Ministerie van Economische Zaken
Berichtnaam: Antwoorden op kamervragen over aangekondigde tariefsverhogingen in de energiesector
Datum: 21-1-2005
Persbericht
21 januari 2005
De Minister van Economische Zaken, mr. L.J. Brinkhorst, heeft deze vragen als
volgt beantwoord
1 Bent u op de hoogte van de actie van de Consumentenbond tegen de stijging
van de energietarieven met 10%, waarvoor in korte tijd 23.000 handtekeningen zijn
gezet?
Ja.
2 Waarom vindt u markttransparantie belangrijker dan de bescherming van consumenten
tegen te hoge tarieven, zoals u stelt in het antwoord op vraag 8 van de inmiddels
door u beantwoorde vragen?
In mijn antwoord op vraag 8 in mijn brief van 20 december 2004 (TK, 2004 - 2005,
Aanhangsel, p. 1285 en 1286) heb ik aangegeven dat ik het compenseren van de burger
voor een hogere energierekening onwenselijk acht omdat een dergelijke maatregel
uiteindelijk betekent dat een gedeelte van de kosten van energie niet terecht
komen op de energierekening - conform het principe 'de gebruiker betaalt'- maar
terugkeren als algemene belasting. Vervolgens heb ik aanvullend opgemerkt dat
een dergelijke maatregel de transparantie niet zou bevorderen. Hieruit kan evenwel
niet de conclusie worden getrokken dat ik ten algemene markttransparantie belangrijker
zou vinden dan een sterke positie van de consument. Een sterk gepositioneerde
consument staat bij mij juist hoog in het vaandel, omdat ik die beschouw als de
motor achter een effectieve marktwerking.
3 Deelt u de mening dat doel en middel goed uit elkaar gehouden moeten worden
en dat transparantie zou moeten leiden tot meer concurrentie en uiteindelijk tot
meer efficiëntie en lagere tarieven? Deelt u de mening dat de doelstelling om
consumenten te beschermen een doelstelling van een hogere orde is dan het totstandkomen
van markt- en prijstransparantie, dat een middel is om deze doelstelling te bereiken?
Met de liberalisering van de energiemarkt wordt beoogd een betere prijs- kwaliteitsverhouding
voor de consument tot stand te brengen. Verschillende middelen dragen daartoe
ieder op hun eigen wijze aan bij, zoals keuzevrijheid en transparantie. Een garantie
dat de prijzen ook daadwerkelijk dalen, is echter niet te geven omdat er meer
factoren zijn die van invloed zijn op de hoogte van de prijzen, zoals de recent
gestegen grondstofprijzen.
Een goede bescherming van de consument vormt voor mij een belangrijk onderdeel
van het liberaliseringsproces. Ik heb hiertoe dan ook een aantal maatregelen genomen.
Zo strekte de wijzigingen van de Elektriciteits- en Gaswet in juli vorig jaar
er onder meer toe de positie van de consument te versterken. De bescherming tegen
onredelijke tarieven is met die wijzigingen door mij expliciet vastgelegd in regelgeving.
Voorts wordt via de nieuwe monitoringstaak de retailmarkt gemonitord. Verder kent
de Ministeriële regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet
van 4 juli 2004 een aantal bepalingen ter bescherming van de kleinverbruikers.
Tot slot merk ik op dat de belangen van de consument worden geborgd via de door
DTe verstrekte vergunningen aan leveranciers en biedt ook het Burgerlijk Wetboek
voorschriften die de consument beschermen.
Zowel de bescherming van de consument als het bewerkstelligen van een markt die
voldoende transparant is, zijn voor mij beide dus cruciale onderdelen van het
liberaliseringsproces.
4 Deelt u de mening dat de geloofwaardigheid van de liberalisering in gevaar
is, nu slechts een halfjaar na de marktopening de tarieven fors omhoog gaan?
Onder meer in mijn brief van 10 december 2004 (TK 2004 - 2005, 29 800, XIII,
nr. 44) ben ik ingegaan op factoren die invloed hebben op de leveringstarieven.
De volledige marktopening per 1 juli 2004 is slechts één van deze factoren; grondstofprijzen
zijn een andere belangrijke factor. Daarom kan mijns inziens niet de conclusie
worden getrokken dat de gestegen energieprijzen zijn te wijten zijn aan de liberalisering
als zodanig. Ik deel uw mening, als zou de geloofwaardigheid van de liberalisering
in gevaar zijn, dan ook niet.
