Derde Voortgangsrapportage
Agenda voor de Toekomst
1
Inhoudsopgave
0. Samenvatting
1. Inleiding
2. Beeld van de uitvoering van de afspraken
3. Realisatie prestatieafspraken
4. Vernieuwende projecten
5. Financieel overzicht
Bijlage
Tweede vervolgmeting
---
0. SAMENVATTING
Op 24 april 2001 hebben de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de
Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) bestuurlijke afspraken gemaakt in het kader van
de Agenda voor de Toekomst. De bestuurlijke afspraken omvatten extra maatregelen die ertoe
moeten leiden dat bijstandsgerechtigden sneller aan het werk gaan of maatschappelijk actief
worden.
Als vervolg op de afspraken met de VNG heeft SZW individuele bestuurlijke afspraken
gemaakt met de dertig grootste gemeenten (de G4 en de G26) en voor de middelgrote en
kleine gemeenten een stimuleringsregeling opgesteld. SZW stelt hierbij subsidie beschikbaar
en gemeenten gaan een resultaatsverplichting aan. Landelijk zijn er afspraken gemaakt over
de realisatie van bijna 300.000 trajecten tot en met 2004 en over 40 procent uitstroom uit deze
trajecten naar werk in 2006.
In de eerste voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst, die op 16 oktober 2002 aan de
Tweede Kamer is aangeboden, is gerapporteerd over het jaar 2001. Daarin heeft SZW
geconcludeerd dat 2001 een overgangsjaar is omdat de bestuurlijke afspraken veelal in 2002
werden ondertekend. Niettemin is in 2001 veel in gang gezet en waren de eerste resultaten
positief. In 2001 hebben gemeenten 90% van de overeengekomen prestatieafspraken
gerealiseerd.
Op 19 december 2003 is de Tweede Voortgangsrapportage naar de Tweede Kamer verzonden.
Uit de rapportage blijkt dat in 2002 veel resultaten zijn geboekt. Gemeenten geven, mede
onder impuls van de afspraken Agenda voor de Toekomst, steeds meer invulling aan hun
regiefunctie. Gemeenten werken steeds meer resultaatgericht, zowel intern (naar de
klantmanagers) als extern (naar de reïntegratiebedrijven). Ook werken de gemeentelijke
sociale diensten mede als gevolg van de bestuurlijke afspraken steeds meer samen met andere
sectoren binnen de gemeente. De prestaties over 2002 zijn gematigd positief. Gemiddeld 69
procent (64.000 trajecten) van de geplande trajecten en 89 procent (8.500 personen) van de
geplande uitstroom uit trajecten naar werk is gerealiseerd. Uit de tussenstand 2003 blijkt dat
gemeenten steeds meer in de problemen komen met het realiseren van de geplande
uitstroomaantallen. De conjunctuur is een belangrijke verklaring.
Deze Derde Voortgangsrapportage heeft vooral betrekking op het jaar 2003 en geeft waar
mogelijk inzicht in de stand in 2004. In deze periode heeft de invoering van de WWB
vanzelfsprekend centraal gestaan bij gemeenten. De WWB gaat onder meer uit van
decentralisering en deregulering. In het licht van de WWB past het naar het oordeel van SZW
niet meer om zeer gedetailleerd in te gaan op de verschillende thema's uit de Agenda voor de
Toekomst. Deze rapportage bevat daarom een verslag op hoofdlijnen, waarin de prestaties en
de belangrijkste trends in het kader van de Agenda voor de Toekomst worden omschreven.
Volgens gemeenten heeft de Agenda voor de Toekomst overigens gediend als een goede
voorbereiding op de WWB. Door deze afspraken zijn gemeenten meer gericht op werk boven
inkomen en resultaatgericht werken en kennen zij de klanten beter. Dit heeft de invoering van
de WWB aanzienlijk eenvoudiger gemaakt.
Verder blijkt dat gemeenten naar nieuwe wegen zoeken om de uitstroom uit werk te
realiseren. Dit gebeurt onder meer door middel van een work first aanpak, het actief
benaderen van werkgevers (in samenwerking met het CWI), een meer zakelijke aansturing
van de reïntegratiebedrijven en door te investeren in handhaving.
