belangrijkste dat mij voor ogen staat bij deelname aan debatten.
Door verschillende boekhoudschandalen -- de heer Douma en anderen
hebben er al verschillende genoemd -- is er in de samenleving en bij
de wetgever een breed besef ontstaan dat er scherpe eisen gesteld
dienen te worden met betrekking tot de onafhankelijkheid van en het
toezicht op accountants. Mijn fractie maakt zich daar sterk voor. Dat
hebben wij ook in de schriftelijke voorbereiding tot uitdrukking
gebracht. Het maatschappelijke vertrouwen in het accountantsberoep
heeft forse deuken opgelopen. Als gevolg van de boekhoudschandalen is
turbulentie ontstaan op de financiële markten. Daarom is het
essentieel dat de wetgever maatregelen neemt om de integriteit van het
accountantsberoep veilig te stellen.
Die maatregelen dienen echt gericht te zijn op de accountant in diens
rol van controleur van de jaarrekening van beursgenoteerde en andere
grote ondernemingen. Die maatregelen hebben dus geen betrekking op het
hele MKB. Ik voelde mij ook thuis bij de opmerkingen hierover door
mevrouw Van Egerschot. Wij moeten voorkomen dat de AFM in het
perspectief van beursgenoteerde ondernemingen naar het werk van de
accountant gaat kijken die de jaarrekening van de slager of de bakker
controleert. Dit is een andere insteek dan die van enkele collegas.
Ik sluit mij aan bij een formulering die in het MKB is gebruikt. Die
heeft mijn fractie overigens al in een algemeen overleg in 2003
gebruikt: wij moeten niet met een kanon op een mug schieten. Daar
lijkt de beschreven aanpak in dit wetsvoorstel wel heel erg op.
De minister probeert met zijn vergaande ingrepen te repareren wat niet
stuk is. Ik meen dat collega Van Balen dit ooit heeft gezegd. Ook de
heer Douma zegt in de media dat het wetsvoorstel dingen regelt waar
niemand om gevraagd heeft. Dat moeten wij dus voorkomen. Dat is ook de
strekking van mijn bijdrage aan het debat en de stemmingen.
Er zijn al heel wat amendementen ingediend. Veel daarvan komen
tegemoet aan een deel van onze kritiek in de schriftelijke inbreng. Ik
heb maar liefst elf amendementen van de fractie van de VVD geteld. Dit
beschouw ik als een actieve bijdrage aan de rampenbestrij-ding. Dat is
te waarderen. In ieder geval zullen wij de amendementen steunen die
als doel hebben om de werking van dit wetsvoorstel te beperken tot de
organisaties van openbaar belang, de OOBs. Op die manier wordt daar
gerepareerd waar dat nodig is.
Wellicht ten overvloede vraag ik de minister waarom hij geen gebruik
heeft gemaakt van de mogelijkheid om binnen de regels het toezicht te
differentiëren naar accountantsorga-nisaties die wettelijke controles
verrichten bij OOBs en die organisaties die overige wettelijke
controles verrichten. Onze insteek is evenals de motie-Van Balen dat
het verzwaarde regime daar moet gelden waar de problemen en de
afbreukrisicos het grootst zijn.
Gezien de commotie over het wetsvoorstel is de vrees van mijn
fractiegenoot Slob een beetje bewaarheid. In juni van 2003 heeft hij
namelijk al gezegd dat wij ervoor moeten oppassen dat de herziening
van de accountantswetgeving een hoofdpijndossier wordt. Voor veel
betrokken organisaties is dat al het geval. Ik herhaal niet alle
protesten tegen het wetsvoorstel, maar van de betrokken organisaties,
zoals MKB Nederland, Bovag, LTO Nederland en NOvA, hebben ons veel
bezorgde geluiden bereikt.
In ieder geval MKB en NOvA kunnen zich zo slecht in het wetsvoorstel
vinden dat zij zich in oktober genoodzaakt zagen om hun deelname aan
het platform in het kader van de AFM op te schorten. Dat was een
belangrijk signaal. De tekst en de uitwerking daarvan boden hun geen
ruimte meer om aan het overleg te blijven deelnemen. De voornaamste
reden was dat zij er niet mee konden leven dat niet langer alle
accountantskantoren tegen redelijke voorwaarden en lage kosten voor
een vergunning in aanmerking zouden komen, wanneer dit wetsvoorstel in
werking was getreden. Ik begrijp dat de minister een eigen afweging
heeft te maken. Toch lijkt mij de wens van de betrokken organisaties
volkomen legitiem en op haar plaats. Ik sluit mij aan bij de woorden
van de heer Douma dat het zo niet kan. Wij moeten daar vandaag naar
kijken.
