Gemeente Barneveld
Reactie college op rapport Veller
Aan: de gemeenteraad
Van: college van burgemeester en wethouders
Onderwerp: reactie college op rapport van onderzoekscommissie Veller
Onderstaand geven wij onze reactie op de rapportage van de
onderzoekscommissie Veller. Dat doen we door eerst een aantal algemene
opmerkingen over dualisme en onze rol in het project Veller te
plaatsen en daarna op de conclusies en aanbevelingen in te gaan.
Dualisme is leerproces
Drie jaar geleden is in Nederland het duale stelsel ingevoerd. Dat
bracht grote veranderingen in de politiek-bestuurlijke verhoudingen.
Net als in andere gemeenten hebben naar onze mening zowel onze
gemeenteraad als het college van burgemeester en wethouders gezocht
naar een goede invulling van hun verantwoordelijkheden. Gesteld kan
worden dat in dat proces stappen voorwaarts zijn gezet, maar ook dat
we er nog niet zijn. Misschien is daar de tijd nog wel te kort voor
geweest. Dit leerproces heeft over en weer soms lange tenen
opgeleverd. We erkennen dat wij als college soms wat krampachtig zijn
omgegaan met onze verantwoordelijkheid.
De mogelijkheid om een eigenstandig onderzoek uit te voeren, maakt
onderdeel uit van het instrumentarium waarover de gemeenteraad
beschikt in het duale stelsel. Het is een middel om een raad en een
college scherp te houden. Van dit middel is door de gemeenteraad van
Barneveld goed gebruik gemaakt. Wij lezen met name in de aanbevelingen
suggesties hoe het politiek-bestuurlijke proces meer volwassen te
maken.
Rol college in project Veller
In onze brief van 12 oktober 2004 aan de raadscommissie Grondgebied
hebben wij geschreven dat de kaderstelling vanuit de gemeenteraad
duidelijk was: de realisering van 300 woningen binnen het gebied,
waarvoor de wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing was verklaard.
Bovendien diende er sprake te zijn van een sluitende exploitatie. In
verband met de werkingsduur van de Wet voorkeursrecht gemeenten,
diende daartoe een ontwerp-bestemmingsplan voor 1 juli 2004 ter visie
te zijn gelegd.
In diezelfde brief hebben wij geconcludeerd er niet in geslaagd te
zijn om binnen de door de raad gestelde kaders de daarbij behorende
doelen te realiseren. Voorts hebben wij nadrukkelijk op dat moment
geconstateerd dat wij zowel ten aanzien van de problematiek rondom de
toepasbaarheid van de Wvg als ten aanzien van de problemen van een
niet sluitende exploitatie de raad in een eerder stadium hadden moeten
informeren. Op het moment dat wij bewust kennis namen van de gehele
gang van zaken, hebben wij inderdaad het boetekleed aangetrokken. Het
rapport lezende, constateren we verder dat er onder de toenmalige
collegeleden sprake is van een genuanceerd beeld over de aan het
college overgedragen informatie vanuit de stuurgroep Veller.
De raadscommissie heeft ons college in de vergadering van 14 oktober
jl. de ruimte gegeven om buiten de oorspronkelijk gestelde kaders de
mogelijkheden te verkennen om tot een sluitende exploitatie te komen
(bijvoorbeeld door de uitbreiding van Veller-1 met Veller-2). Wij
hebben vervolgens de raadscommissies bestuur en grondgebied in een
besloten bijeenkomst op 2 december jl. van de voorlopige resultaten
van onze inspanningen op de hoogte gesteld. Tevens hebben wij de
afspraak gemaakt om vòòr 15 februari 2005 beide commissies opnieuw te
informeren. Medio december hebben wij tussentijds de
fractievoorzitters geïnformeerd over de voorlopige resultaten van het
bestuurlijk overleg met het provinciaal bestuur.
Reactie op de conclusies en aanbevelingen van de onderzoekscommissie:
· Wij onderschrijven dat het project waarschijnlijk
voorspoediger was verlopen door het strikter te organiseren en er
beter met grondeigenaren over te communiceren. Voor de exploitatie van
het plan zal een en ander geen gevolgen hebben, omdat, zoals de
commissie zelf ook constateert, Van de Mheen min of meer dezelfde
vierkante meter prijs heeft betaald als de gemeente. In de op te
stellen overeenkomst tussen Van de Mheen en de gemeente zal van
diezelfde prijzen worden uitgegaan.
