Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA `s-GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk
A&G/W&B/2004/62344
Onderwerp Datum
RSI-programmeringsstudie 11 januari 2005
Ruim een kwart1 van alle Nederlandse werknemers heeft vanwege RSI een verhoogd risico
op ziekteverzuim of op beperkingen in het functioneren. De meeste RSI-klachten blijken
geheel of gedeeltelijk gerelateerd te zijn aan het werk2 en ongeveer 6% van de WAO
instroom wordt hierdoor veroorzaakt. RSI veroorzaakt veel leed en kost Nederland veel
geld.
Om RSI-klachten, verzuim en uitval ten gevolge van RSI te voorkomen en terug te dringen,
moeten behandelaars, maar ook werkgevers en werknemers in grote lijnen weten welke
aanpak effectief is.
De Gezondheidsraad concludeerde echter in 20003 dat een wetenschappelijke onderbouwing
van de effectiviteit van preventieve, curatieve en reïntegratiemaatregelen voor RSI
grotendeels ontbreekt. Naar aanleiding daarvan hebben de toenmalige Staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport (VWS) besloten4 een RSI-programmeringstudie uit te laten voeren, zodat meer
duidelijkheid ontstaat over welke maatregelen aantoonbaar effectief zijn en in welke
veelbelovende maatregelen de meest zinvolle investering kan worden gedaan teneinde die
effectiviteit afdoende vast te stellen. TNO Arbeid heeft deze studie uitgevoerd, in
samenwerking met het Kenniscentrum AKB, de Faculteit der Bewegingswetenschappen
(VU) en het EMGO-instituut (Vumc). Voor deze studie is gebruikgemaakt van zowel
nationale als internationale literatuur.
In deze brief wil ik u mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op
de hoogte stellen van de uitkomsten van de RSI-programmeringstudie. Daarnaast wil ik u
informeren over mijn beleidsvoornemens.
1 TNO Arbeid, Eerste resultaten Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden, mei 2004
2 Blatter, e.a. (2003) `De praktijk van sociaal-medische begeleiding en voorspeller bij werkhervatting van RSI'
3 Gezondheidsraad: RSI. Den Haag: Gezondheidsraad, 2000; publicatie nr. 2000/22.
4 Brief aan Tweede Kamer, 3 december 2001. ARBO/ATB/01/14988
2 A&G/W&B/2004/62344
3 A&G/W&B/2004/62344
Uitkomsten van de RSI-programmeringsstudie
Het belangrijkste doel van deze studie was na te gaan wat reeds bekend is over de
effectiviteit van preventieve, curatieve en reïntegratiemaatregelen voor RSI, zodat deze
informatie voor het veld van de arbocuratieve zorg- en hulpverleners en voor werkgevers en
werknemers beschikbaar komt. In aanvulling hierop is de stand van zaken over
ontstaansmechanismen weergegeven en beknopt de stand van zaken voor risicofactoren voor
RSI samengevat.
Effectiviteit van preventieve maatregelen, behandeling en reïntegratiemethoden
Op basis van het literatuuronderzoek, wordt geconcludeerd dat er nog steeds weinig goed
onderzoek uitgevoerd is waardoor het mogelijk is om voor preventieve maatregelen
enerzijds en behandelingen en reïntegratiemaatregelen anderzijds bewezen effectieve
maatregelen aan te wijzen. Daarmee is overigens niet gezegd dat al deze maatregelen niet
effectief zijn.
Op basis van de literatuur kan ten aanzien van preventieve maatregelen wel de voorlopige
conclusie worden getrokken dat ergonomische vaardigheidstraining de kans op het optreden
van RSI lijkt te verminderen. Ten aanzien van behandelingen en reïntegratiemaatregelen
wordt voorlopig geconcludeerd dat het aanschaffen van alternatieve toetsenborden bij
beeldschermwerk effectief lijkt te zijn, hoewel niet precies bekend is welk soort toetsenbord
dat zou moeten zijn.
Prioritering onderzoek naar effectiviteit
Op basis van verschillende criteria is een top-drie van veelbelovende preventieve
maatregelen en een top-drie van veelbelovende behandelingen en reïntegratiemethoden
samengesteld.
Waar het gaat om preventieve maatregelen, stellen de wetenschappers als eerste voor om
onderzoek uit te voeren naar het effect en de kosteneffectiviteit van pauzesoftware. Op de
tweede plaats staan maatregelen op het gebied van gereedschap, apparatuur en materialen bij
beeldschermwerkers (alternatieve invoer- en aanwijsmiddelen). Ten derde lijken
maatregelen op het terrein van werktaken, werkprocessen en werkdruk bij beeldscherm- en
ander werk veelbelovend omdat deze de risicofactoren bij de bron aanpakken.
