26 januari 2005
Stand van zaken onderzoek moord Theo van Gogh
Mijnheer de voorzitter, edelachtbaar college,
Het proces, dat vandaag is gestart, gaat over een gruwelijke gebeurtenis. De moord op Theo van Gogh heeft in de eerste plaats zijn familieleden diep getroffen. Ook vanaf deze plaats wil ik namens het openbaar ministerie hun nogmaals mijn medeleven betuigen.
De moord op Theo van Gogh heeft nog veel meer teweeggebracht. Het lijkt een katalysator geworden die de tegenstellingen in ons land tussen delen van de bevolking heeft vergroot. Een ontwikkeling die wij niet willen en zeker niet moeten willen.
De moord op Theo van Gogh heeft ook duidelijk gemaakt dat terrorisme, geïnspireerd door een extremistische opvatting van de Islam, in ons land een realiteit is. Het overzicht van het onderzoek, dat ik zo direct zal geven, zal dat ook laten zien. Jonge mensen die ideeën aanhangen zoals de verdachte B., plaatsen zichzelf willens en wetens buiten de maatschappij. Ik hoop en in latere stadia van het proces zal ik daar nog uitgebreider op terugkomen dat dit proces duidelijk kan maken dat dit een heilloze weg is, die alleen maar leidt tot grotere tegenstellingen en meer geweld. Ik hoop ook dat dit proces een signaal kan vormen voor jongeren, die zich wellicht tot bepaalde ideeën aangetrokken voelen, dat zij zich beter kunnen richten op onze maatschappij dan zich daar van af te keren.
Een tweede vooropmerking betreft het volgende. Mijn beschrijving van de gebeurtenissen van 2 november 2004 zal een hard beeld vormen van wat er die dag is gebeurd. Dat geldt nog meer voor de achtergrond en de ideologie van de verdachte, zoals deze duidelijk wordt aan de hand van in beslag genomen documenten. Dat levert een vrij schokkend beeld op van een terroristische ideologie, geïnspireerd door een uitzonderlijk extreme uitleg van de Koran. Ik wil U er uitdrukkelijk op wijzen dat dit geen beeld geeft van de Islam of de mensen die een Islamitisch geloof belijden en ook geen beeld geeft van de Marokkaanse gemeenschap in Amsterdam of in Nederland. Aan de hand van ons onderzoek, het onderzoek in Rotterdam en Amsterdam, kan slechts geconstateerd worden dat er een groep mensen is van een relatief beperkte omvang door de AIVD gedoopt tot de Hofstadgroep die deze denkbeelden aanhangen.
1. Splitsing dagvaarding en KVV
B. is gedagvaard voor de feiten die ik zojuist heb voorgedragen. Het lidmaatschap van een criminele organisatie en de samenspanning tot moord, waarvoor de verdachte tot op heden wel in voorlopige hechtenis zat, zijn niet in de dagvaarding opgenomen. Deze feiten zijn samen met nog een aantal andere strafbare feiten opgenomen in een kennisgeving van verdere vervolging, die B. heeft gekregen op dezelfde dag als de dagvaarding. De misdrijven vermeld op de kennisgeving van verdere vervolging zijn vrijwel gelijk aan de misdrijven waarvoor 12 andere verdachten op 7 februari in Rotterdam moeten voorkomen. Ook dit zal een pro forma behandeling zijn.
Op de dagvaarding van de verdachte staan nu alleen nog de feiten vermeld die betrekking hebben op de gebeurtenissen van 2 november 2004. Alle andere misdrijven staan op de kennisgeving van verder vervolging.
Deze splitsing is om een aantal redenen aangebracht.
Het onderzoek naar de activiteiten van de Rotterdamse verdachten is omvangrijker en complexer dan alleen het onderzoek naar de moord op Theo van Gogh. Het Rotterdamse onderzoek wordt uitgevoerd door de nationale recherche met bijstand van de politie Amsterdam. De verwachting is dat dit onderzoek later zal zijn afgerond dan het onderzoek naar de misdrijven van 2 november 2004. Het Rotterdamse dossier zal ook aanzienlijk omvangrijker zijn. Alleen al het beslag aan digitale bestanden in het landelijke onderzoek beslaat bijna 1000 gigabyte. Bovendien heeft dat onderzoek een belangrijke internationale component.
De moord op Theo van Gogh, de wijze waarop die is uitgevoerd en de achtergrond van de moord hebben voor grote commotie gezorgd in de Nederlandse samenleving. Ik vind het van het grootste belang dat het proces tegen de verdachte van die moord op een zo kort mogelijke termijn kan worden afgerond. Ook de nabestaanden van Theo van Gogh en andere slachtoffers hebben recht op een spoedige voltooiing van het proces, zodat ook voor hen de rust misschien weer een beetje kan terugkeren.
Tevens vind ik het belangrijk dat dit proces zich volledig kan concentreren op de moord en alles wat ermee samenhangt. Een goede rechtspleging is er mee gediend dat de gebeurtenissen van 2 november 2004 in een eigen strafzaak en binnen een eigen strafproces worden behandeld, zonder dat de aandacht wordt afgeleid door andere verdachten of andere strafbare feiten hoezeer deze daar ook mee samenhangen.
Om deze redenen vind ik het opportuun een scheiding te maken tussen enerzijds de misdrijven die op 2 november 2004 zijn gepleegd door de verdachte en wellicht ook door enkele anderen en de overige misdrijven die door een veel grotere groep verdachten zijn gepleegd in een ruimere periode.
