Gezondheidsraad

Persbericht

Mutageniteitstests met reportergenen bij dieren/The use of reporter genes for mutagenicity testing in animals

Nieuwe test om mutagene stoffen te identificeren nuttige aanvulling op de huidige standaard

Een nieuw type test is ontwikkeld om te onderzoeken of blootstelling aan chemische stoffen het DNA kan veranderen. De nieuwe tests maken gebruik van muizen en ratten met zogenoemde reportergenen, die door genetische modificatie zijn ingebracht. Treden daarin door blootstelling veranderingen op, dan is de stof in kwestie mutageen. In dat geval kan de stof ook schadelijk zijn voor mensen. Mutageniteit wijst namelijk op kankerverwekkendheid. Het is echter nog te vroeg voor routinematige toepassing van deze tests. Wel kunnen ze in gevallen waarin de bestaande mutageniteitstests geen uitsluitsel geven soms waardevol zijn. Dit schrijft de Gezondheidsraad in een advies dat vandaag wordt aangeboden aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De tests met reportergenen zijn op dit moment geen volwaardig alternatief voor bestaande mutageniteitstests. Daarvoor is de uitvoering nog te weinig gestandaardiseerd. Juist consistentie in de uitvoering is van belang als een test routinematig wordt toegepast. Alleen dan zijn de uitkomsten betrouwbaar en reproduceerbaar, en kunnen ze aanleiding zijn voor maatregelen om mensen te beschermen. Wel vormen de tests in principe een nuttige aanvulling op de huidige standaardtests, met name door hun flexibiliteit. Die helpt bij het vergaren van aanvullende informatie over eventuele mutagene eigenschappen, en daarmee over schadelijkheid voor mensen. De test kan namelijk aangepast worden aan wat al bekend is over de toxiciteit van een stof. Omdat bijna alle organen en celtypen in de proefdieren onderzocht kunnen worden, kan bijvoorbeeld gekozen worden voor een specifiek orgaan. Dat verkleint dan weer de kans dat de stof als niet mutageen uit de test komt, terwijl hij wel degelijk mutaties kan veroorzaken.
Verdere standaardisering, ook bij deze flexibele toepassing, zou bij voorkeur internationaal uitgewerkt moeten worden, in OESO-verband. Aanzetten daarvoor zijn al gegeven. Ook de WHO bereidt een rapport voor over deze testsystemen.

De commissie die het advies heeft opgesteld bestond uit:

· dr GMH Swaen, epidemioloog; Universitair Medisch Centrum, Maastricht; (voorzitter tot 1 september 2004) · dr PJ Boogaard, toxicoloog; Shell International BV, Den Haag · drs HC Dreef - van der Meulen, toxicologisch patholoog; NV Organon, Oss · dr VJ Feron, emeritus hoogleraar biologische toxicologie; Zeist; (tot 19 februari 2004) · prof dr H van Loveren, hoogleraar immunotoxicologie; Universiteit Maastricht, tevens Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; (vanaf 14 november 2003) · dr GR Mohn, hoogleraar cellulaire mutatie-genetica; Leids Universitair Medisch Centrum; (tot
1 januari 2004) · dr GJ Mulder, hoogleraar toxicologie; Leiden/Amsterdam Center for Drug Research, Leiden · dr MJM Nivard, moleculair bioloog en genetisch toxicoloog; Leids Universitair Medisch Centrum · dr PC Noordam; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag; adviseur (tot 9 februari 2004) · dr H te Riele, moleculair bioloog; Nederlands Kanker Instituut, Amsterdam · dr H Roelfzema; Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag; adviseur · dr W Slob, hoogleraar kwantitatieve risicobeoordeling; Universiteit Utrecht · dr ALM Verbeek, hoogleraar klinische epidemiologie; Radboud Universiteit Nijmegen · prof. dr ir AA van Zeeland, hoogleraar moleculaire stralingsdosimetrie en stralingsmutagenese, Leids Universitair Medisch Centrum; (vanaf 1 februari 2004, voorzitter vanaf 1 september 2004) · dr EJJ van Zoelen, hoogleraar celbiologie; Radboud Universiteit Nijmegen · dr JA van Zorge; Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Den Haag; adviseur · dr ir PW van Vliet; Gezondheidsraad, Den Haag; secretaris

Nadere inhoudelijke inlichtingen verstrekt mw dr ir PW van Vliet, tel. (070) 3407327 , e-mail , pw.van.vliet@gr.nl .
24 januari 2005