Ik sluit mij kortheidshalve aan bij heel veel kritische opmerkingen en
vragen over het wetsvoorstel. Die betroffen onder andere de
vergunningen, het bereik en de AFM. De rele-vante vragen hebben wij
ook in de schriftelijke voorbereiding gesteld. De minister heeft
daarna nog een heel pakket vragen gekregen. Ik wacht met
belangstelling zijn reactie daarop af.
Ik wil nog even aanstippen dat de minister al in de toelichting op het
wetsvoorstel aan-geeft dat de kernfunctie van de accountant is het
toevoegen van zekerheid in het maatschap-pelijk verkeer. Wij moeten
vasthouden aan deze kern van het debat. De vraag die daarbij hoort, is
wat daarvoor nodig is in de huidige situatie en de gebeurtenissen in
het verleden. Het vertrouwen in de accountant als beroepsbeoefenaar is
dus essentieel. Het grootste gevaar dat een accountant bedreigt in de
uitoefening van zijn beroep is dan ook dat zijn onafhankelijk-heid in
het geding komt. Het heeft er alle schijn van dat dit te maken heeft
met het gebrek aan onafhankelijkheid. Immers, dat hebben wij gezien
bij onder andere verschillende beurs-frau-des.
De heer Douma (PvdA): Wat vindt de heer Rouvoet van het element in het
concept van de achtste richtlijn waarin sprake is van
publiekonafhankelijk toezicht op accountantsor-ganisaties die
wettelijke controles uitvoeren? In mijn ogen sluit dat precies aan bij
zijn slotwoorden.
André Rouvoet: Ik kom straks op de achtste richtlijn die steeds ter
sprake komt in dit debat. Eerst merk ik op dat ik mij bij de
behandeling en de voorbereiding van dit wetsvoorstel voortdurend heb
afgevraagd of de timing van dit wetsvoorstel handig was. Ik heb dat
bij interruptie al laten blijken. Wij zijn hier al lange tijd mee
bezig. Indertijd is er een motie-Van Baalen geweest waarin wordt
voorgesteld dat men zich eerst richt op de belangrijkste onderdelen.
Daarvan staan enkele voorbeelden vermeld. Vele Kamerleden hebben die
motie ondertekend. Inmiddels is het concept van de achtste richtlijn
klaar. De inhoud ervan is na de zomer ongeveer bekend. Dan heeft het
Europees Parlement zich ermee beziggehouden, als het goed is. Het ligt
dus voor de hand dat wij de exacte vaststelling van die richtlijn
afwachten en onze wetgeving daaraan aanpassen. De heer Douma en
anderen zeggen dat de zaak wel urgent is omdat wij nogal wat hebben
meegemaakt. Zij vinden dat wij niet moeten doen alsof wij nog lange
tijd kunnen wachten. Toch is het natuurlijk merkwaardig dat wij een
wetsvoorstel behandelen waarvan de strekking vrij breed is en in mijn
ogen in een aantal opzichten zelfs een "overkill" oplevert. Ik hoop
dat de Kamer zich daarin breed kan vinden. Je kunt niet aan de ene
kant vragen wat de mening is over de achtste richtlijn en aan de
andere zeggen dat wij er niet op gaan wachten. Wij kennen de exacte
inhoud ervan nog niet, maar het valt niet te verwachten dat die heel
anders zal zijn dan de inhoud van het concept. In de schriftelijke
voorbereiding heb ik duidelijk gemaakt dat ik er in algemene zin voor
pleit dat wij ons richten op wat nodig is, namelijk de wettelijke
controle op organisaties van openbaar belang en de wettelijke
bescherming van de accountant. Daarin schuilt namelijk het probleem.
Daar ging de motie-Van Baalen ook over. Deze dingen moeten nu worden
geregeld. Wij moeten ons niet te veel bekreunen over wat er nog meer
mogelijk is.