De splitsing van strafbare feiten in een dagvaarding en een kennisgeving verdere vervolging roept uiteraard wel een aantal vragen op. Zal B. uiteindelijk gedagvaard worden voor de feiten die op de kennisgeving verdere vervolging staan? Zal het proces wegens die misdrijven apart in Amsterdam worden gevoerd of wordt de zaak gevoegd bij de andere zaken die in Rotterdam dienen? Indien de verdachte in een eerder stadium al voor de feiten van 2 november 2004 zou zijn veroordeeld, hoe gaat het dan met de eventueel op te leggen straf? Dit zijn allemaal vragen, meneer de voorzitter, edelachtbaar college, waar ik op dit moment niet op in kan gaan. We zullen daarvoor de ontwikkelingen in beide opsporingsonderzoeken moeten afwachten.
Rest de vraag of B. in zijn belang is geschaad nu de mogelijkheid bestaat dat hij afzonderlijk voor misdrijven wordt vervolgd die ook tegelijkertijd behandeld hadden kunnen worden. Naar mijn oordeel zal deze vraag negatief moeten worden beantwoord. Ook B. heeft er belang bij op zo'n kort mogelijke termijn te weten wat het oordeel van de rechter zal zijn over de misdrijven van 2 november 2004. De splitsing in een dagvaarding en kennisgeving verdere vervolging geeft hem hierop een grotere garantie. Mocht B. in een later stadium afzonderlijk worden vervolgd voor de misdrijven op de kennisgeving verdere vervolging dan zal de rechter in die zaak uiteraard op de voet van artikel 63 Sr. rekening houden met het resultaat van het huidige proces. Ik meen dus dat het zowel in het algemeen als in het belang van B. is dat het proces zich nu concentreert op de misdrijven die op 2 november 2004 gepleegd.
2. Stand van zaken in het opsporingsonderzoek
Het was druk op de Linnaeusstraat op 2 november 2004. Van de moord op Theo van Gogh zijn 53 ooggetuigen. Deze getuigen hebben allemaal een deel gezien van wat er gebeurd is en niet altijd hetzelfde, maar aan de hand van hun verklaringen kan het volgende beeld van de moord worden geschetst.
Op die ochtend rijdt Theo van Gogh op zijn fiets door de Linnaeusstraat. Hij is, zoals bijna elke ochtend, op weg van zijn huis naar zijn kantoor bij de productie maatschappij Column in Amsterdam-Zuid. Hij wordt op een gegeven moment ingehaald door de verdachte die ook op een fiets rijdt. Ter hoogte van het stadsdeelkantoor wordt Van Gogh een aantal malen beschoten. Hij valt half van zijn fiets of gooit zijn fiets neer. Hij roept nog naar de verdachte om het niet te doen. De verdachte heeft dan met zijn fiets het fietspad geblokkeerd. Vervolgens schiet de verdachte nogmaals op Theo van Gogh, die rechtop op het fietspad staat. Nabij het stadsdeelkantoor heeft de politie 4 hulzen aangetroffen zodat U kunt concluderen dat hij daar in elk geval 4 maal is beschoten. Hierna rent Theo van Gogh weg naar de overkant. De verdachte rent achter hem aan met het pistool in zijn hand. Gelet op de latere gebeurtenissen moet hij toen ook de tas hebben meegenomen waar de twee messen in zaten, die hij later zal gebruiken. Ook onderweg schiet de verdachte op Van Gogh. Deze rent een of twee keer om een auto heen en zakt op het fietspad in elkaar. Hij roept nog om genade, om het niet te doen, om niet te schieten. Theo van Gogh maakt ook afwerende bewegingen in de richting van de verdachte. De verdachte schiet hierop van korte afstand, ongeveer een halve tot een hele meter, op Theo van Gogh. De technische recherche constateert 5 beschadigingen in het wegdek van het fietspad die wijzen op 5 rechtstandige schoten op Theo van Gogh die daar op de grond ligt. Volgens enkele getuigen schopt de verdachte dan nog tegen het lichaam van Theo van Gogh. De verdachte pakt een groot kapmes uit zijn tas, een zogenaamde Kukri-machete, knielt bij het lichaam van Theo van Gogh en snijdt daarmee zijn keel door. Hij maakt een aantal, volgens het sectierapport van het NFI, minstens vier, zagende bewegingen. Hierna staat hij weer op en steekt dit kapmes diep in het lichaam van Theo van Gogh. De wond reikt volgens het sectie rapport tot bijna aan de wervelkolom. Hierna pakt de verdachte een wit papier uit zijn tas en een tweede mes, een dun fileermes, en steekt met dit mes dit papier op de borst van Theo van Gogh. De verdachte staat op, blijft bij het lichaam van Theo van Gogh staan, haalt de houder uit het vuurwapen en vult de houder met 15 nieuwe patronen.
Hierna moet hij deze houder weer in het vuurwapen hebben geplaatst.
Opvallend in de getuigenverklaringen is de beschrijving van de rust waarmee de verdachte dit alles heeft gedaan. Zowel de wijze waarop hij Theo van Gogh heeft vermoord als de kalmte waarmee hij staande naast het lichaam zijn wapen herlaadt, wordt door meerdere getuigen beschreven. Bovendien blijkt de verdachte geen enkel risico te hebben genomen voor wat betreft het aantal kogels dat hij bij zich had. Uit het onderzoek blijkt dat hij bij zijn aanhouding nog 3 extra kogels van hetzelfde kaliber bij zich had, terwijl er ook nog 2 in een washandje bij zijn tas in de buurt van het lichaam van Theo van Gogh zijn aangetroffen.
Nadat de verdachte zijn wapen heeft herladen loopt hij nog steeds rustig in de richting van het Oosterpark. Eén getuige verklaart dat een omstander tegen de schutter heeft gezegd dat hij dat niet kon maken. De schutter zou hebben geantwoord: "dat kan ik wel, hij heeft het ernaar gemaakt" en "dan weten jullie ook wat je te wachten staat".