· Wij hebben in oktober 2003 ondermeer bij de VNG geïnformeerd
naar de mogelijkheid toegang tot de gronden af te dwingen. Daarop
hebben wij een negatief antwoord gekregen. Uit het feit dat de
onderzoekscommissie aanbeveelt de VNG en de rijksoverheid in kennis te
stellen van onze ervaringen met de bestaande wetgeving op het gebied
van ruimtelijke ordening in samenhang met de WVG omdat dit mogelijk
kan leiden tot een wijziging van de vigerende wetgeving, kan worden
afgelezen dat ook de commissie de beperkingen van die wetgeving
onderkent. Wij nemen de suggestie van de onderzoekscommissie dan ook
graag over om onze ervaringen in te brengen bij de VNG en de
desbetreffende ministeries.
Daarnaast is het risico van een negatief effect op de verhouding met
de grondeigenaren van een procesgang een legitiem aspect om te
betrekken bij een dergelijke afweging.
· Zoals wij hiervoor reeds uitvoeriger hebben gememoreerd,
onderschrijven wij de conclusie dat er onvoldoende invulling is
gegeven aan de actieve informatieplicht jegens de raad. Op het moment
dat wij ons daarvan bewust werden, hebben wij u, zo constateert de
onderzoekscommissie ook, dat gemeld.
· Een belangrijk leerpunt is het verbeteren van de
systematische informatievoorziening van de raad door het college. Wij
zijn van mening dat wanneer er sprake is van richtinggevende
besluiten, in de raad daaraan aandacht moet worden geschonken. Op de
eerste plaats door een heldere doelomschrijving en zonodig belangrijke
randvoorwaarden te formuleren. Wanneer het projecten betreft met een
langduriger uitvoeringsperiode zal daarvoor een plan van aanpak worden
geschreven waarin een tijdpad is opgenomen en waarin te voorziene
strategische keuzen dan wel cruciale beslismomenten zijn aangegeven.
Daarnaast zal rapportage over de voortgang worden verstrekt door
middel van de programmabegroting, bestuursrapportages en de
gemeenterekening.
· De communicatie in dit project met grondeigenaren is niet
goed verlopen. Dit aspect zullen wij meenemen bij onze nieuwe aanpak
om te komen tot professioneler projectmanagement. Het zal tevens een
vast onderdeel worden van de projectopdrachtformulering. Zowel voor de
planontwikkeling Voorthuizen-Noord als de planontwikkeling
Kootwijkerbroek hebben wij inmiddels een uitvoerige
communicatieparagraaf geschreven. Ter illustratie zullen wij u beide
exemplaren doen toekomen. Wij hechten er niettemin aan hier te melden
dat wij met enige regelmaat positieve respons krijgen over de wijze
van communiceren tussen gemeentebestuur en burgers. Dat neemt niet weg
dat het altijd beter kan en er ook fouten worden gemaakt. Daarvan
willen wij leren. Het vergroten van de politiek antenne en de
bewustwording binnen de ambtelijke organisatie van de positie van de
burger zijn onderdeel van het lopende cultuurveranderingsproces van
onze organisatie.
Tenslotte willen we nog het volgende opmerken.
Wij hebben u vorige week toegezonden een notitie van de heer mr. J.
van de Vijver en de rapportage van de heer P. van Keulen, beide met
betrekking tot de gang van zaken in de kwestie Veller. Op basis van
bijgevoegde notitie van de secretaris dd. 17 november 2004, hebben wij
besloten om beide rapporten ter beschikking te stellen aan de door uw
raad ingestelde onderzoekscommissie en om de aangegeven verbeterpunten
te betrekken bij de verbeterslag van het projectbureau. Tot deze
verbeterslag hadden wij vòòr de zomer van 2004 reeds besloten, omdat
wij van mening waren dat de aansturing en organisatie van de projecten
een punt van zorg was en dat een externe toetsing op dit punt
noodzakelijk was.
De rapportage daarover, eveneens van de hand van de heer Van Keulen,
hebben wij voor u ter inzage gelegd.
Op basis van deze rapportages hebben wij de heer G. van Valkenhoef van
bureau Stadem opdracht gegeven om de aanbevolen verbeteringen voor de
werkwijze van het projectbureau en de daaraan gerelateerde afdelingen
nader uit te werken en tegelijkertijd te implementeren. In het
opgestelde bedrijfsplan gaat het met name om de structuur en de
aansturing, waarbij ook nadrukkelijk aandacht wordt geschonken aan de
communicatie tussen college, raad en burgers.
Barneveld, 24 januari 2005
Project Onderzoeksrapport Veller