Hoge Raad verwijst de zaak over poging tot zware mishandeling door een
met HIV besmette verdachte naar hof Den Bosch voor nieuw onderzoek.
Samenvatting van de griffier van de Hoge Raad der Nederlanden (buiten
verantwoordelijkheid van de Hoge Raad)
De Hoge Raad heeft op 18 januari 2005 uitspraak gedaan in de zaak van
een verdachte die in juni 2003 door het gerechtshof te Arnhem is
veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en drie maanden
wegens poging tot zware mishandeling.
De verdachte heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Eerder was de verdachte door het gerechtshof te Leeuwarden op 9
augustus 2001 veroordeeld wegens poging tot doodslag. Dat arrest is
door de Hoge Raad op 25 maart 2003 vernietigd, omdat de bewijsvoering
van het bewezenverklaarde opzet - voor poging tot doodslag -
onvoldoende was.
Het Arnhemse hof heeft op 30 juni 2003 bewezen verklaard dat de
verdachte, terwijl hij wist dat hij besmet was met het HIV-virus,
onbeschermd seksueel contact heeft gehad met een minderjarige jongen.
Later is gebleken dat de jongen niet besmet is geraakt.
De bewijsmiddelen die door het Arnhemse hof zijn gebruikt, houden in
hoe de feitelijke gang van zaken bij het seksuele contact was. Het
Arnhemse hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair
tenlastegelegde poging tot doodslag omdat de dood van het slachtoffer,
gelet op de huidige stand van de medische wetenschap, een te ver
verwijderd gevolg is van het handelen van de verdachte, zodat dit hem
niet kan worden toegerekend. Wel heeft het hof in Arnhem de verdachte
veroordeeld wegens de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware
mishandeling. Naar het oordeel van het Arnhemse hof doet zich hier een
geval voor van "voorwaardelijke opzet"; de verdachte heeft bewust de
aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door het seksueel
contact met HIV besmet zou raken.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hebben van onbeschermde seksuele
contacten door iemand die met het HIV-virus is besmet gevaarzettend
is. Dat brengt op zichzelf nog niet mee dat diegene ook voorwaardelijk
opzet heeft gehad op de kans dat de ander met HIV zou worden besmet.
Die kans is naar algemene ervaringsregels niet zonder meer
aanmerkelijk. Dat kan onder bijzondere omstandigheden anders zijn,
maar daarover heeft het Arnhemse hof niets vastgesteld. De Hoge Raad
merkt nog op dat de vraag of het aangaan van onbeschermde seksuele
contacten door een persoon die besmet is met het HIV-virus ook
strafbaar zou moeten zijn zonder dat sprake is van (voorwaardelijk)
opzet, ter beoordeling van de wetgever staat.
De uitspraak van het Arnhemse hof is daarom door de Hoge Raad
vernietigd en de zaak is voor verdere behandeling verwezen naar het
gerechtshof te Den Bosch.
LJ Nummer
AR1860