Federale regering Belgie


Toespraak Premier Jewish Congress
(2005-01-10)

Persdienst Eerste Minister

Toespraak van Eerste Minister Guy Verhofstadt voor het World Jewish Congress Brussel, 10 januari 2005. EMBARGO TOT 18.00 UUR!

Dames en heren,

2004 was geen al te opbeurend jaar. Ieder van ons was getuige van escalerend geweld: :de gijzeling van onschuldige en weerloze schoolkinderen in Beslan, de aanhoudend bloedige aanslagen en gijzelingen in Irak, de onaanvaardbare mensonterende praktijken die de bevolking in Soedan moest ondergaan. Het was ook voortdurend geweld dat verhinderde dat een beslissende stap werd gezet naar een Israëlisch-Palestijnse verzoening. Dichter bij huis, in Antwerpen werd een aanval uitgevoerd op leerlingen van een joodse school. En uiteraard heeft de moord op de Nederlandse cineast Theo Van Gogh niet enkel Nederland geschokt.

De grootste tragedie vorig jaar werd evenwel niet door mensen maar door de natuur tot stand gebracht. Bij ieder van ons blijven de beelden op het netvlies gebrand van de verwoestende kracht van de tsunami in Zuid-Oost-Azië. Met meer dan 150.000 doden en nog veel meer gewonden is het één van de grootste natuurrampen en één van de ergste menselijke dramas uit de geschiedenis.

Toch durf ik uit deze immense tragedie twee elementen van hoop putten. Het is vooreerst hoopgevend dat zovele mensen over heel de wereld zich nog steeds aangesproken voelen door wat Levinas «de aanblik van de ander» noemde. Over heel de wereld nemen mensen spontaan hun verantwoordelijkheid op, organiseren hulp, creëren solidariteit. De vele pessimistische verhalen als zouden de mensen van vandaag bijna allemaal egoïsten zijn, klopt dus gelukkig niet.

Ten tweede is het hoopgevend dat zovele regeringen vandaag samen rond de tafel zitten om de gemeenschappelijke hulp die zo noodzakelijk is, op gang te trekken. Dat is hoopgevend voor de toekomst, zeker voor de internationale gemeenschap en de Verenigde Naties waarvan de kracht en het nut van haar gespecialiseerde organisaties dezer dagen werd bewezen. Dat een catastrofe naties dichter bij elkaar brengt gebeurde ook enkele jaren terug toen Athene als eerste haar hulp aan bood bij de aardbeving in Turkije. Waar Turkije tot voor kort de aartsrivaal van Griekenland was, is het land inmiddels aanvaard door de Europese Unie en dus ook door Griekenland als kandidaat-lidstaat.

Deze hoopgevende vormen van samenwerking zullen we meer dan ooit nodig hebben in 2005. 2005 wordt immers een jaar van enorme uitdagingen, maar ook enorme mogelijkheden. Mogelijkheden die actief moeten benut worden. Zo bijvoorbeeld op het vlak van het naast elkaar bestaan van verschillende godsdiensten en religies. Waar we tot voor kort zagen dat mensen werden beoordeeld op basis van hun nationaliteit, zien we dat mensen vandaag steeds meer veroordeeld worden op basis van hun religieuze aanhankelijkheid, hun godsdienstige overtuiging. Dat doet terugdenken aan de zwartste bladzijden uit onze geschiedenis. We moeten er alles aan doen om die negatieve ontwikkelingen te stoppen. Reden waarom ik onlangs heb aangekondigd dat - voortbouwend op de succesvolle bijeenkomst van rabbis en imams enkele dagen geleden in Brussel - er dit jaar een brede interreligieuze dialoog in ons land zal worden opgezet.

2005 wordt ook op het vlak van de internationale politiek een cruciaal jaar. Niet alleen omdat er onvermijdelijk vooruitgang moet worden geboekt in het oplossen van conflicten die al veel te lang aanslepen, zoals in Centraal-Afrika of in Kosovo, maar vooral omdat 2005 zich aandient als een window of opportunity. En dan is zeker het geval voor het Midden-Oosten.

