informatie t.b.v. voortzetting van plenaire behandeling van de
Associatieakkoorden met Algerije en Libanon
Kamerbrief inzake informatie t.b.v. voortzetting van plenaire
behandeling van de Associatieakkoorden met Algerije en Libanon
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
13 januari 2004
Behandeld
Ronald Wormgoor
Kenmerk
DIE 654/04
Telefoon
0031-70-3484869
Blad
1/4
Fax
0031-70-3486381
Bijlage(n)
ronald.wormgoor@minbuza.nl
Betreft
Informatie ten behoeve van voortzetting van plenaire behandeling van
de Associatieakkoorden met Algerije en Libanon.
Graag doe ik u hierbij de informatie toekomen gevraagd in de brief van
de vaste commissie van Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal van 1 december 2004 (Kenmerk 04-BuZa-70). In deze
brief werd ten behoeve van de voortzetting van de plenaire behandeling
van de associatieakkoorden met Algerije en Libanon gevraagd om
informatie over:
1. De terrorismebepalingen in met name het associatieverdrag met
Libanon en de relatie van deze bepalingen met Syrië.
2. Het standpunt van de Nederlandse regering inzake het opnemen
van terugkeerbepalingen van `derdelanders en staatlozen' in huidige en
toekomstige internationale verdragen.
3. De opstelling van de andere EU-lidstaten ten aanzien van
beide bovengenoemde punten.
Ad. 1: Voor wat betreft de terrorismebepalingen in met name het
associatieverdrag met Libanon kan worden medegedeeld, dat sinds de
aanslagen van 11 september 2001 de strijd tegen terrorisme integraal
onderdeel is geworden van de samenwerking met derde landen. Ondanks
het feit dat de onderhandelingen met Libanon op dat moment al in een
vergevorderd stadium waren, heeft Nederland in EU-verband stevig
ingezet op het alsnog opnemen van een terrorismebepaling in het
akkoord met Libanon. Dit stuitte op verzet van een groot aantal
lidstaten, die van mening waren dat dit de spoedige afronding van de
onderhandelingen over het akkoord in gevaar zou brengen. Het compromis
werd gevonden door bij het verdrag met Libanon een briefwisseling te
voegen over terrorismebestrijding. Dit was voor de regering
acceptabel, omdat het juridisch bindende karakter van een
briefwisseling gelijk is aan dat van een terrorismebepaling in het
akkoord. Door de briefwisseling verplichten partijen zich om in het
kader van de uitvoering van het associatieakkoord, samen te werken bij
het bestrijden van terrorisme. Partijen zeggen toe om op basis van
VNVR-resolutie 1373 en andere relevante resoluties informatie uit te
wisselen over terroristische groeperingen en hun netwerken en
ervaringen uit te wisselen over middelen en methoden voor het
bestrijden van terrorisme. Wat de Nederlandse regering betreft dient
hieronder nadrukkelijk ook de steun te vallen, die vanuit of via
Libanon gegeven wordt aan terroristische groeperingen die elders
actief zijn. En marge van de Euro-Mediterrane ministeriele bijeenkomst
op 29-30 november jl. heb ik hier reeds met mijn Libanese collega, de
heer Mahmoud Hammoud, over gesproken. Hij toonde zich bereid de
dialoog met de Europese Unie op dit punt te versterken. Tijdens het
Nederlandse voorzitterschap zijn gesprekken begonnen met een aantal
Mediterrane landen (Marokko, Algerije en Tunesië) over intensivering
van de samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding. Libanon
heeft aangegeven eveneens geïnteresseerd te zijn in het intensiveren
van de samenwerking met de EU op dit gebied. Om te beginnen zal op
basis van het associatieakkoord de politieke dialoog met Libanon op
het gebied van terrorismebestrijding geïntensiveerd worden. Daarnaast
zal de EU bezien welke mogelijkheden er zijn voor het verlenen van
technische assistentie aan Libanon voor de implementatie van
verplichtingen onder VN-veiligheidsraadresolutie 1373. In het nog af
te sluiten associatieverdrag met Syrië zijn een terrorismebepaling met
gelijke strekking en reikwijdte en een sterke non-proliferatie
clausule opgenomen.
Ad. 2: Naar aanleiding van de vraag wat het standpunt is van de
regering inzake het opnemen van een overnamebepaling van
`derdelanders' en `staatlozen' in huidige en toekomstige verdragen,
wordt verwezen naar de `notitie inzake de opname van terug- en
overnameclausules in bilaterale verdragen' die op 11 februari 2004 (TK
29344, nr. 20) aan de Tweede Kamer is aangeboden. Deze notitie bevat
een overzicht met prioriteitslanden waarbij de regering meent dat bij
bilaterale verdragsonderhandelingen met die landen altijd een terug-
en overnameclausule wordt voorgesteld. Die clausule bevat de volgende
elementen:
1. een verplichting tot terugname van eigen onderdanen; en
2. een verplichting om op verzoek een verdrag te sluiten waarin
zowel terugname van eigen onderdanen als overname van `derdelanders'
en staatlozen wordt geregeld.