5 Heeft DTe inmiddels het rekenmodel toegepast om te bepalen wat een maximaal
redelijk tarief is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat was het resultaat hiervan
en hoe vaak heeft dit geleid tot een lagere vaststelling van de tarieven dan deze
bedrijven van plan waren?
DTe heeft inmiddels twee maal het genoemde rekenmodel toegepast, eenmaal voor
de leveringstarieven voor kleinverbruikers die gehanteerd werden in het derde
kwartaal van 2004 en eenmaal voor het vierde kwartaal van 2004. Het resultaat
hiervan was dat er een aantal gesprekken met vergunninghouders zijn gevoerd over
de hoogte van de leveringstarieven die deze bedrijven op dat moment in rekening
brachten. Naar aanleiding van deze gesprekken hebben een tweetal vergunninghouders
besloten tot een lagere vaststelling van tarieven dan ze oorspronkelijk van plan
waren.
6 Wanneer zal DTe de maximumtarieven, zoals bedoeld in art. 95b Elektriciteitswet
en art. 44 Gaswet, vaststellen?
De DTe zal overgaan tot het vaststellen van maximumtarieven wanneer een vergunninghouder
onredelijke tarieven hanteert en weigert nadere bepalingen van de directeur DTe
op te volgen.
7 Welke criteria zal DTe hanteren om te bepalen of tarieven onredelijk zijn
of niet? Zal daarbij gekeken worden naar het door u genoemde rekenmodel of meer
naar het ontbreken van voldoende concurrentie en het aanwezig zijn van overwinsten,
zoals u stelt in uw brief van 10 december jl.?
In het genoemde rekenmodel wordt getoetst op de te realiseren inkoopprijs van
elektriciteit en gas en op een redelijke brutomarge. De redelijke brutomarge die
in het rekenmodel is ingebouwd gaat niet uit van overwinst maar wel van het feit
dat er in een vrije markt sprake moet kunnen zijn van een zekere mate van prijsdifferentiatie.
Het rekenmodel richt zich aldus op de concurrentie tussen de verschillende leveranciers.
8 Waarom stelt u in deze brief dat u niet twijfelt aan de aanwezigheid van voldoende
effectieve concurrentie? Is dit niet in strijd met het beeld dat bestaat van de
energiesector als oligopolistische markt met een beperkte importcapaciteit en
daardoor dus een beperkte concurrentie? En is dit beeld niet nog versterkt door
het uitgebreide onderzoek dat de NMa in juli 2004 is gestart naar de energiesector?
In de brief aan uw Kamer over energieprijzen van 10 december 2004 (TK 2004 -
2005, 29 800, XIII, nr. 44) heb ik gesteld dat ik alleen reden zie om energietarieven
te onderzoeken als ik vermoed dat de concurrentie tussen energieleveranciers niet
effectief is, en dat als ik een dergelijk vermoeden krijg een dergelijk onderzoek
niet zal nalaten. Deze stelling moet gelezen worden in de context van de brief,
te weten de stijging van de energietarieven die wij thans waarnemen.
Voor zover ik op basis van de huidige informatie kan beoordelen, liggen andere
factoren aan de stijgingen van de tarieven ten grondslag dan een gebrek aan concurrentie.
Het betreft met name de stijging van olie- en gasprijzen en de energiebelasting.
Overigens blijf ik werken aan een verdere versterking van het functioneren van
de energiemarkt. Zo heb ik acties in gang gezet om de concurrentie verder te versterken,
zoals via de verdere unbundling en een vergroting van de interconnectiecapaciteit
en de liquiditeit. Ten aanzien van de interconnectiecapaciteit streef ik bijvoorbeeld
naar het afsluiten van overeenkomsten met onze buurlanden gericht op een verdere
optimalisatie van de omvang en het gebruik van de interconnectiecapaciteit. In
de nabije toekomst zal de interconnectiecapaciteit ook worden uitgebreid met de
aanleg van een hoogspanningskabel tussen Nederland en Noorwegen. De uitbreiding
van de interconnectiecapaciteit zal naar verwachting een gunstig effect hebben
op de liquiditeit van de Nederlandse markt. Een liquide markt is op zijn beurt
van belang voor een effectieve concurrentie en efficiënte marktwerking.