Veelbelovende behandelingen en reïntegratiemaatregelen die evaluatie-onderzoek ten
aanzien van effectiviteit en kosteneffectiviteit rechtvaardigen, zijn ten eerste oefentherapie
door een fysiotherapeut of een oefentherapeut, ten tweede multidisciplinaire
reïntegratieprogramma's van reïntegratiebedrijven en ten derde werk(plek)aanpassingen,
geïmplementeerd volgens de participatieve methode.
(Financiële) mogelijkheden voor uitvoering onderzoek
Uit de studie blijkt dat er in Nederland meerdere universiteiten en onderzoeksinstituten zijn
met voldoende expertise om de in deze studie voorgestelde effectstudies uit te voeren.
Echter, de omvang van de eerstegeldstroomfinanciering in die instituten is niet voldoende
voor het uitvoeren van al het hiervoor genoemde onderzoek. Voor het effectiviteitonderzoek
naar preventieve maatregelen is bijvoorbeeld slechts minder dan één fte per jaar
beschikbaar. De lopende onderzoeken en plannen voor de toekomst leunen volgens de studie
sterk op de beschikbare tweede- en derdegeldstroomfinanciering van ZonMw, NWO, CVZ
en de EU. De wetenschappers hebben het huidige aanbod van financieringsmogelijkheden in
kaart gebracht en concluderen dat er op dit moment beperkte mogelijkheden zijn.
4 A&G/W&B/2004/62344
Beleidsreactie
De resultaten van deze studie zijn van groot belang: ze bieden duidelijkheid over de huidige
stand van zaken met betrekking tot maatregelen en behandelingen voor RSI en ze
ondersteunen het wetenschappelijk veld bij de keuze van onderzoek naar RSI-maatregelen.
De bijdrage die SZW en VWS kunnen leveren is als volgt:
1. Allereerst heb ik op 10 september 2004 de resultaten van de studie in de vorm van
een Invitational Conference aan het Nederlandse (wetenschappelijk) veld
gepresenteerd. Het doel van deze conferentie was niet alleen het bekend maken van
de resultaten, maar ook het creëren van draagvlak voor de in de studie gestelde
prioriteiten en het aansporen van de deelnemers uit het wetenschappelijke veld om
de geprioriteerde onderzoeken uit te voeren.
In deze conferentie werd duidelijk dat de meerderheid van de aanwezigen zich
konden verenigen met de gehanteerde onderzoeksmethode en de prioriteiten voor
nader onderzoek.
Ook werd geconstateerd dat de gebruikelijke financiële middelen beperkingen geven
in de mate waarin ingespeeld kan worden op de onderzoeksprioriteiten.
2. Daarom is het van belang dat onderzoeksinstituten en universiteiten (naast
bijvoorbeeld de ophoging van de eerstegeldstroomfinanciering voor dit onderwerp),
de eigen onderzoeksprioriteiten aanpassen en alternatieve mogelijkheden voor
financiering zoeken. In de studie worden de volgende mogelijkheden genoemd:
collectebusfondsen, de Europese Commissie, UWV, verzekeraars, producenten en
aanbieders van maatregelen en behandelingen.
Mede namens de Minister van VWS, wil ik de verwachting uitspreken dat partijen
zoals de universiteiten, arbodiensten, reïntegratiebedrijven, brancheorganisaties,
verzekeraars en werkgeversorganisaties, gezien hun wetenschappelijke,
maatschappelijke en financiële belangen, zelf ook hun verantwoordelijkheid nemen
en een bijdrage leveren aan het verrichten, financieren van en samenwerken aan
onderzoek of te zijner tijd de implementatie van de uitkomsten daarvan. Ik zal
nagaan welke mogelijkheden ik kan benutten om de veronderstelde gezamenlijke
belangen te mobiliseren door partijen op een nuttige wijze met elkaar in contact te
brengen. Daarnaast zal ik samen met de Minister van VWS nagegaan of er
mogelijkheden zijn om binnen de doelfinanciering van TNO-instituten, meer
aandacht te vragen voor het gewenste onderzoek.
3. Verder ben ik bereid een van de onderzoeksprioriteiten te financieren. Daarvoor zal
een prioriteit worden gekozen die goed aansluit bij RSI-maatregelen die in het kader
van de arboconvenanten zijn genomen. Een verbinding met de arboconvenanten kan
het eenvoudiger maken een geschikte onderzoekspopulatie te vinden en de resultaten
van het onderzoek direct in de praktijk te gebruiken.