De verdachte loopt dan vervolgens door het Oosterpark. De politie is inmiddels ook ter plaatse. In het Oosterpark wordt hij niet aangehouden omdat er te veel publiek in het park is. De verdachte verlaat het park bij de uitgang naar de Mauritskade. Daar is op dat moment in elk geval één politieauto. Van de hierop volgende schietpartij zijn er 12 getuigen en uiteraard ook de verklaringen van de politie ambtenaren zelf. Drie getuigen verklaren dat zij in de schootslijn van de verdachte hebben gestaan. De verdachte loopt naar de politieauto. Als hij op enkele meters van deze auto is genaderd, pakt hij zijn vuurwapen en schiet op de inzittenden. Een kogel treft de bestuurder in zijn kogelvrij vest. Één inslag wordt gevonden in de achterdeur van die auto en een doorschot wordt gevonden in de stoel nabij de hoofdsteun van deze politieman. We mogen constateren dat deze politieman veel geluk heeft gehad. De politieauto schiet vervolgens vrijwel ongecontroleerd weg en komt tot stilstand tegen een gevel. De verdachte rent rustig achter deze politieauto aan met nog steeds het vuurwapen in beide handen, armen gestrekt naar beneden. Als het erop lijkt dat hij weer op de politiemensen in deze auto wil gaan schieten, wordt hij afgeleid door een politiebus die daar is gearriveerd. Daar schiet hij op en in die bus worden twee inslagen gevonden. Ook een andere politiebus met daarin hondengeleiders van de Amsterdamse politie wordt door de verdachte onder vuur genomen. In die bus worden vier inslagen gevonden.
Dan volgt een schietpartij waarbij de verdachte uiteindelijk eenmaal in zijn been is getroffen.
Ook ten aanzien van de schietpartij op de Mauritskade valt op dat de getuigen en de politiemensen praten over de grote mate van rust bij de verdachte. Hij lijkt alles kalm en weloverwogen uit te voeren en doet geen enkele moeite om weg te komen. Uit die omstandigheden, uit een latere opmerking van B. tijdens het vervoer naar het ziekenhuis door het AT dat het ook zijn bedoeling was dat hij zou worden doodgeschoten, alsmede uit de later bij hem gevonden afscheidsbrief, blijkt dat hij inderdaad ter plekke door de politie doodgeschoten had willen worden.
Bovendien concludeer ik uit de wijze waarop de verdachte met zijn vuurwapen is omgegaan dat hij tevoren goed moet hebben geoefend. Het herladen van een vuurwapen, houder uit het vuurwapen halen, houder vullen met 15 patronen en houder weer in het vuurwapen doen, is onder normale omstandigheden voor een ongeoefend iemand al geen sinecure, laat staan onder deze omstandigheden. Bovendien verraadt de wijze waarop hij op de politiemensen heeft geschoten en zijn vuurwapen al rennend vast blijft houden, ook de nodige oefening.
Behalve de getuigenverklaringen zijn er nog meer bewijsmiddelen voor de moord op Theo van Gogh en het schieten op de politie en de omstanders. Natuurlijk zijn er ook de verklaringen van de aangevers, de man die in zijn been is getroffen en de vrouw die een kogel in de hak van haar schoen heeft gekregen. Ik vermeldde al het sectieverslag en het onderzoek van technische recherche op de PD die in de Linnaeusstraat 14 hulzen en op de Mauritskade 15 hulzen heeft gevonden. Recent is gevoegd het rapport van het NFI waaruit blijkt dat alle kogels zijn afgevuurd met het vuurwapen dat bij de verdachte is aangetroffen
Bij zijn inverzekeringstelling verklaart B.: "Ik had één vuurwapen bij me en een mes. Het mes heb ik op de eerste plaats achtergelaten. Het vuurwapen heb ik achtergelaten op de plaats waar ik ben neergeschoten." Dit is het eerste maar ook het laatste wat de verdachte tot op heden in deze procedure heeft gezegd met uitzondering van de zo juist vermelde opmerking tegen het AT. Zoals bekend beroept hij zich verder op zijn zwijgrecht.
3. Voorbereiding
Het opsporingsonderzoek leverde vanaf het begin veel getuigen op van de moord op Theo van Gogh en de schietpartij met de politiemensen. Uit dat onderzoek bleek ook dat Theo van Gogh geen toevallig slachtoffer was. Theo van Gogh is bewust door B. gekozen als slachtoffer voor de moord. Bovendien waren er vanaf het begin aanwijzingen dat de moord niet alleen voortkwam uit het brein van de verdachte maar dat hier een organisatie achter zat met een terroristisch karakter. Logischerwijze ontstond daardoor het vermoeden dat de gangen van Theo van Gogh tevoren moesten zijn nagegaan, dat hij moest zijn geobserveerd om hem op een geschikt moment te kunnen vermoorden. Bovendien waren er enkele aanwijzingen dat B. bij de uitvoering van de moord hulp van anderen heeft gekregen. Om deze redenen heeft het openbaar ministerie besloten de zaak in het programma Opsporing Verzocht onder de aandacht te brengen. Naar aanleiding van dit programma heeft zich een aantal nieuwe getuigen gemeld, die verklaringen hebben afgelegd over het mogelijk observeren van Theo van Gogh in de periode vóór 2 november 2004 en over personen die B. hebben kunnen helpen bij de uitvoering van de moord.
Ik begin kort met de vraag of Van Gogh in de periode voorafgaande aan 2 november is geobserveerd. Naar aanleiding van het programma Opsporing Verzocht hebben zich meer dan 10 getuigen gemeld die verklaren dat zij in de dagen en weken voorafgaande aan de moord de verdachte hebben gezien in de buurt van de Linnaeusstraat en op plekken die geplaatst kunnen worden op de route tussen de Pythagorasstraat, waar Van Gogh woonde, en de Linnaeusstraat. Alle getuigen verklaren dat zij de verdachte hebben herkend aan de hand van de foto die op de televisie is vertoond.
