Decentralisatie onderwijshuisvesting naar gemeenten strijdig met artikel 23
Grondwet
Gemeenten hebben veel speelruimte voor een eigen beleid op het terrein
van de onderwijshuisvesting. De bestaande wettelijke regeling biedt
echter geen waarborg dat gemeenten de verkregen rijksmiddelen ook
inderdaad voor de schoolgebouwen besteden, zoals de praktijk laat
zien. De minister heeft geen juridische mogelijkheden hierbij
corrigerend op te treden. Deze gebrekkige regeling is in strijd met
artikel 23 Grondwet waaraan het uitgangspunt van een deugdelijke
bekostiging ten grondslag ligt. Dit is een van de conclusies van
prof.mr. D. Mentink, hoogleraar onderwijsrecht aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam, in zijn onderzoeksrapport 'Omstreden
gemeentelijk onderwijsbeleid', naar decentralisatie van
onderwijsbeleid. Deze onderwijsjuridische studie is gefinancierd door
de Programmaraad voor het Onderwijsonderzoek (PROO) van de Nederlandse
Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
Gemeentelijk onderwijsbeleid altijd al twistpunt
De onderwijspacificatie van 1917 regelde de financiële gelijkstelling
van openbaar en bijzonder onderwijs grondwettelijk. Pas vanaf de
midden jaren â90 vorige eeuw is de gemeente een belangrijke medespeler
in onderwijsbeleid geworden, met name wat betreft het
onderwijsachterstandenbeleid en het huisvestingsbeleid in het primair
en voortgezet onderwijs. Gemeenten verkregen nieuwe
regelingsbevoegdheden om aan openbare en bijzondere scholen eisen te
stellen in de sfeer de bekostiging en de kwaliteit van het onderwijs.
Desondanks blijft dit gemeentelijk onderwijsbeleid tot op de dag van
vandaag omstreden in de onderwijspolitiek. Hierbij is de vrijheid van
onderwijs en de rol van de schoolbesturen in het bijzonder onderwijs
in het geding.
Drie decennia
In zijn onderzoek analyseert Mentink de juridische grenzen,
mogelijkheden en verbeterpunten van gemeentelijk onderwijsbeleid over
een periode van drie decennia. Aan de orde komt de mislukte wijziging
van het grondwetsartikel over onderwijs (het huidige art. 23) bij de
algehele grondwetsherziening van 1983, toen de onderwijspolitiek geen
overeenstemming kon bereiken over de vraag of gemeenten ook
deugdelijkheidseisen en bekostigingsvoorwaarden aan scholen mochten
stellen. Voorts gaat het onderzoek in op het nieuwe
'pacificatie-akkoord' in Scheveningen tussen het ministerie en de
landelijke koepelorganisaties (begin jaren '90), waarin de basis werd
gelegd voor een nieuwe uitleg van het grondwetsartikel die
territoriale decentralisatie politiek mogelijk maakte. Tot slot wordt
de totstandkoming besproken van de wettelijke regelingen over de
decentralisatie van het onderwijsachterstandenbeleid en de
onderwijshuisvesting, inclusief de uitvoering van beide wetten vanaf
het eind van de jaren '90.
Onderzoeksresultaten
Het onderzoek toont aan dat het zogeheten Schevenings Beraad
Bestuurlijke Vernieuwing (begin jaren '90) een sleutelrol speelde bij
de totstandkoming van een nieuwe interpretatie van artikel 23 Grondwet
die onderwijsdecentralisatie mogelijk maakte. De gezamenlijke adviezen
van enkele staatsrechtgeleerden (waaronder de onderwijsjurist Cohen,
thans burgemeester van Amsterdam) waren daarbij cruciaal. Daarbij
ontzenuwt Mentink de mythe in onderwijsland dat territoriale
decentralisatie een typisch product van de Paarse politiek was. Hij
stelt dat de lijnen voor decentralisatie van de onderwijshuisvesting
al ten tijde van het kabinet-Lubbers III (1989- 1994) werden
getrokken.
