Erasmus Universiteit Rotterdam

Vroege interventie in probleemgedrag kan erger voorkomen

Kinderen die problematisch gedrag vertonen in de vorm van driftig zijn, koppig zijn, weglopen, spijbelen of alcohol- en drugsgebruik, lopen meer kans later te vervallen in delinquent gedrag en psychische problemen. Dit pleit voor interventie op vroege leeftijd. Daarnaast moet meer onderzoek gedaan worden naar de oorzaken van problematische ontwikkelingspatronen. Dit concludeert Ilja Bongers die woensdag 19 januari 2005 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam promoveert op haar proefschrift Ontwikkelingspaden van ant-sociaal gedrag en hun uitkomsten bij Nederlandse jongeren.

De promovenda onderzocht de ontwikkeling van gedragsproblemen van kinderen tot in de volwassenheid onder ruim 2.000 mensen. Ze gebruikte gegevens uit een bevolkingsonderzoek dat de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het Erasmus MC - Sophia Kinderziekenhuis uitvoerde tussen 1983 en 1997. In dit onderzoek werden ouders en kinderen gevraagd te rapporteren over gedragsproblemen, delinquent gedrag en psychische problemen. Daarbij is gekeken naar vier verschillende soorten gedragsproblemen: fysieke agressie (vechten en pesten), oppositioneel gedrag (driftig en koppig), antisociaal gedrag (stelen, brandstichten en liegen) en heimelijk gedrag (weglopen, spijbelen, alcohol- en drugsgebruik).

Bongers stelt vast dat de ouders van de helft van de kinderen aangaven dat hun kinderen weinig tot geen gedragsproblemen hadden. Ouders van minder dan 8% van de kinderen rapporteerden meer gedragsproblemen dan hun leeftijdsgenoten. Bij deze laatste groep is sprake van een problematisch ontwikkelingspatroon. Kinderen in deze groep blijken het meeste risico te lopen om later delinquent gedrag of psychische problemen te ontwikkelen.

Niet alle soorten gedragsproblemen met een problematisch ontwikkelingspatroon bij kinderen blijken dit risico echter te vergroten. Kinderen die volgens hun ouders alleen een problematisch ontwikkeling van fysiek agressief gedrag laten zien, hebben geen grotere kans om delinquent gedrag of psychische problemen te ontwikkelen. Kinderen met een problematisch ontwikkeling van oppositioneel of heimelijk gedrag lopen juist meer risico op delinquent gedrag of psychische problemen. Als pubers gedragsproblemen krijgen, terwijl ze die in de kindertijd niet hadden, is vooral oppositioneel gedrag een voorbode voor delinquent gedrag. Heimelijk gedrag dat toeneemt in de puberteit blijkt het risico op delinquent gedrag niet te verhogen.

Mannen blijken meer gedragsproblemen te vertonen dan vrouwen, maar het ontwikkelingspatroon van probleemgedrag bij mannen en vrouwen verloopt hetzelfde. De promovenda concludeert dat het belangrijk is op vroege leeftijd te interveniëren om te voorkomen dat probleemgedrag zich verder ontwikkelt. Vervolgonderzoek zou zich vooral moeten richten op oppositioneel en heimelijk probleemgedrag en op de genetische en biologische factoren die in combinatie met familie- en omgevingsfactoren tot de verschillende soorten gedragsproblemen kunnen leiden.

Promotor: prof.dr. Hans M. Koot, Ontwikkelingspsychologie met inbegrip van de ontwikkelingspsychopathologie (VU) en prof.dr. Frank C. Verhulst, Kinder- en jeugdpsychiatrie