4. Andere verdachten?
Dan de vraag naar andere betrokkenen. Als gezegd, het opsporingsteam heeft onderzoek verricht en doet nog steeds onderzoek naar de vraag of de verdachte hulp heeft gehad bij de uitvoering van de moord van Theo van Gogh. Mede naar aanleiding van het programma Opsporing Verzocht heeft de politie een aantal getuigen gehoord die verklaren over andere betrokken personen. Zo verklaart één getuige dat zij voorafgaande aan de moord tegenover het stadsdeelkantoor twee Marokkaanse mannen heeft zien fietsen, waarbij zij de fiets van de verdachte lijkt te herkennen en waarbij zij uit de jas van een van de mannen een handvat zag steken wat leek op het handvat van een groot mes. Andere getuigen verklaren dat B., nadat hij Theo van Gogh had vermoord, rustig in de rondte keek waarbij de getuigen de indruk hadden dat hij op iemand stond te wachten of iemand zocht. Weer andere getuigen verklaren over Arabisch uitziende mannen die zij ten tijde van de moord op Theo van Gogh op de Linnaeusstraat hebben gezien en zich op de een of andere manier bijzonder gedroegen. Een getuige tenslotte verklaart dat hij B. samen met 2 andere mannen 's ochtends om halfnegen bij de Dekamarkt in de Pretoriusstraat heeft zien staan. Naar aanleiding van deze laatste verklaring is er bij de Dekamarkt een flyer verspreid in het Nederlands, Turks en Arabisch met de vraag of er nog meer mensen de ochtend van de 2e november daar iets gezien hebben. Vooralsnog heeft dat onderzoek geen verder bewijs opgeleverd. Voor wat betreft medeplegen moet in de huidige stand van zaken worden geconcludeerd dat de getuigenverklaringen wel ernstige bezwaren daarvoor hebben opgeleverd, maar nog geen volledig bewijs.
Er zijn echter nog meer aanwijzingen voor de aanwezigheid van personen die de verdachte behulpzaam zijn geweest bij de moord. Ik wijs daarvoor in de eerste plaats op een van de verdachten uit het onderzoek van de nationale recherche, B2.. Wij weten dat hij een goede bekende van B. is. B2. is in elk geval op 2 november rond 8 uur 's ochtends geweest in een bedrijfspand aan de Pythagorasstraat in Amsterdam, schuin tegenover de woning van Theo van Gogh. Daar werkte hij namelijk. Deze B2. heeft eerst een verklaring afgelegd waar hij die ochtend is geweest, maar uit onderzoek bleek dat die verklaring niet juist was. In de huidige stand van zaken is er een periode van ruim drie kwartier, exact rond het tijdstip waarop Theo van Gogh is vermoord, waarvoor B2. geen sluitend alibi heeft.
Verder blijkt uit het onderzoek dat veel van de Rotterdamse verdachten met B. bijeenkomsten hadden in zijn woning. Wij weten bovendien dat B. op de avond van 1 november 2004, de avond dus voor de moord, gedurende lange tijd in gezelschap is geweest van drie andere verdachten. Eén van deze verdachten is Achmed H., de man die bij hem in de Marianne Philipsstraat in huis woonde, de tweede, El B., wordt door twee getuigen, zij het respectievelijk voor 75% en 25% herkend als iemand die op 2 november 2004 in de buurt van de moord is geweest. De derde persoon die op de avond van 1 november 2004 bij B. was is de verdachte B3., waarover ik hierna bij de bespreking van de nalatenschap van B. nog kom te spreken.
B2., de man met zijn werkplaats schuin tegenover de woning van Theo van Gogh, heeft bovendien verklaard dat op de bewuste avond van 1 november, Jason W. en Ismael A. in de woning van de verdachte zijn geweest om hem soep te brengen. W. en A. zijn de twee mannen die op 10 november 2004 in de Antheunisstraat in Den Haag zijn aangehouden.
Nu ik het toch heb over Jason W. en Ismael A. heb, wijs ik u ook op het ambtsbericht van de AIVD van 5 januari 2005, dat is opgenomen op blz. 635 van het proces-verbaal. Ik heb samen met mijn collega die verantwoordelijk is voor het onderzoek van de NR bij de AIVD de resultaten opgevraagd van het direct afluisteren in de Antheunisstraat in Den Haag. De AIVD heeft hierop 2 cd-roms verstrekt met een kopie van de originele geluidsopnamen uit de Antheunisstraat. Dit beslaat ruim 20 uur aan gesprekken in de woning. De gesprekken hebben betrekking op de periode van 2 november 2004 tot en met 10 november 2004. Zij beginnen echter op 3 november 2004. Ten behoeve van deze zitting zijn gedeelten van twéé conversaties bijgevoegd die met voorrang zijn uitgewerkt. In de gesprekken worden de gespreksdeelnemers aangeduid als NN1 en NN2 maar op grond van het ambtsbericht van het AIVD mogen we er vanuit gaan dat dit W. en A. zijn.
Het eerste gesprek begint met een soort van communiqué van wat zij noemen de Brigade van de Islamitische Jihaad. Dit begint als volgt:
"wij hebben, conform de authentieke Islamitische wijze een lam afgeslacht. Dit zal voortaan, de straf die opgelegd zal worden, aan ieder in dit land die Allah en zijn gezand uitscheldt en uitdaagt. O, jij Ayaan Hirsi, morgen als Allah het wil ben jij aan de beurt Ali. Allah is de allergrootste de Islam zal zegevieren."
Uit de tweede conversatie is alleen de zinsnede in het dossier opgenomen van één van de twee verdachten: "hahaha. Wij, wij zijn het groepje van Mohammed B. met Theo van Gogh...."
Dit zijn twee flarden uit gesprekken die voor het overige op dit moment allemaal worden uitgewerkt. Bovendien zijn wij nog met de AIVD in gesprek om nog meer strafvorderlijk toetsbare informatie te ontvangen. In elk geval duidt datgene wat tot nu is verkregen erop, dat B. niet alleen, maar vanuit een groep opereerde.