Het onderzoek laat zien hoe verschillend over kwaliteit van wetgeving
kan worden gedacht. Bij de wettelijke regelingen van het
onderwijsachterstandenbeleid en de onderwijshuisvesting ging het
primair om het zeker stellen van belangen die met de
onderwijspacificatie en de vrijheid van onderwijs zijn verweven. Deze
âpacificatie-gerichtheidâ van de wetgever leidde tot
âcompromiswetgevingâ met allerlei gebreken als het gaat om het helder
uittekenen van de juridisch-bestuurlijke verhoudingen tussen Rijk,
gemeenten en schoolbesturen.
Bij de uitvoering van beide wetten bleken de juridische haken en ogen.
Zo leidde de onduidelijke juridische status van het Landelijk
beleidskader voor het onderwijsachterstandenbeleid tot een
ineffectieve aansturing en controle van gemeenten en scholen. Bij de
wettelijke regeling van de onderwijshuisvesting bleek de financiering
via het Gemeentefonds steeds weer nieuwe problemen op te roepen, zoals
te globale maatstaven, onvoldoende rijksbekostiging en onderbesteding
van rijksmiddelen door gemeenten.
Tenslotte wijst Mentink erop hoe betrekkelijk deregulering kan zijn,
afhankelijk van politiek-ideologische belangen en het onderwerp van
regeling. Met het oog op de vrijheid van onderwijs legde de wetgever
zeer gedetailleerd vast hoe de lokale besluitvorming moest verlopen en
welke rechtsbescherming het bijzonder onderwijs had. Daarnaast bevat
de wet nauwelijks inhoudelijke minimumnormen voor een deugdelijke
onderwijshuisvesting, terwijl bij het onderwijsachterstandenbeleid de
rijksoverheid via een wettelijk geregeld Landelijk beleidskader
gemeenten en scholen inhoudelijk aanstuurt.
Alternatief wetgevingsmodel
De uitvoeringspraktijken tussen gemeenten vertonen aanzienlijke
verschillen. Zo ook de waarderingen
van schoolbesturen over de meerwaarde van territoriale
decentralisatie. De huidige wetgeving is daar onvoldoende op
afgestemd: compromiswetgeving met uniforme en veel gedetailleerde
regels.
Mentink concludeert dat het kabinet Balkenende II met zijn nieuwe
voorstellen over de aanpassing van de decentralisatie van de
onderwijshuisvesting en het onderwijsachterstandenbeleid de weg blijft
volgen van een uniform wetgevingsmodel. Thans wordt weer de richting
van 'functionele' decentralisatie ingeslagen. Bij deze conclusie laat
Mentink het niet. Aan het slot van zijn studie schetst hij een meer
flexibel wetgevingsmodel, afgestemd op lokale behoeften en
mogelijkheden. Daarbij krijgen partijen per gemeente de ruimte te
beslissen welke âmixâ van decentralisatie het beste bij hun situatie
past, en op welke manier de plan- en besluitvorming het beste
georganiseerd kan worden.
Noot voor de pers
Info: prof.dr.mr. D. Mentink, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, sectie
Staats- en bestuursrecht, Erasmus Universiteit Rotterdam, tel. (010)
408 1570/2540, of tel. (0182) 382088; e-mail: mentink@frg.eur.nl
Zie ook: Omstreden gemeentelijk onderwijsbeleid. Over grondwetsuitleg
en het primaat van de wetgever, in het bijzonder met betrekking tot de
decentralisatie van het onderwijsachterstandenbeleid en de
huisvestingsvoorzieningen. Den Haag: Elsevier overheid, 2004, ISBN
90-5901-515-0
en
www.frg.eur.nl/facb/aoo/persberichten/decentralisatie_onderwijshuisves
ting.doc
gewijzigd op 20 jan 2005 15:57
Erasmus Universiteit Rotterdam