IP/05/33
Brussel, 13 januari 2005
Nederland: Commissie daagt Nederland voor de rechter wegens inbreuken op
EU-milieuwetten
De Europese Commissie daagt Nederland voor het Europees Hof van
Justitie in verband met drie gevallen waarin Nederland de
EU-milieuwetten niet tijdig of in onvoldoende mate ten uitvoer heeft
gelegd. De wetten in kwestie betreffen industriële emissies,
verpakkingsafval en waterbescherming. Nederland heeft in juli j.l. de
laatste aanmaningen gekregen om in de drie gevallen het nodige te doen
om een mogelijke verwijzing naar het Hof te voorkomen, maar de
schendingen van het EU-recht zijn niet gecorrigeerd. Door deze wetten
niet behoorlijk ten uitvoer te leggen, geeft Nederland zijn burgers
niet de door de lidstaten overeengekomen hoge mate van bescherming
tegen door de mens veroorzaakte milieugevaren.
Bij zijn commentaar op deze gevallen zei het Commissielid voor
milieuzaken, de heer Stavros Dimas, het volgende: "Nederland heeft
deze wetten, ondanks onze laatste aanmaningen van de afgelopen zomer,
niet ten uitvoer gelegd. Ik weet wel dat Nederland in alle drie de
gevallen het nodige doet om naar conformiteit toe te werken, maar het
gaat allemaal te langzaam. De EU-wetgeving voorziet in duidelijke
termijnen, en die moeten dan ook worden aangehouden, willen wij de
Europese burgers tijdig het milieubeschermingsniveau kunnen bieden dat
zij van ons verwachten."
De besluiten hebben betrekking op de volgende gevallen:
De Nederlandse wetgeving is in verscheidene opzichten minder stringent
of minder duidelijk dan de uit 1996 daterende Richtlijn inzake
geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging
(IPPC-richtlijn). De Richtlijn reguleert de exploitatie van een
significant aantal grote industriële en agrarische installaties met
een hoog verontreinigingspotentieel. Deze moeten
exploitatievergunningen hebben, waarmee de door hen veroorzaakte
lucht-, water- en bodemverontreiniging op een zodanige `geïntegreerde'
wijze wordt voorkomen of geminimaliseerd dat tegelijkertijd met alle
drie de milieucompartimenten rekening wordt gehouden. Nederland heeft
gewag gemaakt van voorgestelde nieuwe nationale wetgeving, maar deze
is nog niet goedgekeurd en aan de Commissie medegedeeld. Deze nieuwe
wetgeving zou aspecten versterken als de overeenstemming van bestaande
installaties met de richtlijn, en monitoring- en vergunningsvereisten
met betrekking tot hetgeen in uitzonderlijke situaties moet worden
gedaan.
Tevens is het zo dat de Nederlandse wetgeving ter uitvoering van de
Richtlijn verpakkingsafval tekortkomingen vertoont.
Deze richtlijn is bedoeld om het milieueffect van verpakking en
verpakkingsafval te verminderen zonder dat de werking van de interne
markt van de EU hiervan onnodig nadelen ondervindt. Momenteel bestaat,
qua volume, ongeveer een derde van al het stadsafval uit
verpakkingsmaterialen. In de richtlijn worden streefpercentages voor
de terugwinning en recycling van verpakkingsafval vastgesteld en wordt
van de lidstaten verlangd dat zij voor deze afvalstroom in
inzamelings-, recyclage- en terugwinningsregelingen voorzien.
Nederland heeft een convenant (d.i. een vrijwillige overeenkomst)
gesloten met de bedrijfstak, waarbij nieuwe verpakkingen voor eenmalig
gebruik van softdrinks en bier alleen op de Nederlandse markt kunnen
worden toegelaten na een procedure die veel weg heeft van een
vergunningsproces. Dit vormt een schending van een bepaling van de
richtlijn krachtens welke uit andere lidstaten afkomstige verpakkingen
die met de wezenlijke vereisten van de richtlijn in overeenstemming
zijn, vrij tot de markt moeten worden toegelaten. Nederland heeft de
Commissie laten weten dat het voornemens is het systeem te wijzigen en
enige vereiste betreffende het hergebruik van verpakkingen te laten
vallen, maar pas nadat het convenant eind 2005 verstreken is. Dit
betekent dat de inbreuk nog niet is opgeheven.
Nederland heeft de vereisten van de Kaderrichtlijn Water , de
hoeksteen van het EU-waterbeschermingsbeleid, niet volledig in
bepalingen van nationaal recht omgezet. De richtlijn voorziet in een
wettelijk kader ter bescherming van alle typen waterlichamen overal in
de EU. Zij is o.m. gericht op het beschermen en verbeteren van de
toestand van de watervoorraden, alsook op het bevorderen van een
duurzaam watergebruik op basis van een bescherming van onze
watervoorraden op lange termijn. De uiterste datum waarop de lidstaten
de richtlijn in hun nationale recht moesten hebben verwerkt, was 22
december 2003. Nederland is momenteel wel bezig met de invoering van
de nodige wetgeving, maar heeft dit proces nog niet afgerond.
Het wettelijk proces
Artikel 226 van het Verdrag verleent de Commissie de bevoegdheid
gerechtelijke stappen te ondernemen tegen een lidstaat die zich niet
aan zijn verplichtingen houdt.
Indien de Commissie van oordeel is dat er mogelijk een schending van
het EU-recht heeft plaatsgehad waardoor de inleiding van een
inbreukprocedure wordt gewettigd, richt zij een "formele
ingebrekestelling" (of eerste schriftelijke aanmaning) tot de lidstaat
in kwestie, met het verzoek haar diens opmerkingen binnen een bepaalde
termijn, normaliter twee maanden na dato, te doen toekomen.
In het licht van het ontvangen antwoord, of bij uitblijven van een
antwoord van de betrokken lidstaat, kan de Commissie besluiten een
"met redenen omkleed advies" (of laatste schriftelijke aanmaning) tot
deze lidstaat te richten. Hierin worden duidelijk en definitief de
redenen uiteengezet waarom er volgens haar sprake is van een inbreuk
op de wetgeving van de EU, en wordt de lidstaat in kwestie gevraagd
binnen een bepaalde termijn, normaliter twee maanden na dato, de
nodige maatregelen te nemen om zich naar de richtlijn te voegen.
Indien de lidstaat nalaat de in het met redenen omkleed advies
gevraagde maatregelen te nemen, kan de Commissie besluiten de zaak bij
het Europees Hof van Justitie aanhangig te maken. In zijn uitspraak
kan het Hof bevestigen dat de betrokken lidstaat zijn verplichtingen
verzaakt heeft. De lidstaat dient dan zo spoedig mogelijk het nodige
te doen om zich naar de uitspraak van het Hof te richten.
Artikel 228 van het Verdrag verleent de Commissie de bevoegdheid op te
treden tegen een lidstaat die niet in overeenstemming handelt met een
eerder arrest van het Europees Hof van Justitie. Bij een dergelijk
optreden is eveneens sprake van een "formele ingebrekestelling" en een
"met redenen omkleed advies". Op grond van dit artikel kan de
Commissie het Hof tevens verzoeken de lidstaat in kwestie een
geldboete op te leggen.
Voor actuele statistieken over inbreuken in het algemeen wordt u
verwezen naar de volgende website:
http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/droit_com/index_en.h
tm#infractions
---
Richtlijn 96/61/EG.
Richtlijn 94/62/EG.
Richtlijn 2000/60/EG.
European Commission