Ministerie van Justitie

Persbericht

Commissie onderzoekt positie advocatuur
28 december 2004

Minister Donner wil binnenkort een commissie de opdracht geven om binnen zes maanden met een advies te komen dat van belang is voor de toekomst van de advocatuur in Nederland. De commissie buigt zich over onderwepen die in de afgelopen jaren veel aandacht hebben gekregen door veranderingen in het werk van de advocaat. Daarbij ligt het accent op het klacht- en tuchtrecht, de kwaliteit en integriteit van de advocatuur en de bestuurlijke organisatie van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).

Dit staat in een brief die de bewindsman naar de Tweede Kamer heeft gestuurd als antwoord op een motie van het PvdA-kamerlid De Vries. Hij vroeg minister Donner destijds in het debat over het WRR-rapport De toekomst van de nationale rechtsstaat onderzoek te doen naar de rol van de advocatuur.

De advocatuur is de laatste vijftien jaar ingrijpend veranderd. Het aantal advocaten is met circa 60% toegenomen en de praktijkuitoefening is niet alleen geprofessionaliseerd, maar ook vergaand gespecialiseerd. Meer dan vroeger is de advocatuur teamwerk geworden, waarbij op grote kantoren in zogenoemde praktijkgroepen wordt gewerkt.

Bovendien zijn er advocaten die de praktijk uitoefenen in dienstverband. Daarnaast zijn samenwerkingsverbanden met deskundigen op andere vakgebieden geïntensiveerd en is sprake van schaalvergroting en internationalisering. Al deze ontwikkelingen dragen eraan bij dat de tijd rijp is voor een nadere beschouwing van de positie van de advocaat.

Een tendens lijkt te zijn dat er steeds meer advocaten zijn die aandacht besteden aan buitengerechtelijke werkzaamheden. Deze werkzaamheden kunnen zeer uiteenlopend zijn en bijvoorbeeld bestaan uit het adviseren over het sluiten van een overeenkomst, het voorbereiden van een advies over een juridische vraag, het opstellen van een aanmaningsbrief tot betaling enzovoorts. Er bestaat geen bezwaar tegen dat advocaten eraan bijdragen dat zaken buiten de rechtszaal worden opgelost. Maar hoe kan de advocaat zijn vakmatige bekwaamheden behouden als hij niet meer procedeert? En mocht een advocaat nauwelijks meer procederen, is het dan nog gerechtvaardigd dat hij diverse privileges geniet?

Daarnaast kan de vraag worden gesteld of de advocaat nog een exclusieve professionele status heeft dan wel het tijd is om onder bepaalde voorwaarden niet-advocaten toegang te bieden tot het procesmonopolie. Nader onderzoek zal dit moeten uitwijzen.

Het tuchtrecht maakt ook onderdeel uit van het werk van de commissie. Er zijn echter geen aanwijzingen dat het tuchtrecht niet functioneert. Het is wel een passief systeem, dat alleen in werking treedt bij klachten. Het tuchtrecht heeft bovendien alleen betrekking op de individuele advocaat en kent niet de mogelijkheid disciplinaire maatregelen te treffen richting het bestuur van een advocatenkantoor. Daarom doet zich de vraag voor of dit systeem van toezicht en tuchtrecht nog wel past bij de huidige advocatenpraktijk.

Verder rijst de vraag of de huidige (50 jaar oude) organisatievorm van de beroepsgroep nog adequaat is en past bij de huidige praktijk. Immers, de advocatuur is in de afgelopen jaren uitgegroeid tot een omvangrijke beroepsgroep (momenteel meer dan 13.000 leden) met een veelheid aan specialisaties met eigen organisatievormen als verenigingen en praktijkgroepen. Tussen de zogenaamde éénpitter -de zelfstandige advocaat- en de overnamespecialist bestaat weinig overeenstemming meer, anders dan dat beiden advocaat zijn. Kortom, binnen de advocatuur is sprake van een grote diversiteit. De advocatuur is een beroepsgroep van uitersten geworden. Belangen liggen steeds minder gelijk en de afgrenzing van de beroepsgroep ten opzichte van andere (juridische) dienstverleners is minder scherp. De huidige bestuursstructuur en organisatie van de advocatuur vragen dan ook de aandacht.