Een laatste aanwijzing hiervoor die ik wil vermelden is de vondst van een door de AIVD afgeluisterd telefoongesprek dat gaat over de verdachte en dat gevonden is in zijn woning maar tussen de papieren van zijn huisgenoot. Dit is een tapgesprek dat vermoedelijk is gelekt door de tolk van de AIVD die thans ook door het Landelijk Parket wordt vervolgd.
Uit al deze gegevens concludeer ik dat er veel aanwijzingen zijn dat B. bij de uitvoering van de moord op Van Gogh is bijgestaan door andere personen die gezocht moeten worden in de kringen van de Rotterdamse verdachten. Het onderzoek hiernaar is nog in volle gang.
5. Het terroristisch oogmerk
B. wordt ervan verdacht dat hij alle misdrijven heeft gepleegd met terroristisch oogmerk. Dit terroristisch oogmerk is in de wet opgenomen bij een wetswijziging die op 10 augustus van het vorig jaar in werking is getreden. In deze wet terroristische misdrijven heeft de wetgever twee nieuwe misdrijven geïntroduceerd: de rekrutering ten behoeve van de Jihaad en de samenspanning tot het begaan van terroristische misdrijven. Bovendien heeft de wetgever in artikel 83 Sr. een definitie gegeven van een terroristisch misdrijf en dat als strafverzwarende omstandigheid opgenomen bij een groot aantal misdrijven uit het wetboek van strafrecht. Het is duidelijk dat met het opnemen van een strafverzwarende omstandigheid bij een misdrijf als moord waar tóch al levenslang op staat, de wetgever tot uitdrukking heeft gebracht dat een misdrijf als moord ernstiger is en dus de regel zwaarder dient te worden bestraft indien deze is begaan met een terroristisch oogmerk.
Voor het bestaan van een terroristisch oogmerk is allereerst van belang de brief gericht aan Hirsi Ali, die B. achter heeft gelaten op het lichaam van Theo van Gogh in relatie tot de wijze waarop deze daad tot stand kwam. De moord op Theo van Gogh is door de keuze van de persoon van het slachtoffer een van de meest spraakmakende, maar ook omstreden, opiniemakers van Nederland de gruwelijke wijze waarop de moord is uitgevoerd, de plaats en tijd waarop deze is uitgevoerd en het achterlaten van een brief aan een al even spraakmakend lid van de Tweede Kamer, bedoeld als een publieke daad. Hieruit kan worden afgeleid dat het niet alleen de bedoeling is geweest om Theo van Gogh het zwijgen op te leggen maar ook om anderen, in de eerste plaats natuurlijk Hirsi Ali, maar zeker ook de Nederlandse bevolking, vrees aan te jagen en om de fundamentele politieke, constitutionele en sociale structuur ernstig te ontwrichten.
Niet alleen de moord zelf, maar ook de ideeën of sympathieën van B. werpen een licht op zijn motieven voor de moord op Theo van Gogh. Deze ideeën kunnen in de eerste plaats worden afgeleid uit de enorme hoeveelheid extremistische literatuur die op de Marianne Philipsstraat 27 zijn aangetroffen. Zo is er een lang gedicht gevonden met de kop "Oproep tot de Jihaad en diens belangrijke regels" waarin vragen worden beantwoord over de voorwaarden van de Jihaad, het martelaarschap omwille van God en .. of zelfmoordaanslagen zijn toegestaan of aanslagen door middel van explosieven. Uiteraard worden de laatste vragen met ja beantwoord. In zijn woning zijn nog veel meer documenten over de Jihaad gevonden, de Moujahidin in onder andere Afghanistan, de Fatwa en voorts nog allerlei documenten die lijken te getuigen van een extremistische of terroristische beleving van de Islam. Naar de aard en precieze betekenis van veel documenten zal ik nog onderzoek laten doen.
Wat is er nog meer dat duidt op een terroristisch oogmerk?
B. verwachtte dood te gaan en hij wilde martelaar worden. Bij de dood hoort een nalatenschap. Deze nalatenschap van de verdachte is aangetroffen bij de verdachte B3., die ook op 1 november 's avonds op de Marianne Philipsstraat was. Bij B3. zijn in een Nokia doosje vier enveloppen aangetroffen waarvan B3. heeft verklaard dat hij deze in het weekend voor de moord op Theo van Gogh van B. heeft gekregen. Deze heeft gevraagd die spullen af te geven "als er iets met hem mocht gebeuren". Twee brieven waren gericht aan de familie van de verdachte, één brief van voorzien van een euroteken óók voor de familie en op de vierde brief stond de naam Zakaria welke B3. naar eigen zeggen moest afgeven op het adres van de verdachte. Niet alleen B3. wordt vervolgd in Rotterdam maar ook een medeverdachte die heet Zakaria T..
In de eerste envelop voor de familie zit een afscheidsbrief aan de familie waarin hij onder meer zegt dat hij ervoor gekozen heeft om zijn plicht tegenover Allah te vervullen en om zijn ziel in te ruilen voor het paradijs.In de tweede envelop voor de familie zit het testament van B. waarin hij familie en vrienden maant de Islam te beleven zoals hij dat heeft gedaan en voorts beslist dat zijn schulden die hij bij de Kuffar heeft, de heidenen waaronder zijn bank, niet mogen worden afgelost. De derde envelop met het euroteken bevat geld. In dit verband wordt opgemerkt dat B. enkele dagen voor de moord op Van Gogh op 28 oktober 2004 zijn rekening bij zijn bank heeft leeggehaald en zoveel geld heeft opgenomen dat hij bijna 1000 euro rood staat.