4. Daarnaast zal ik ervoor zorgen dat deze studie ook buiten Nederland wordt verspreid,
zodat ook de internationale onderzoeksgemeenschap haar voordeel kan doen met
deze studie en een in staat wordt gesteld een bijdrage te leveren aan het vergroten
van inzicht in effectieve maatregelen. Want hoewel er in Nederland meer aandacht is
5 A&G/W&B/2004/62344
voor RSI dan in andere West-Europese landen, bestaan ook in andere West-Europese
landen veel klachten. Zo blijkt op grond van een survey van de European Foundation
for the living and working conditions5 dat nek-, schouder- en armklachten in Finland,
Zweden, Denemarken, Ierland, Griekenland en Italië zelfs vaker voorkomen dan in
Nederland.
Het onderzoeksrapport is daarom in het Engels vertaald, zodat het internationaal kan
worden verspreid, zoals onlangs tijdens de Europese
arbeidsomstandighedenconferentie die SZW van 15 tot 17 september organiseerde en
via het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk.
5. De Branche Organisatie Arbodiensten (BOA) krijgt van SZW en VWS subsidie om
te komen tot een programma voor de kennis- en onderzoeksinfrastructuur op het
terrein van 'Arbeid en Gezondheid'. De BOA zal voor de uitvoering van dit
programma ook eigen middelen beschikbaar stellen. Bij de subsidievoorwaarden van
de ministeries is ten aanzien van het opstellen van de criteria voor het honoreren van
projectvoorstellen ook aandacht gevraagd voor de nog bestaande lacunes op het
terrein van onderzoek naar preventie, behandeling en reïntegratie van RSI die naar
voren zijn gekomen in de `RSI Programmeringstudie'.
De hier bovengenoemde initiatieven moeten afdoende zijn om op afzienbare termijn meer
zicht te krijgen op maatregelen die voor de preventie en behandeling van RSI bewezen
effectief zijn.
RSI en Psychosociale Arbeidsbelasting: overige ontwikkelingen
In het merendeel van de arboconvenanten die zijn afgesloten, zijn concrete maatregelen
afgesproken om de RSI en Psychosociale Arbeidsbelasting (PsA) terug te dringen. De term
PsA is in gebruik genomen omdat de bij arboconvenanten betrokken sociale partners de
aanvankelijk meer beperkte invalshoek van werkdruk graag wilden verbreden naar andere
vormen van psychosociale arbeidsbelasting als pesten, agressie en geweld. Al deze vormen
van PsA kunnen tot stress leiden en vervolgens tot uitval uit het arbeidsproces.
Over de vorderingen die geboekt worden met arboconvenanten heb ik de Tweede Kamer al
vaker geïnformeerd. Ik refereer er in deze brief aan om de volgende reden.
In het verleden is u door mijn voorganger een meerjarig beleidsprogramma voor RSI en
werkdruk toegezegd6. De grote inzet van sociale partners in de arboconvenanten om de
problematiek van RSI en PsA terug te dringen zal ongetwijfeld een groot positief effect
hebben. Veel van de afgesproken maatregelen worden nu met veel energie geïmplementeerd.
We zitten feitelijk nog midden in dat proces. Slechts enkele arboconvenanten zijn al
afgerond. Het is nu nog niet goed mogelijk de balans op te maken van de effectiviteit van die
inzet. Of en zo ja welke aanvullende maatregelen nodig zijn kan pas worden bepaald als de
evaluatie van de arboconvenanten gereed is.
Een andere reden waarom ik vooralsnog geen meerjarig beleidsprogramma wil vaststellen
heeft te maken met het feit dat de overheid de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers
en werknemers sterker wil benadrukken. Dat is algemeen kabinetsbeleid en is ook tot
uitdrukking gebracht in de adviesaanvraag die ik aan de SER heb gezonden over de
5 In: Bongers, dr. ir. P. Maak werk van RSI, Amsterdam, 2003
6 De Kamer is toegezegd dat zij eind 2003 over het meerjarenbeleidsplan PsA en RSI zou worden geïnformeerd
(Vergaderjaar 2002-2003, 24 036/25883, nr. 282).
6 A&G/W&B/2004/62344
evaluatie van de Arbowet. Ook vragen als voor welke risico's de overheid
verantwoordelijkheid dient te nemen en zo ja op welke wijze zullen daarbij aan de orde
komen.
Het advies van de SER zal mede bepalen hoe de overheid zich in de toekomst wil opstellen
bij veiligheids- en gezondheidsrisico's verbonden aan arbeid.
In afwachting van de resultaten van deze trajecten en de daaropvolgende beleidsreactie, blijf
ik activiteiten ondernemen die de zelfwerkzaamheid van partijen in het veld ondersteunen.
In aanvulling op datgene dat ik naar aanleiding van de RSI programmeringstudie zal doen,
zal ik komend jaar in elk geval onderzoek laten verrichten om de gezondheidseffecten en
economische schade van RSI en PsA scherper in beeld te krijgen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid