CBb stelt prejudiciële vragen inzake besluiten tot preventieve
ruiming (MKZ-crisis)
Den Haag, 25 januari 2005 - Het College van Beroep voor het
bedrijfsleven heeft op 18 januari 2005 drie uitspraken gedaan, waarin
aan de orde was de rechtmatigheid van besluiten tot verdachtverklaring
en preventieve ruiming van evenhoevige dieren op bedrijven in het
gebied Kootwijkerbroek ten tijde van de mond- en klauwzeercrisis in
2001.
Het College heeft in deze zaken geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk
is dat sprake is geweest van contaminatie of verwisseling van de door
ID-Lelystad B.V. besmet bevonden monsters, welke van de
besmettingshaard afkomstig zijn. Evenmin is aannemelijk dat zich
tussen het moment van afname van deze monsters op de besmettingshaard
en de aanlevering daarvan bij onderzoekslaboratorium ID-Lelystad B.V.
onregelmatigheden hebben voorgedaan. Voorts heeft het College
geoordeeld dat de thans beschikbare stukken niet zodanige
onderzoeksgegevens bevatten, dat door het College kan worden
vastgesteld dat de door ID-Lelystad B.V. aan verweerder medegedeelde
uitslag van het laboratoriumonderzoek blijkt uit onderzoeken die
overeenkomstig de daaraan te stellen eisen zijn uitgevoerd.
Appellanten hebben aangevoerd dat onderzoekslaboratorium
ID-Lelystad B.V. in 2001 niet de bevoegdheid had om onderzoeken naar
de aanwezigheid van mkz uit voeren, omdat ID-Lelystad B.V. destijds
niet werd genoemd in bijlage B bij richtlijn 85/511/EEG als nationaal
laboratorium dat met levend mkz-virus mocht werken. Dit betoog stelt
aan de orde of de door ID-Lelystad B.V. uitgevoerde laboratoriumtesten
ten grondslag konden worden gelegd aan de besmetverklaring van de
besmettingshaard en daarmee indirect aan de jegens appellanten genomen
bestrijdingsmaatregelen.
In dit kader heeft het College het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen verzocht bij wege van een prejudiciële beslissing
duidelijkheid te verschaffen over de vraag of deze bijlage B aldus
moet worden uitgelegd dat de vermelding van Centraal Diergeneeskundig
Instituut in die bijlage ook betrekking kan hebben op ID-Lelystad
B.V..
Indien het Hof vorenvermelde vraag bevestigend beantwoordt, komt aan
de orde de betwisting door appellanten van de juistheid van de door
ID-Lelystad B.V. aan verweerder medegedeelde positieve testuitslag,
waarop verweerder de jegens appellanten genomen besluiten heeft
gebaseerd. Geen der partijen heeft de beschikking gekregen over
gegevens die aan de oordeelsvorming van ID-Lelystad B.V. ten aanzien
van de positieve testuitslag ten grondslag hebben gelegen. Appellanten
zijn onder meer van mening dat verweerder uit zorgvuldigheidsoogpunt
aan de hand van onderzoeksgegevens van ID-Lelystad B.V. had dienen na
te gaan of de onderzoekingen door ID-Lelystad B.V. naar behoren hebben
plaatsgevonden. Verweerder heeft daarentegen betoogd dat hij, gelet op
zijn aan het gemeenschapsrecht ontleende gebondenheid aan de
vaststelling van de aanwezigheid van mkz door ID-Lelystad B.V.,
behoorde te volstaan met een verwijzing naar de mededeling van de
laboratoriumuitslag van ID-Lelystad B.V..
In dit kader heeft het College het Hof verzocht bij wege van
prejudiciële beslissing eveneens te bepalen of - kort gezegd -
richtlijn 85/511/EEG aldus dient te worden uitgelegd dat daarin is
geregeld dat verweerder al dan niet gebonden is aan uitkomsten van
onderzoek door een laboratorium dat is geplaatst op bijlage B bij
richtlijn 85/551/EEG.
LJ Nummer
AS3610
Gerechtelijke organisatie