Over de vierde envelop met het opschrift "Zakaria", heeft de verdachte tegen B3. gezegd dat hij deze moest afgeven aan zijn vrienden. In deze envelop zit een brief gericht aan 'beste broeder' en een USB-pen. In de brief schrijft hij onder meer dat hij bij zijn "3maliyyah" (operatie of aanslag) de 'open brief aan Hirsi Ali' en 'gedoopt in bloed' bij zich zal dragen. Voorts geeft hij aanwijzingen wat er moet gebeuren met de inhoud van die USB-pen. Deze pen bevat vele interessante documenten. Naast de bekende documenten "gedoopt in bloed en de open brief aan Hirsi Ali", ook open brieven aan het Nederlandse Volk, de Islamitische jeugd, de Islamitische Ummah (gemeenschap), de liegende 'Aalim en Imam, de wethouder van Amsterdam, Aboutaleb, en aan Wilders. De brieven aan Wilders en Aboutaleb zijn van een zelfde strekking als de reeds gepubliceerde brief aan Hirsi Ali.
Maar er staat nog veel meer op deze USB-pen. Vertalingen van boeken van een extremistische signatuur en vele artikelen die voor een deel ook door B. zelf zijn geschreven. Ik verwijs naar het artikel 'to catch a wolf' van de hand van Abu Zubair, de nickname van B., waarin de revolutie wordt gepredikt en hij voorspelt dat het niet lang zal duren voordat de ridders van Allah het Haagse Binnenhof naar binnen marcheren en in het middenplein de vlag van het TAWHEED zullen ophijsen. Het Parlement wordt omgedoopt tot Shariah rechtbank en de voorzittershamer zal het Islamitische vonnis bekrachtigen. Uit het torentje van Kok klinken de lofprijzingen van Allah.
Vele andere geschriften staan hierop, die blijk geven van een extremistisch belijden van de Islam gekoppeld aan de propaganda van terroristische methoden. Ik zou minstens een dag kunnen vullen met citaten uit deze geschriften, maar beperk mij nu nog tot twee opvallende geschriften van de hand van de verdachte: de Grondwet van een fundamentalist deel 4 en deel 5. In deel 4 gaat hij de strijd aan met het westen aan en betoogt dat het van essentieel belang is dat de Shariah in haar totaliteit wordt ingevoerd en dat de gelovigen door Allah worden bevolen deze op aarde te implementeren en dat de Jihaad een middel is in deze strijd. In deel 5 van deze Grondwet van een fundamentalist onderbouwt B. zijn stelling dat de Shariah niet te verenigen is met onze democratische instituties, hij verwijt bijvoorbeeld de AEL dat zij de Shariah willen implementeren via de processen van een democratische rechtsgang.
Het valt niet te verwachten dat de verdachte van deze extremistische ideeën afstand zal nemen. In dit verband wil ik u niet onthouden dat hij vorige week een door hem in het Penitentiair Ziekenhuis geschreven document met de titel "Grondwet van een fundamentalist deel 5" via zijn broer uit het ziekenhuis heeft proberen te smokkelen. Een attente bewaarder van het Penitentiair Ziekenhuis ontdekte dit en heeft dit vervolgens in beslag genomen. Dit stuk zal bij het eerstkomende proces-verbaal worden gevoegd. Qua inhoud is het vergelijkbaar met de grondwet voor een fundamentalist deel 5 dat zich bij de stukken bevindt.
Tot zover de bewijsmiddelen die tot nu toe verzameld zijn voor het bewijs van het terroristisch oogmerk van de verdachte.
6. Feiten 5 en 6 betreffen de bedreiging van Hirsi Ali
Bij de gelegenheid van de 2e verlenging van de gevangenhouding aan het begin van deze maand heeft de rechtbank toegestaan dat de feiten 5 en 6 ten grondslag worden gelegd aan de voorlopig hechtenis. Deze feiten zijn ook in de dagvaarding opgenomen. Kort gezegd gaat het onder 5 om de verhindering van het kamerlid Ayaan Hirsi Ali om haar taak als kamerlid naar behoren te vervullen. Het middel dat B. daartoe heeft gebruikt is de bekende dreigbrief gericht aan Hirsi Ali op het lichaam van Van Gogh nadat hij Van Gogh het letstel heeft toegebracht, zoals dat in dagvaarding is omschreven. De brief is door inhoud en de context waarmee deze bekend is gemaakt van zeer bedreigende aard.
Bij de raadkamer behandeling heeft de raadsman zich krachtig verzet tegen de vordering van het Openbaar Ministerie. Uit de pers heb ik inmiddels vernomen dat de raadsman dit verzet handhaaft. Het lijkt mij dus goed om hier nu kort op in te gaan.
De raadsman heeft zich afgevraagd waarom de nieuwe beschuldiging pas zo laat komt terwijl de inhoud van de brief al lange tijd bekend was. Het is juist dat de inhoud van de brief al op 2 november 2004 bij mij bekend was. En natuurlijk had ik toen al gedachten over de mogelijke betekenis van deze brief. Ook besefte ik dat deze brief een duidelijke bedreiging vormde aan het adres van Hirsi Ali en dat je hem kunt interpreteren als: eerst Theo van Gogh, dan Hirsi Ali. Ik vond het echter verstandig om eerst meer inzicht te krijgen in de beweegredenen van de verdachte en de gevolgen van deze brief voor Hirsi Ali, voordat ik de beschuldiging zou formuleren. De geschriften zoals ik die zojuist heb aangehaald waren daar uiteraard bij behulpzaam. De verdachte en zijn raadsman waren ruimschoots op tijd voor deze zitting op de hoogte van de nieuwe beschuldiging
De raadsman heeft voorts betoogd dat er geen ernstige bezwaren zijn waarop deze feiten kunnen worden gebaseerd, dat er geen onderzoek is gedaan naar deze beschuldiging "met name Hirsi Ali niet is gehoord" en dat er uit het dossier ook niet zou blijken dat er sprake is geweest een belemmering voor Hirsi Ali. Ook zou er bij Hirsi Ali geen daadwerkelijke vrees zijn opgewekt en intimi van haar zouden hebben gezegd dat zij wel degelijk haar taken wilde uitvoeren.
