KNMG

Aangepaste meldplicht klachtencommissies

Op 10 december 2004 heeft de regering bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel ingediend dat de impasse rond de voorgenomen wettelijke meldplicht van klachtencommissies moet doorbreken (wetsvoorstel 29931). Dit nieuwe wetsvoorstel beperkt de meldplicht ten opzichte van een eerder wetsvoorstel, maar roept ook nieuwe vragen op. Mede op grond van kritiek op het eerdere wetsvoorstel 28489 besloot de Eerste Kamer dit voorstel aan te houden tot de regering via een nieuw wetsvoorstel de meldplicht heeft afgezwakt. Zodra de Tweede Kamer met het nieuwe voorstel 29931 heeft ingestemd, zal de Eerste Kamer de wetsvoorstellen 28489 en 29931 gezamenlijk behandelen.

Wetsvoorstel 29931 bevat twee belangrijke inperkingen van de oorspronkelijke meldingsplicht. De eerste inperking is dat de meldingsplicht alleen betrekking heeft op een klacht over een ernstige situatie met een structureel karakter. Hiermee worden bedoeld: klachten waaruit een structurele situatie van onverantwoorde zorg blijkt (art. 2a, wetsvoorstel 29931). In de oorspronkelijke tekst was deze beperking tot structurele kwesties niet opgenomen. De tweede inperking is dat de meldplicht alleen geldt in gevallen waarin de zorg-aanbieder die door de klachtencommissie over de ernstige situatie is geïnformeerd, nalaat daaraan iets te doen.
De KNMG blijft ten principale van mening dat aan klachtencommissies geen wettelijke meldplicht behoort te worden opgelegd. Een meldingsmogelijkheid volstaat. Maar we kunnen concluderen dat de in wetsvoorstel 29931 opgenomen meldingsplicht in een aantal opzichten minder problematisch is dan het oorspronkelijke voorstel. De toelichting bij wetsvoorstel 29931 roept echter wel een nieuw discussiepunt op. Uit deze toelichting blijkt dat de meldplicht van de klachtencommissie al geldt op het moment dat de klacht is ontvangen, en dus voordat de klacht door de commissie is behandeld. Volgens de KNMG is dat alleen uitvoerbaar als de commissie over de betreffende situatie al eerder een klacht gegrond heeft verklaard, en op basis van die kennis snel kan concluderen dat er een structureel probleem is. Meestal zal de commissie op het moment van het indienen van de klacht nog niet in staat zijn te beoordelen of de klacht een structurele situatie van onverantwoorde zorg betreft. Juist door de klacht te behandelen en te beoordelen zal de commissie kunnen ontdekken of er van zon structurele situatie sprake is. Melden ten tijde van het indienen van de klacht is uit een oogpunt van zorgvuldigheid veelal ook onwenselijk. Een te snelle en ondoordachte actie van de klachtencommissie kan het vertrouwen van klager en aangeklaagde schaden en kan leiden tot aansprakelijkheid (bijvoorbeeld als tijdens de klachtenbehandeling blijkt dat de commissie ten onrechte eerder een structurele misstand had aangenomen en gemeld, met schade voor de aangeklaagde). Wat dat betreft lijkt de verwachting van de regering dat een snelle melding geen invloed zal hebben op de latere klachtenbehandeling niet erg reëel.

Daarnaast is wetsvoorstel 29931 volgens de KNMG op een aantal punten ondoordacht. Hoe komt bijvoorbeeld de klachtencommissie te weten dat de zorgaanbieder nalaat de structurele situatie te verbeteren? Via de procedure van art. 2 lid 5 van de Wet klachtrecht, die een termijn noemt voor het geven van een oordeel door de zorgaanbieder, zal de melding aan de inspectie pas vele maanden na het indienen van de klacht kunnen plaatsvinden. In het nieuwe wetsvoorstel ontbreekt verder een bepaling op basis waarvan de naam van de klager, met diens toestemming, in de melding aan de inspectie kan worden genoemd. Daarnaast ligt het voor de hand te bepalen dat ook de aangeklaagde over de melding wordt geïnformeerd.
Op deze punten behoeft het voorstel in elk geval aanvulling.

Op 23 februari 2005 organiseert de KNMG een symposium over het melden van fouten, waar onder meer wetsvoorstel 29931 aan de orde komt. Zie ook www.knmg.nl/symposia.

Laatst gewijzigd: 13-01-2005