Gisteren werd door de Palestijnen een nieuwe president gekozen. Ik durf te hopen dat dit een nieuw begin kan betekenen, een hernieuwde aanpak van de Palestijnse autoriteiten op de weg naar een definitieve vredesregeling. Een moment dat ook kan zorgen voor een nieuwe investering en ondersteuning door de internationale gemeenschap.

De regering van Israël wordt van haar kant verruimd met de Arbeiderspartij en krijgt zo een zeer brede steun van de Israëlische bevolking. Een meerderheid van de Israelis steunt de terugtrekking uit de Gaza, een ontruiming die we als een eerste stap, een hoopvolle aanzet aanzien voor een verdere uitwerking van het bestaande stappenplan.

Ook worden de komende weken verkiezingen gehouden in Irak. We hopen dat deze succesvol mogen zijn en de Irakezen zo hun toekomst in eigen handen nemen.

Deze nieuwe ontwikkelingen bieden hoe dan ook een unieke kans om tot vrede en stabiliteit te komen in deze regio van de wereld. Het is wel aan ieder van ons om deze unieke kans samen te grijpen. En met samen bedoel ik niet alleen de betrokken partijen maar vooral Europa en de Verenigde Staten.

Zowel Europa als de VS zijn zich goed bewust van hun verantwoordelijkheid. Zowel Europa als de VS weten dat zij een belangrijke rol te spelen hebben in het creëren van internationale stabiliteit. Het is een bezorgdheid die we delen. Willen we niet allebei dat Israël een land wordt waar het veilig is om te leven? Delen we niet allebei de wens van de Palestijnen voor een volwaardige staat? Willen we niet allebei dat de mensen in Irak kunnen genieten van vrijheid en veiligheid? Willen we niet beiden dat Iran zich onthoudt van een militair nucleair programma? Die gelijklopende visie en bezorgdheid mag niemand verbazen. Europa en de Verenigde Staten delen dezelfde waarden. We geloven allebei in vrijheid, in stabiliteit en in vrede. En het is precies omdat we dezelfde doelstellingen nastreven dat we aan beide zijden van de oceaan onze onderlinge verdeeldheid hebben betreurd over aanpak of in te zetten middelen. Deze Atlantische verdeeldheid heeft immers juist tot instabiliteit en onzekerheid geleid. Des te meer omdat ze vaak gepercipieerd werd als een breuk ten gronde.

Dames en heren,

1974 noemde Henry Kissinger, «het jaar van Europa». Beide zijden van de Atlantische Oceaan trilden nog na van de olieshock. En op het oude continent was de bezorgdheid zo groot dat de ministers van Buitenlandse Zaken een informele spoedvergadering bijeenriepen in een Duits kasteel in het plaatsje Gymnich. Gymnich is vandaag nog steeds de naam van de informele weekendbijeenkomst die tweemaal per jaar door dezelfde Europese ministers van Buitenlandse Zaken gehouden wordt.

Waar we vandaag, dertig jaar later, nood aan hebben is wat ik «een Atlantische Gymnich» zou willen noemen. Officiële structuren en organisaties bestaan er al genoeg en werken overigens meer dan behoorlijk. Maar waar we met Europa en de Verenigde Staten behoefte aan hebben is een verdere intieme versterking van onze dialoog. Een informeel forum waar we vertrekkend van onze gemeenschappelijke waarden en doelstellingen, een gemeenschappelijke agenda kunnen uitwerken en opvolgen. In een Atlantische Gymnich kunnen we zo een gemeenschappelijke aanpak opstellen voor bijvoorbeeld het Midden-Oosten en voor Afrika. We kunnen er ook onze middelen in de strijd tegen het terrorisme of in de strijd tegen massavernietigingswapens beter op elkaar afstemmen.