Het gaat hier om ernstige bezwaren. Ik heb met recht en reden betoogd dat vaststaat dat de dreigbrief op het lichaam van Van Gogh is aangetroffen en dat ook de feitelijke handelingen zoals deze in de tenlastelegging zijn omschreven op grond van het dossier vaststaan. Zoals ik al eerder heb betoogd is het doel van de verdachte geweest om met de moord op Van Gogh en de dreigbrief aan Hirsi Ali de Nederlandse maatschappij te schokken. Daar is ook onderzoek naar geweest. Het is zijn bedoeling geweest dat de inhoud van deze brief bekend zou worden, ook aan Hirsi Ali. Iedereen, en zeker B., kan beseffen dat de brief gestoken op het lichaam van Theo van Gogh - nadat deze op een rituele wijze is vermoord - een bedreiging betekent voor het leven van Hirsi Ali. Een concrete bedreiging, waarbij de overheid niet anders kan doen dan deze overbrengen aan Hirsi Ali en maatregelen treffen voor haar veiligheid. Bij gelegenheid van de behandeling van de tweede verlenging van de gevangenhouding aan het begin van deze maand heb ik voorts betoogd dat het een feit van algemene bekendheid was dat Hirsi Ali de afgelopen periode als gevolg van de bedreiging en de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen niet in staat is geweest om in de Tweede Kamer te verschijnen en haar plicht als lid van de Tweede Kamer te vervullen. Inmiddels is bij de processtukken gevoegd een proces-verbaal waarin een medewerker van de Nationaal Coördinator Bewaken en Beveiligen die meldt dat direct aansluitend aan het bekend worden van de moord op de heer van Gogh op 2 november 2004 mevrouw Hirsi Ali persoonsbeveiliging heeft gekregen. De eerste opschaling van de persoonsbeveiliging vond plaats in verband met de dreiging die uitging van de inhoud van de brief die met een mes op het lichaam van de heer van Gogh was aangebracht. Bovendien is op 3 november 2004 in verband met deze dreiging aan de DKDB de opdracht verstrekt Hirsi Ali 24 uurs persoonsbeveiliging te geven alsmede haar uit haar woonomgeving te halen en haar onder te brengen in een door de DKDB te controleren adres.
Hirsi Ali is inmiddels afgelopen maandag gehoord is door een medewerker van de Amsterdamse politie, mijn collega Plooy en mijzelf. Als gevolg van haar veiligheidssituatie kon dat niet veel eerder. Zij heeft ons onder meer verteld dat zij als gevolg van de noodzakelijke persoonsbeveiliging niet naar de Tweede Kamer kon, geen stukken kon lezen en ook haar buitenparlementaire activiteiten moest staken. Dat was geen vrijwillige keuze. Natuurlijk hebben de bedreigingen, met name door wijze waarop zij aan haar werden bezorgd, haar vrees aangejaagd. Het verhoor is nog niet geheel uitgewerkt en zal later bij de stukken worden gevoegd.
Ik ben van oordeel dat er in dit stadium van het proces meer dan voldoende ernstige bezwaren zijn voor de beschuldigingen die zijn geformuleerd onder de feiten 5 en 6.
7. De persoon van de verdachte
De persoon van de verdachte en zijn motieven spelen een grote rol in deze strafzaak. B. heeft ervoor gekozen gebruik te maken van zijn zwijgrecht en niet hier op de zitting te verschijnen. Het Penitentiair Ziekenhuis heeft laten weten dat de medische situatie van B. geen beletsel voor hem is om hier te verschijnen.
Dat hij niet wil komen en zijn mond houdt, is opvallend. Natuurlijk is het een goed recht van elke verdachte om geen verklaring af te leggen. Echter voor iemand die beschuldigd wordt van zulke ernstige misdrijven met zo'n publiek karakter en van wie het doel geweest is om zijn ideeën, hoe extremistisch en verwerpelijk ook, aan het volk bekend te maken, getuigt het van weinig consequent gedrag om zich te verschuilen achter zijn zwijgrecht en te weigeren om hier in het openbaar te verklaren wat hem tot deze daden heeft gedreven.
U hebt in het persoonsdossier in de laatste aanvulling gezien dat de politie gestart is met een uitgebreid onderzoek naar de persoon van de verdachte. Getuigen die B. in het verleden hebben gekend, hem hebben meegemaakt in een privé- of werksituatie worden door de politie gehoord teneinde in elk geval een beeld te krijgen van de persoon van de verdachte. Ook wordt een onderzoek gedaan naar zijn familiesituatie en zijn financiële situatie.
Met betrekking tot de persoon wil ik op dit moment een aspect enigszins uitlichten. B., geboren en getogen in Amsterdam, wordt wel afgeschilderd als een goed aangepaste Marokkaans- Nederlandse man met een behoorlijke opleiding die met name in het kader van zijn werkzaamheden voor de stichting Eigenwijks activiteiten ontplooide voor jongeren die in de problemen zaten. Hij fungeerde als leider van de jongeren, hij sprak ze aan was actief en behulpzaam in de begeleiding, is intelligent en heeft een groot aandeel gehad in het projectplan dat door de werkgroep van de stichting Eigenwijks werd geschreven.
Als het gaat om zijn radicalisering wordt de oorzaak daarvan wel gelegd bij het gegeven dat de gemeente niet mee wilde gaan met een plan dat hij had geschreven. Ook het overlijden van zijn moeder in 2001 zou aan de radicalisering hebben bijgedragen.