De heer De Haan heeft een aantal goede vragen gesteld. Zo heeft hij de
minister gevraagd om een beschouwing over tuchtrecht en toezicht in
algemene zin te geven. Ik sluit mij aan bij die vraag. Ik wacht die
beschouwing af en kom er later op terug. Ik heb weinig behoefte aan
definitiekwesties of vragen wat er precies moet worden geregeld.
De heer Vendrik zei dat hij de arrogantie van de VVD-fractie even
wilde lenen. Die had hij zich zeer snel eigengemaakt, want hij zei met
zijn typisch weidse armgebaren: "Collega's, wij gaan dit regelen"! Ik
waarschuw de heer Douma. Als hij in een algemeen over-leg naast de
heer Vendrik komt te zitten, moet hij bedacht zijn op diens weidse
armgebaren, want die zijn levensgevaarlijk. De heer Vendrik zei dat
wij het vandaag gingen regelen. Wat gaan wij regelen? Wij regelen wat
moet worden geregeld en niet meer dan dat. Dat is mijn invalshoek.
Ik heb iets gezegd over onafhankelijkheid. De minister heeft dat punt
in de toelichting benadrukt. Er staat in dat onafhankelijkheid een
hoofdnorm is, maar in het vervolg zijn er te weinig aanvullende eisen
gesteld aan de onafhankelijkheid van accountants en
accountants-organisaties die beursgenoteerde ondernemingen
controleren. Zoals in een van de voorlig-gende amendementen staat,
dunkt ook mij dat een verbod op de combinatie van advies en controle
bij beursgenoteerde ondernemingen op zijn plaats is. Ik verwijs nog
maar eens naar de motie-Van Baalen en naar het amendement op stuk nr.
9, als ik mij niet vergis, van de collega's Kant en Vendrik. Dat gaat
daarover. Het pakket amendementen is nu zo groot geworden dat ik
geloof dat ik niet meer helemaal bij ben.
De heer Vendrik (GroenLinks): Ik aarzelde even of ik de heer Rouvoet
zou laten uit-praten of niet. Ik wil een vraag stellen over de
politieke strekking van de opmerking die hij maakte voor de opmerking
over mijn weidse armgebaren. Is de fractie van de ChristenUnie
voornemens om het amendement van mevrouw Van Egerschot te steunen
waarmee wordt beoogd om de materiële werking van dit wetsvoorstel te
beperken tot de organisaties van openbaar belang? Dan krijgt het een
meerderheid. Is dat de positie van de fractie van de ChristenUnie?
André Rouvoet: De heer Vendrik kijkt er zo benauwd bij!
De heer Vendrik (GroenLinks): Dat klopt. Ik had van de fractie van de
ChristenUnie iets beters verwacht. Ik ben eigenlijk nog steeds wel in
blijde verwachting.
André Rouvoet: Het is goed dat de heer Vendrik dat laatste erbij zegt,
want daaruit blijkt dat hij de inbreng van mijn fractie aan het
verslag niet tot zich heeft genomen. Als hij dat wel had gedaan, had
hij kunnen weten wat hij van ons kon verwachten. Mijn advies aan hem
is om voortaan de inbreng van andere fracties tot zich te nemen en het
antwoord van het kabinet daarop, zodat hij weet wat hem tijdens het
debat te wachten staat. Mijn fractie vindt inderdaad dat wij ons nu
moeten richten op het vlak waarop zich problemen voordoen. Die doen
zich niet voor bij de bakker en de slager om de hoek, maar bij de
grote beursgenoteerde ondernemingen.
Dan spreken wij over de OOBs. Over definities moeten wij inderdaad
spreken. Wij kunnen ook nog even discussiëren over public interest
entities, maar daar is naar ons oordeel sprake van een knelpunt.
Daarop willen wij ons richten en op niet veel meer dan dat. Wij
zul-len de inhoud van de amendementen uiteraard nauwkeurig wegen. Er
ligt een amendement voor van de heer De Haan, die dit naar mijn idee
overigens ten onrechte destructief noemde. Eerlijk gezegd vind ik dat
vanuit mijn positie een buitengewoon constructief amendement. Ik ben
nog nooit eerder een parlementariër tegengekomen die zijn eigen
amendement als des-tructief betitelde. Ik raad de heer De Haan dan ook
af dat te doen. Anders ontstaat er een heel vreemde discussie. Naar
mijn idee mag hij namelijk niet eens een destructief amendement
indienen.