De prestaties van gemeenten blijven in 2003 achter bij de doelstelling. In 2003 zijn landelijk
ruim 70.000 klanten geactiveerd door middel van een traject Agenda voor de Toekomst. Dit is
66 procent van het geplande aantal. Landelijk zijn er ruim 11.000 klanten na een traject
Agenda voor de Toekomst uitgestroomd naar werk (een realisatiepercentage van 41 van het
---
voor 2003 geplande aantal). Gemeenten hadden in 2003 een uitstroom van ruim 26.000
personen moeten realiseren om op schema te liggen om de uiteindelijke uitstroomdoelstelling
van 40 procent aan het einde van de looptijd te realiseren.
realisatie 2003 trajecten en uitstroom
(percentage)
90% 84%
80% 77%
70% 66%
60% 51% 51% 53%
50% 41% Trajecten
40% Uitstroom
29%
30%
20%
10%
0%
G4 G26 Middelgrote en Landelijk
kleine
gemeenten
Gemeenten verklaren de achterblijvende aantallen bij de uitstroom vooral door de huidige
conjunctuur. Bovendien komt in het kader van de Agenda voor de Toekomst uitstroom uit een
traject naar gesubsidieerd werk mee in aanmerking voor rijksvergoeding; door de
bezuinigingen op gesubsidieerde arbeid hebben gemeenten op dit punt minder mogelijkheden.
Tenslotte worden in het kader van de Agenda voor de Toekomst de gerealiseerde trajecten en
uitstroom uit de trajecten naar werk beschouwd als prestatie; terwijl gemeenten steeds meer
goede prestaties op andere terreinen lijken te leveren, bijvoorbeeld via verbeterde handhaving
en een betere poortwachtersfunctie in samenwerking met het CWI (actieve bemiddeling van
klanten die een uitkering aanvragen en een zorgvuldige controle of de klant recht heeft op een
bijstandsuitkering.).
Uit de tussenstand van de dertig grootste gemeenten blijkt dat ook in 2004 de
uitstroomprestaties voorlopig achterblijven bij de geplande aantallen. Gemeenten kunnen
overigens nog een inhaalslag maken. De looptijd voor het realiseren van trajecten is vorig jaar
verlengd tot en met 2005 en bovendien zijn de prestaties van gemeenten niet gebonden aan
afzonderlijke jaren. De verwachting van (vooral de grotere) gemeenten is dat zij de
afgesproken trajectaantallen zullen realiseren, maar dat het voor de uitstroom niet mogelijk is
om de volledige doelstelling te halen.
Evenals in de vorige rapportage bevat ook deze rapportage gegevens die voortvloeien uit de
motie Bruls van december 2002. Hierin werd verzocht om te rapporteren over de uitstroom uit
de bijstand naar (regulier) werk (met of zonder traject). Uit de gegevens blijkt dat de
uitstroom naar werk uit de bijstand in de tweede helft van 2002 en de beide halfjaren van
2003 varieert tussen de 35 en 29 procent van de totale uitstroom uit de bijstand. Van alle
---
personen die aan het werk gaan krijgt het merendeel een reguliere baan (oplopend tot 88
procent).
Gemeenten uit de G4 en G26 zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst projecten
gestart om vernieuwing in de uitvoering te realiseren op thema's die verbonden zijn aan de
Agenda voor de Toekomst. Er lopen onder meer zeven gezamenlijke projecten. De meest
omvangrijke projecten zijn gericht op het realiseren van een integrale aanpak van
schuldhulpverlening en op het bevorderen van uitstroom uit gesubsidieerde arbeid naar
regulier werk. De projecten zijn toegankelijk in een databank op het gemeenteloket. Onder de
WWB blijft SZW vernieuwende projecten stimuleren via het Innovatieprogramma Werk en
Bijstand (IPW).
De afspraken Agenda voor de Toekomst lopen per 31 december 2004 af. Uitzondering hierop
vormen de prestatieafspraken. Gemeenten hebben meer tijd om de overeengekomen prestaties
te realiseren. Thans wordt in kaart gebracht welke resultaten de afgelopen jaren in het kader
van de Agenda voor de Toekomst zijn geboekt en welke aandachtspunten er voor de toekomst
zijn. Het voornemen bestaat om in 2005 tot een beleidsmatige afsluiting van de Agenda voor
de Toekomst. In 2005 zal de Tweede Kamer een laatste Voortgangsrapportage ontvangen met
aandacht voor bovengenoemde punten.
---
1. INLEIDING
Op 25 september 2000 hebben de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en
de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) de Intentieverklaring Een gezamenlijke
Agenda voor de Toekomst ondertekend. Deze intenties zijn op 24 april 2001 geconcretiseerd
in bestuurlijke afspraken tussen SZW en VNG.
De afspraken omvatten extra maatregelen die ertoe moeten leiden dat bijstandsgerechtigden
sneller aan het werk gaan of maatschappelijk actief worden. Bij de bestuurlijke afspraken gaat
het om een integrale benadering, waarbij verschillende aspecten (sluitende aanpak,
handhaving, minimabeleid, cliëntenparticipatie, vernieuwende projecten en deregulering) in
onderlinge samenhang worden bezien.