Het registratiesysteem van de regiopolitie Amsterdam geeft echter reden om te vermoeden dat het verzet van de verdachte tegen de westerse maatschappij al eerder is begonnen. Van 1997 tot en met september 2004 kwam de verdachte vijf keer met de politie in aanraking. Opvallend gemeenschappelijk aspect in vier van deze politiecontacten is het verzet tegen de vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid. Driemaal heeft hij zich ernstig verzet tegen politiemensen, hen beledigd, hen geschopt en geslagen. In juli 2001 stak hij op één politieman in en toen hij werd gesommeerd het mes te laten vallen gooide hij het mes naar de betreffende politieman. In mei 2004 heeft hij problemen met een beveiligingsmedewerker van de Sociale Dienst in Amsterdam en roept hem toe: " ik maak je dood" en "ik ruk je hart eruit". In september 2004 tenslotte weigerde hij de politie bij het verhoor een hand te geven en spuugde op de grond en op de vraag waarom hij geen hand wilde geven antwoordt hij slechts: " Ik haat jullie, ik haat jullie".
Dit gedrag van B. vraagt om een verklaring, ook in het kader van de behandeling van deze strafzaak. Niet alleen weigert hij zelf een verklaring te geven, ook verzet hij zich tegen een plaatsing in het Pieter Baan Centrum teneinde psychologisch en psychiatrisch te kunnen worden onderzocht. We hebben inmiddels twee korte rapportages ontvangen waaruit blijkt dat een plaatsing in het PBC in de loop van februari in ieder geval niet op medische of verpleegkundige bezwaren hoeft te stuiten. De verdachte weigerde botweg de psychiater van de FPD te woord te staan. Daarmee viel voor de psychiater niet vast te stellen of een psychiatrisch onderzoek van de verdachte ook geïndiceerd is. Een observatie kan meer zicht geven op de aard van de weigering van de verdachte, zo concludeert de psychiater. Zelf ben ik van oordeel dat in een zo ernstige strafzaak als deze, indien er geen andere beletselen zijn, een uitgebreid psychiatrisch en psychologisch onderzoek onontkoombaar is. Weliswaar kent een gedragskundig onderzoek bij een weigerende observandus grote beperkingen, toch meen ik dat een poging daartoe wel moet worden ondernomen. Naar mijn oordeel zal de rechtbank de plaatsing van de verdachte in het Pieter Baan Centrum ter observatie dienen te gelasten.
8. Conclusie
Meneer de voorzitter, edelachtbaar college, ik heb u zojuist in het kort de stand van zaken geschetst van het opsporingsonderzoek in de strafzaak tegen Mohammed B.. Het onderzoek is zoals u duidelijk zal zijn nog niet afgerond. Nader onderzoek vindt nog plaats naar de vraag of hij op 2 november de moord op Theo van Gogh - en als uitvloeisel ervan de bedreiging van Hirsi Ali - alleen heeft gedaan of samen met anderen. Ook de vraag hoe, wanneer en met wie hij de moord op Van Gogh heeft voorbereid is nog onderwerp van onderzoek. De meeste resultaten van het onderzoek dat bij het NFI is uitgezet, zijn nog niet binnen. Dan spreek ik over DNA en handschriftkundig onderzoek en toxicologisch onderzoek naar het bloed van de verdachte. Ook het technisch onderzoek en het onderzoek naar de gegevens van de gsm-palen in de omgeving van de Pythagorasstraat, de Linnaeusstraat en de route daartussen is nog niet afgerond.
Deze onderzoeken zijn al wel in volle gang. De onderzoeken hebben wel al resultaten opgeleverd, die in processen-verbaal zijn neergelegd. In het belang van dit onderzoek zijn deze processen-verbaal nog niet gevoegd bij de processtukken. Dat geldt ook voor de brief van 17 december j.l. van mij en mijn ambtgenoot van het Landelijk Parket aan de AIVD. Wij hebben nog een aantal vragen openstaan, waar wij nog geen antwoord hebben gekregen. Het belang van de onderzoeken in Amsterdam en Rotterdam laat nog niet toe dat deze brief in het dossier wordt gevoegd. Om deze redenen heb ik de raadsman een kennisgeving onthouding processtukken toegezonden. Het spreekt voor zich dat deze stukken uiteindelijk onderdeel van het dossier gaan vormen.
Verder is het onderzoek naar de motieven van B., zijn achtergrond en zijn persoon bij lange na nog niet afgerond. Een deskundige op het gebied van het Internationaal terrorisme zal nog onderzoek doen naar het terroristisch karakter van de documenten die bij de verdachte zijn aangetroffen. Dan gaat het bijvoorbeeld om vragen of dezelfde of soortgelijke documenten al eerder in terrorisme onderzoeken zijn aangetroffen, vragen over de achtergronden van de schrijvers van de documenten die zijn aangetroffen en vragen over het al dan niet terroristisch karakter van de geschriften zelf. Zoals gezegd ben ik ook van oordeel dat het onderzoek naar de persoon van B. ook een uitgebreide psychologische en psychiatrische rapportage dient te omvatten.
Tot slot nog een opmerking over het proces-verbaal. Dat is nog erg onoverzichtelijk, omdat het is samengesteld uit voorgeleidings-verbalen en verbalen ten behoeve van de raadkamers in de zaken van B. en de zes verdachten, die aan het Landelijk Parket zijn overgedragen. Ik zeg U toe dat er voor de eerstvolgende zitting een compleet nieuw en goed gestructureerd en overzichtelijk proces-verbaal zal worden verstrekt.
Ten behoeve van dit onderzoek vorder ik dat de zaak zal worden terugverwezen naar de Rechter-commissaris en de behandeling ter terechtzitting voor een maximaal drie maanden wordt aangehouden. Ik verwacht dat we kunnen volstaan met nog één pro forma zitting en nog voor de zomer van dit jaar met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak kunnen beginnen. Ik dank u voor uw aandacht.
Amsterdam, 26 januari 2005
F.W.M. van Straelen
Officier van justitie
Openbaar Ministerie