Ik blijf de markt scherp in de gaten houden. Een sterke en daadkrachtige toezichthouder
is hierbij onontbeerlijk. DTe en NMa beschikken over de noodzakelijke deskundigheid
en zijn voldoende geëquipeerd om deze toezichttaak naar behoren te vervullen.
Zo heeft DTe afgelopen jaar in het kader van het liquiditeitsonderzoek gekeken
naar de mate van concurrentie op de Nederlandse elektriciteitsmarkt en heeft mij
een aantal nuttige aanbevelingen aangedragen die ik ter harte neem. Afgelopen
zomer heeft de NMa bij een viertal energiebedrijven een inval gedaan. Het onderzoek
naar aanleiding daarvan is thans nog in volle gang en het zal nog geruime tijd
duren voordat dat onderzoek is afgerond. Hierover kan ik dan ook geen verdere
uitspraken doen.
Zowel DTe, NMa als ikzelf zullen de ontwikkelingen in de markt dus nauwgezet
blijven volgen en zullen zonodig daadkrachtig optreden.
9 Klopt het dat de koppeling van gas- aan olieprijzen in de praktijk vaak een
gevolg is van hoe een en ander in gasinkoopcontracten geregeld is?
Ja. Op de Europese gasmarkt kennen veel lange termijn contracten prijsformules
waarin olie(product)prijzen voorkomen. Overigens bestaan er ook andere prijsformules,
bijvoorbeeld met UK/NBP-prijzen of, met name bij contracten met een kortere looptijd,
met vaste prijzen: in deze gevallen is de koppeling tussen gas- en olieprijzen
meer indirect.
10 Kan de overheid als aandeelhouder van de Gasunie bevorderen dat de inkoopprijzen
en de tarieven ontkoppeld wordt of dat opnieuw een rem wordt ingebouwd ten aanzien
van de tariefsverhogingen, waarbij het als voorheen de tarieven wederom in kleine
stapjes omhoog en omlaag gaan? Kunt u provincies en gemeenten aanspreken op hun
verantwoordelijkheid als aandeelhouder van leveringsbedrijven om hierop te letten
bij het sluiten van gasinkoopcontracten?
Het debat over de liberalisering van de energiemarkt heeft zich gekenmerkt door
een verschuivende rol van de overheid. Daar waar vroeger de overheid zijn rol
als aandeelhouder nog wel een misbruikte om marktvoorwaarden voor te schrijven,
geldt voor productie- en leveringsbedrijven nu a fortiori dat de overheidsinvloed
via de band van de regelgever en toezichthouder wordt gespeeld. Het zou op gespannen
voet staan met een Europees geliberaliseerde markt, als de overheid in die bedrijven
waar zij nog (gedeeltelijk) aandeelhouder is een prijspolitiek zou bedrijven en
andere bedrijven ongemoeid zou laten. Het prijsbeleid in de geliberaliseerde gasmarkt
is een belangrijk onderdeel van het commercieel beleid van een onderneming: het
gaat zowel om de inkoop als de verkoop, om de gewenste mix van korte en lange
termijncontracten, om spreiding over diverse marktsegmenten en leveranciers of
juist specialisatie (portfoliosamenstelling) en om de afweging om bepaalde diensten
in te kopen of daar zelf in te investeren. Dit commercieel beleid is de verantwoordelijkheid
van het bedrijf. Ik acht het ingrijpen van publieke aandeelhouders in het commercieel
beleid van een onderneming vanuit een louter politieke of beleidsmatige invalshoek
niet mogelijk en niet gewenst. Dat is zeker het geval wanneer dit strijdig is
met het belang van de onderneming, zoals bij de suggestie om de inkoopprijzen
en de tarieven van Gasnunie te ontkoppelen.
De overheid dient zich te concentreren op het stellen van de juiste kaders, het borgen
van een goede werking van de markt en een sterk toezicht, inclusief een goede
consumentenbescherming.
Meer informatie
Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Postbus 51, telefoon
0800 - 6463951, e-mail: ezinfo@postbus51.nl
Voor journalisten: Dhr. J. Wils, persvoorlichter, telefoon (070) 379 64 64, e-mail:
J.Wils@minez.nl
[