Persverklaring Ayaan Hirsi Ali bij persconferentie 18 januari 2005.
I
75 dagen kon ik hier niet zijn. Dus ook niet bij de crematie van Theo van Gogh. Eigenlijk kende ik hem pas kort door de film die we samen maakten. Theo was het soort mens dat alleen in vrije samenlevingen voorkomt. Hoe onuitstaanbaar hij voor sommigen ook was, dat wij met hem konden leven, zie ik als een teken van beschaving. En zeg 'ns eerlijk... een land zonder Theo's zou weleens een saai, grijs land kunnen zijn. Het is verschrikkelijk dat hij er niet meer is, vooral voor zijn ouders en vrienden, maar het meest nog voor zijn zoon.
De afgelopen weken waren verwarrend en verdrietig. Ik ben bedolven onder reacties: felle kritiek en hartstochtelijke aanmoedigingen om door te gaan. In het bijzonder de woorden van de moeder van Theo van Gogh aan mij hebben me enorm geraakt. Vaak heb ik in verloren uren zitten grasduinen. In een koffer vol met brieven en e-mails van mensen die ik niet ken, maar met wie ik me zeer verbonden voel. Dat bracht in de weken van afzondering Nederland weer wat dichterbij.
II
Wat Theo en ik in ieder geval deelden was het bewustzijn van de dreiging die de radicale islam vormt. De aanslag van 2 november heeft de Nederlandse samenleving voor het eerst geconfronteerd met moslimterrorisme, dat elders, ook in de islamitische wereld, al zijn tol had geëist. Het gaat om een internationaal verschijnsel en niet een lokaal incident. We kunnen dan ook leren van landen die al langer met de dreiging van terrorisme hebben leren leven. Nederland moet weerbaarder worden, niet alleen in politieke zin. Wij, met z'n allen, zullen ons moeten instellen op de mogelijkheid van geweld.
Dat is nodig want deze aanslagen leggen ook een grote druk op de moslimgemeenschap. Een kleine minderheid gebruikt geweld en een grote zwijgende meerderheid wil er niet op worden aangesproken. Dat is menselijk gezien begrijpelijk, maar hun stem hebben we nu meer dan ooit nodig. Terrorisme leidt altijd tot angst en wantrouwen. Daaraan mogen we nooit toegeven: in een open samenleving is vanzelfsprekend plaats voor religie, maar dan wel als een religie die in vrijheid wordt beleden. Dat noem ik gewetensvrijheid. In een open samenleving, waar ook ter wereld, is plaats voor tegendraadse kunstenaars, schrijvers en politici.
III
Vandaag hervat ik mijn werk als volksvertegenwoordiger. Sommigen hebben de indruk dat mijn nevenactiviteiten het merendeel van mijn tijd opeisen. Ik zie dat heel anders. Het is allemaal begonnen met maatschappelijke betrokkenheid, bij de positie van moslimvrouwen. Die betrokkenheid heeft een vervolg gekregen in het parlement, toen ik werd uitgenodigd door de VVD. Een uitnodiging die ik met enthousiasme heb aanvaard.
Het was op een moment dat werd geklaagd over de geringe herkenbaarheid van volksvertegenwoordigers. Ik maak nu twee jaar deel uit van het parlement en van de liberale fractie. Als woordvoerder integratie heb ik voortdurend geprobeerd mijn maatschappelijke betrokkenheid met mijn Kamerwerk te verbinden. Ik weet maar al te goed dat hervormingen, op een beladen terrein als immigratie en integratie, altijd weerstanden zullen oproepen. Maar dat geldt voor alle emancipatiebewegingen: wij houden nu eenmaal niet zo van verandering.
IV
Het gaat mij om een meningenstrijd met vreedzame middelen: woorden tegenover woorden. Ik ben niet uit op het krenken van mensen met andere opvattingen. Maar dat blijkt moeilijk te vermijden, want het debat over de islam raakt aan oude teksten en diepe overtuigingen.
Over krenking gesproken: ik zou willen dat mijn woorden niet worden teruggebracht tot een verondersteld persoonlijk leed. Als ik me ergens aan heb geërgerd dan is het aan goedkope speculaties over mijn motieven. Die doen niet ter zake in het publieke debat: ik heb opvattingen en wil graag beoordeeld worden op de kracht van mijn argumenten.
Ik zoek voortdurend naar de goede woorden, hoe lastig dat ook is. Maar ik weet wel dat ik niet alleen sta: in de islamitische wereld, en onder de moslimimmigranten in het westen, zijn tal van vrouwen opgestaan. Ik denk aan Fatima Mernissi in Marokko en Nawal Saadawi in Egypte; maar ook aan Irshad Manji in Canada en Chadhortt Djavann in Frankrijk. Wij staan voor het recht op onderwijs en eigen inkomen voor alle vrouwen.
Ik heb bij het maken van Submission lang nagedacht over de beelden en de teksten. Theo en ik hebben uitvoerig gesproken over de mogelijke gevaren. We geloofden beiden dat deze film mogelijk moest zijn in een open samenleving. Waar anderen vaak bewust zwegen, liet Theo luid en duidelijk van zich horen. Het is verschrikkelijk te moeten vaststellen dat anderen naar geweld hebben gegrepen. Meningsverschillen horen bij een democratie: ik blijf geloven dat alleen een open debat een vreedzame oplossing brengt. Dames en heren, ik ga door!
---- --
VVD