Behalve voor bilaterale verdragen pleit de regering ervoor dat ook in
verdragen van de Europese Unie met derde landen een terug- en
overnameclausule wordt opgenomen. Gedurende het Nederlands
EU-voorzitterschap heeft de regering bovendien gepleit voor een
directere koppeling tussen toekomstige associatieovereenkomsten en het
afsluiten van een terug- en overnameovereenkomst met derde landen. Dit
heeft geleid tot de opname van een paragraaf met deze strekking in de
conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 2
november 2004, inzake de prioriteiten voor de succesvolle ontwikkeling
van een gemeenschappelijk readmissiebeleid, waarin wordt gesteld dat
van geval tot geval moet worden bezien of een direct verband moet
worden gelegd tussen de onderhandeling over een associatie- of
samenwerkingsovereenkomst en de afsluiting van een terug- en
overnameovereenkomst met hetzelfde derde land. Deze mogelijkheid is
een aanscherping van het al bestaande EU-beleid om in alle associatie-
en samenwerkingsovereenkomsten een terug en overnameclausule op te
nemen. Voor de thans voorliggende associatieakkoorden blijft van
toepassing dat op basis van de terug- en overnameclausule in het
akkoord een terug- en overnameovereenkomst zal worden afgesloten.
Met Nederlandse instemming is overeengekomen dat in Europees verband
de nadruk moet liggen op de lopende terug- en
overnameonderhandelingen. Voorts heeft de Raad besloten dat voor
toekomstige terug- en overnameonderhandelingen de aandacht vooral
dient uit te gaan naar de landen direct grenzend aan de EU. De
Europese Commissie is in november 2002 door de Raad gemandateerd om
met Algerije een Europese terug- en overnameovereenkomst te sluiten.
Daartoe is reeds een concept verdragstekst aan de Algerijnse
autoriteiten aangeboden, waarbij Algerije heeft aangegeven een terug-
en overnameovereenkomst te willen sluiten op basis van de terug- en
overnameclausule in het associatieakkoord, dus na ratificatie en
inwerkingtreding van het akkoord. Libanon behoort thans niet tot de
landen waarmee door de Europese Commissie over een Europese terug- en
overnameovereenkomst wordt onderhandeld. Op grond van de prioriteiten
zoals neergelegd in de Raadsconclusies van 2 november 2004, zal de
Europese Commissie, naar verwachting in 2005, voorstellen doen voor de
uitvoering van deze conclusies. Alsdan kan eventuele mandaatverlening
aan de Commissie voor onderhandelingen over een EU-terug- en
overnameovereenkomst met Libanon aan de orde komen.
Voor wat betreft de verdragen die in multilateraal verband tot stand
worden gebracht, geldt zoals reeds medegedeeld dat in relevante
EU-verdragen een terug- en overnameclausule wordt opgenomen.
Nederland, zal eventueel samen met EU lidstaten, ook bij
onderhandelingen over andere multilaterale verdragen, wanneer daar
steun voor te vinden is bij andere verdragspartijen en wanneer het
onderwerp van het verdrag zich ervoor leent, de opname van een
terugkeerregeling voor `derdelanders' en staatlozen opbrengen. Een
beleid waarbij de opname van dergelijke clausules door Nederland
standaard als voorwaarde voor sluiting van dergelijke verdragen wordt
gesteld ligt echter niet voor de hand. Onderhandelingen vinden plaats
in fora met een groot aantal landen (meestal in VN-verband) waarvan
het overgrote deel opname van een dergelijke regeling onacceptabel zal
vinden.
Ad.3: Voor zover bekend zijn er geen andere EU-lidstaten die als
beleid hebben in hun bilaterale verdragen een terug- en
overnameclausule op te nemen. Ook landen met een hoge mate van
integratie van migratiebelangen in het buitenlands beleid zoals het
Verenigd Koninkrijk en Denemarken kennen dit niet. Het dichtst in de
buurt van het Nederlandse beleid komt het EU-beleid. In het EU-beleid
is de opname van terug- en overnameclausules echter beperkt tot
samenwerkings- of associatieakkoorden.
De algemene opstelling van andere EU-lidstaten ten opzichte van beide
associatieakkoorden, inclusief de terrorismebepalingen en de terug- en
overnameclausules, is thans als volgt. In het geval van Libanon hebben
alle EU-lidstaten, behalve Nederland en Italië, het ratificatieproces
inmiddels afgerond. In het geval van Algerije hebben alle
EU-lidstaten, behalve Nederland, het ratificatieproces afgerond
(informatie per 20 december 2004). Voor wat betreft terug- en overname
hebben beide landen tegenover de Nederlandse autoriteiten én in
Euromed-kader meerdere malen bevestigd bereid te zijn een terug- en
overnameovereenkomst af te sluiten na inwerkingtreding van het
associatieakkoord. Nederland zal zich derhalve in een uiterst
moeilijke positie plaatsen, zowel in de bilaterale relatie met
Algerije en Libanon als in EU-verband, wanneer het ratificatieproces
van beide akkoorden in Nederland niet kan worden afgerond.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot
Ministerie van Buitenlandse Zaken