De heer De Haan (CDA): Ik kan natuurlijk nooit op tegen de beste
politicus van het jaar. Ik had overigens wel een prachtig gedicht
verwacht. Dat is naar mijn idee namelijk wel aan die status verbonden.
Ik heb het amendement destructief genoemd, omdat het echt haaks staat
op het voorliggende wetsontwerp. Het haalt dat wetsontwerp namelijk
onderuit. Voor mij is dit natuurlijk een bijzonder constructieve
bijdrage.
André Rouvoet: Dan zijn wij het daarover eens. De heer Vendrik en ik
zijn het niet met elkaar eens, maar hij kon dit verwachten. Dit mocht
voor hem geen verrassing zijn.
De heer Vendrik (GroenLinks): ik sluit voortschrijdend inzicht nooit
uit, ook niet bij de heer Rouvoet.
André Rouvoet: Het klinkt alsof de heer Vendrik wil zeggen dat hij dat
zelfs bij mij niet uitsluit.
De heer Vendrik (GroenLinks): Nee, hoor. Laat ik daaraan niet een
nadere kwalificatie verbinden.
Het gaat niet om de bakker of om de slager op de hoek, maar om
ondernemingen waarvan wij hebben vastgesteld dat die onderhevig zijn
aan de wettelijke controleplicht. Ik concludeer dat ook de
ChristenUnie zegt dat het niet nodig is daarop onafhankelijk toezicht
te houden. Dat vindt zij dan weer niet nodig. Kan de heer Rouvoet die
spagaat voor mij verklaren? Dat begrijp ik namelijk nog steeds niet.
André Rouvoet: Ik kan dat standpunt wel verklaren, maar ik heb uit de
eerdere interruptiedebatten al opgemaakt dat ik de heer Vendrik niet
kan overtuigen van de juistheid van mijn opvatting.
De heer Vendrik (GroenLinks): Dat is een wat lage ambitie voor iemand
die zo hoog is gekomen.
André Rouvoet: Nee, maar ik heb de heer Vendrik in dit debat goed
gevolgd. De verbijstering waarmee hij de vraag stelde of één van de
collegas kan uitleggen waarom zijn amendement beter zou zijn dan dat
van hem, laat namelijk weinig ruimte voor overtuiging. Natuurlijk moet
de heer Vendrik zich ook openstellen voor de argumenten. Uit zijn
opstelling maak ik op dat hij dusdanig overtuigd is van het feit dat
hij het juiste amendement heeft ingediend dat hij zich nauwelijks meer
kan voorstellen dat anderen met betere amendementen komen.
Ik ben inderdaad van mening dat wij moeten nagaan waar de problemen
zich voordoen en dat wij die moeten aanpakken. Daarover zijn vragen
gesteld. Het lijkt mij goed dat de minister zijn licht daarover laat
schijnen. Als wij nu echter wetgeving tot stand brengen en niet
afwachten wat straks conform die achtste richtlijn precies van de
Nederlandse wetgeving wordt gevraagd, dienen wij nu iets te doen wat
is gefocust op die plaatsen waar de problemen zich voordoen. Ik citeer
de heer Van Balen dat is namelijk lang niet in ieder debat mogelijk
als ik zeg dat wij dan niet de voorkeur moeten geven aan het repareren
van zaken die niet stuk zijn. Dat is het verschil in opvatting tussen
de fractie van de heer Vendrik en die van mij.
De heer Vendrik (GroenLinks): Dit is naar mijn oordeel echt niet een
antwoord op mijn vraag. Ik vroeg of de heer Rouvoet het logisch vindt
dat dit wetsvoorstel op grond van zijn argumentatie zodanig wordt
gewijzigd dat wettelijke controletaken bij bepaalde typen
ondernemingen straks verplicht worden gesteld, zonder dat op de wijze
van uitvoering onaf-hankelijk publiek toezicht is. Het lijkt mij
betrekkelijk vitaal dat de heer Rouvoet aangeeft waarom dat naar zijn
opvatting gerechtvaardigd is.
André Rouvoet: Op dat punt is sprake van continuering van de bestaande
situatie. Ik verwijs naar de inbreng van de heer De Haan, die op een
identieke vraag een antwoord gaf waarin ik mij uitstekend kan vinden.
Hij sprak dus van continuering van de bestaande situatie. Tevens
verwijs ik naar de motie van de heer Van Baalen waar de naam van mijn
toenmalig fractiegenoot de heer Van Dijke onder staat. Ook dat kon de
heer Vendrik weten. Wij hebben gesproken over een verzwaard regime.