Ik ben er in elk geval van overtuigd dat 2005 het jaar van een vernieuwde Atlantische dialoog kan en moet worden. Het bezoek van president Bush aan Brussel op 22 februari is daartoe een duidelijk signaal die wij dan ook hartelijk verwelkomen en waarderen. Het moment is gekomen om, nu de Amerikaanse verkiezingen voorbij zijn, een streep te trekken onder de spanningen die er waren. En door te kijken wat we samen kunnen doen voor onder andere het Midden-Oosten, Afrika of Irak . Want, ik wil het nogmaals duidelijk stellen, wij willen allemaal dat het vrijheidsproces in Irak in 2005 slaagt. België heeft voor het doorgaan van de verkiezingen in Irak één miljoen euro aan de Verenigde Naties ter beschikking gesteld. Maar er zijn ook andere manieren waarop we onze hulp kunnen aanwenden. Zo hebben we zowel in België als in Europa ruime ervaring met het opstellen van een grondwet. Waarom zouden we die expertise bijvoorbeeld niet ter beschikking kunnen stellen voor de Iraakse grondwet die tegen 15 augustus een feit zou moeten zijn? Kortom, er zijn vragen en mogelijkheden genoeg om op zijn minst een ernstige inspanning te leveren om de Atlantische dialoog nieuw leven in te blazen. Een dialoog die op 22 februari officieel van start kan gaan.

Mijnheer de voorzitter,
Dames en heren,

The World Jewish Congress is in 1936 opgericht om het joodse volk te verenigen en de wereld te mobiliseren tegen de Nazistische aanval. Vandaag bent u vertegenwoordigd in bijna honderd landen. De principes waarop uw organisatie is gebaseerd, vrede, vrijheid en rechtvaardigheid zijn intussen universele waarden geworden. Toch heeft de boodschap van het World Jewish Congress tot op vandaag niets aan actualiteit ingeboet.

Zo was ik zeer bezorgd over de uitkomst van de Eurobarometer van vorig jaar, waaruit bleek dat een meerderheid van de Europeanen Israël als een groter gevaar voor de wereldvrede beschouwde dan landen zoals Noord-Korea of Iran. Waarbij dan nog de vaststelling komt dat velen van het joodse volk van over heel de wereld verkeerdelijk beschouwd worden als vertegenwoordigers van de Israëlische regering. Overigens hebben we moeten vaststellen dat het Israëlisch-Palestijns conflict voor spanningen en agressie zorgt in andere landen, zelfs in ons land. Dit is en blijft onaanvaardbaar. We zullen nooit dulden dat mensen omwille van hun nationaliteit, kleur of geloof het onderwerp van agressie worden, noch fysiek, noch verbaal. Net zomin als we mogen aanvaarden dat alle leden van een geloofsgemeenschap, joden, christenen of moslims, zonder onderscheid in hetzelfde bad gedompeld worden of in het defensief gedrongen worden.

In België verwelkomen we van harte de joodse gemeenschap in ons midden. We kennen haar bijdrage tot onze samenleving en waarderen dit. De joodse gemeenschap heeft ook in ons land een belangrijke rol te spelen in de strijd tegen racisme en extremisme. Het is immers precies omdat het joodse volk de ergst mogelijke discriminatie heeft moeten meemaken dat het een sterker gevoel heeft ontwikkeld dan de meesten onder ons om signalen op te vangen over wat fout gaat in onze samenleving. Dat is de reden waarom we ook met de overheid veel belang hechten aan hun vragen en opmerkingen. Zo hebben we op de laatste ministerraad op hun vraag 27 januari ingesteld als dag van de herdenking van de door Nazi-Duitsland gepleegde genocide.

Maar wat we vooral vragen aan elk lid van de joodse gemeenschap is om nooit te zwijgen. Om op een constructieve maar ook kritische wijze te blijven zeggen wat er fout gaat en waar het fout gaat. Niemand van ons kan aanvaarden dat we afglijden naar een onverdraagzame maatschappij. Als we dus van 2005 het jaar willen maken van vernieuwde samenwerking, van vrede en stabiliteit, dan moeten we dat als een opdracht beschouwen van elk van ons. Of zoals Karl Popper het zei in zijn boek «The Open Society and Its Enemies», «We should therefore claim, in the name of tolerance, the right not to tolerate the intolerant».

Ik dank u.