Daarover moeten wij spreken en daarover zal de rest van het debat dan
ook gaan. Dat dient dan echter te gelden voor de top van de wettelijke
controle in plaats van voor de totale wettelijke controle.
De heer Douma (PvdA) Ik begrijp dat de heer Rouvoet van mening is dat
er onafhankelijk toezicht moet zijn op accountantsorganisaties die
actief zijn op het terrein van de wettelijke controle, maar dat hij
ervan uitgaat dat de bestaande situatie daaraan reeds voldoet. Ik
hecht er dan toch aan dat element van de achtste richtlijn naar voren
te halen, al weet ik dat de heer Rouvoet van mening is dat nog moet
blijken hoe een en ander eruit zal zien. Daarin wordt echter onder
publiek onafhankelijk toezicht verstaan dat dit plaatsvindt door
mensen die niet zelf beroepsbeoefenaar zijn. Dat is in de huidige
situatie in Nederland wel het geval. Daar wringt zijn opvatting naar
mijn idee met datgene wat in ieder geval in concept in die achtste
richtlijn staat.
André Rouvoet: Wij krijgen weer dezelfde schimmige discussie. Het is
van tweeën een. Of wij wachten af wat de achtste richtlijn ons brengt
en dan komt er een wets-voorstel met een precieze interpretatie van
wat ons wordt gevraagd, of wij vinden de situatie urgent vanwege alle
boekhoudschandalen. Ik verwijs naar het betoog van de heer Douma. Dan
gaan wij nu doen wat wij moeten doen met het oog op het tegengaan van
al die schan-dalen. Wij moeten niet meer doen dan dat. Je kunt niet
van twee walletjes eten. Je kunt niet zeggen dat je het probleem nu
wilt aanpakken vanwege de boekhoudschandalen, maar je ook richten op
de achtste richtlijn. Je moet tussen die twee kiezen.
Ik heb een andere keuze gemaakt dan de heer Vendrik. Mijn verzoek aan
hem is nu ook te kiezen. Je kunt ervoor kiezen met deze wetgeving te
wachten en elkaar na de zomer te treffen. Dan is bekend wat van ons
wordt verwacht. De achtste richtlijn is op dat moment geen concept
meer. Je kunt er ook voor kiezen nu de belangrijkste problemen te lijf
te gaan, maar dan ook niet meer dan dat. Ik ga niet alle argumenten
uit het veld herhalen. Er moet geen onnodige administratieve
lastendruk ontstaan. Je moet niet met een kanon op een mug schieten en
zaken regelen waar niemand om heeft gevraagd. Dit zeg ik tegen de heer
Douma.
De heer Douma (PvdA): Ik wil de zaken juist zo snel mogelijk regelen,
inclusief pu-bliekonafhankelijk toezicht. Ik heb al eerder gezegd dat
de heer Van Baalen in zijn motie vraagt om een wettelijke verankering
van het accountantsberoep. Daar hoort publiekonaf-hankelijk toezicht
bij. Dat betekent dat het toezicht niet wordt verricht door
beroepsbeoefe-naars. Wat mij betreft wordt het op zo kort mogelijke
termijn geregeld.
André Rouvoet: Het betoog van de heer Douma is duidelijk. Ik hoop dat
mijn betoog ook duidelijk is. Met de beantwoording van de laatste
vragen heb ik mijn conclusie al gegeven. Ik heb al verwezen naar de
vragen van de heer De Haan over toezicht en tuchtrecht. In een verdere
beschouwing kan daarover nog worden gesproken. Ik wacht de reactie van
de minister af. Ik heb al iets gezegd over de administratieve
lastendruk. Ik denk dat ik nu alles heb behandeld. Met een aantal
collegas zeg ik dat een aantal zaken inderdaad urgent is. Wij gaan
vandaag regelen wat geregeld moet worden. Wat mij betreft zijn dat de
punten uit de motie-Van Baalen: verzwaard regime richting public
interest entities, of OOBs in onze formulering. Enkele uitgangspunten
zijn de scheiding van controle, de beperking van de administratieve
dienstverlening tot het hogere segment van de markt en het
niet-verlenen daarvan aan het midden- en kleinbedrijf, en de
bescherming van de accountant. Ik wacht de reactie van de minister
graag af.
---