Nadat met de VNG bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, is SZW als vervolgstap in overleg
getreden met de grootste steden (G4) en met de grote en middelgrote steden (de G26). Dit
heeft geleid tot individuele bestuurlijke afspraken met de gemeenten Den Haag, Utrecht,
Amsterdam en Rotterdam. Met de G26 is eerst een raamovereenkomst gesloten. Vervolgens is
deze overeenkomst uitgewerkt tot individuele bestuurlijke afspraken met de G26-gemeenten.
Voor de overige gemeenten is een subsidieregeling opgesteld.
Op 16 oktober 2002 is de eerste voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst aan de
Tweede Kamer aangeboden1. In deze rapportage is geconstateerd dat het jaar 2001, waarop
een belangrijk deel van de eerste rapportage betrekking had, beschouwd kan worden als een
`overgangsjaar'. De ondertekening van de afspraken met het merendeel van de gemeenten
heeft in 2002 plaatsgevonden.
Op 19 december 2003 is de tweede voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst naar de
Tweede Kamer verzonden2. In deze rapportage is vastgesteld dat in 2002 veel resultaten zijn
geboekt. Gemeenten geven, mede onder impuls van de afspraken Agenda voor de Toekomst,
steeds meer invulling aan hun regiefunctie. Gemeenten werken steeds meer resultaatgericht,
zowel intern (naar de klantmanagers) als extern (naar reïntegratiebedrijven). Ook werken
gemeentelijke sociale diensten steeds meer samen met andere sectoren binnen de gemeente,
zoals met inburgering, zorg en welzijn en economie. Bovendien hebben gemeenten uit de G26
de mogelijkheden en belemmeringen van hun klantenbestand in kaart gebracht. De prestaties
over 2002 zijn gematigd positief: gemeenten hebben in 2002 meer dan 64.000
bijstandsgerechtigden geactiveerd door middel van een traject (realisatie van 69 procent van
de geplande aantallen) en meer dan 8500 personen die aan een traject hebben deelgenomen
aan het werk geholpen (realisatie van 89 procent van de gerealiseerde aantallen).
Deze derde voortgangsrapportage doet verslag van de resultaten uit 2003 en gaat waar
mogelijk in op de actuele stand van zaken in 2004. De informatie in deze rapportage is vooral
gebaseerd op schriftelijke informatie van gemeenten over de uitvoering van de bestuurlijke
afspraken (waaronder de prestatieafspraken en de vernieuwende projecten) en op gesprekken
die in de zomerperiode met de dertig grootste gemeenten zijn gevoerd over de voortgang van
de bestuurlijke afspraken. Het merendeel van de gesprekken heeft plaatsgevonden in de vorm
van ronde tafel gesprekken, zodat gemeenten naast inzicht bieden over het verloop van de
uitvoering op lokaal niveau van elkaar kunnen leren. In deze gesprekken hebben gemeenten
1 SOZA-02-706
2 SOZA-030903
---
van gedachten gewisseld over de belangrijkste ervaringen en knelpunten bij de uitvoering van
de Agenda voor de Toekomst (zowel over de successen als over de leerpunten). Aan de
middelgrote en kleine(re) gemeenten die achterliggen op schema is gevraagd om schriftelijk
te rapporteren over de verklaringen en over de prognose voor de komende jaren.
Overigens heeft deze Derde Voortgangsrapportage een ander karakter dan de voorgaande
rapportages. De belangrijkste verklaring hiervoor is de inwerkingtreding van de Wet Werk en
Bijstand (WWB) die per 1 januari 2004 van kracht geworden. In de WWB ligt de
inhoudelijke en financiële verantwoordelijkheid voor het beleid volledig bij gemeenten. Om
dat mogelijk te maken zijn regels geschrapt, allerlei specifieke instrumenten gebundeld en de
financiering ingrijpend gewijzigd. Kortom, binnen de medebewindsrelatie is het systeem van
de bijstand en reïntegratie drastisch herzien en gemoderniseerd, zodat gemeenten hun lokale
verantwoordelijkheid waar kunnen maken en specifiek maatwerk kunnen leveren.
In het licht van de invoering van de WWB past het naar het oordeel van SZW niet meer om
zeer gedetailleerd in te gaan op de verschillende thema's uit de Agenda voor de Toekomst
(zoals de sluitende keten, handhaving en minimabeleid). In plaats daarvan is gekozen voor
een voortgangsrapportage op hoofdlijnen, waarin de prestaties en de belangrijkste trends in
het kader van de Agenda voor de Toekomst worden omschreven.
De bestuurlijke afspraken Agenda voor de Toekomst lopen per 31 december 2004 af.
Uitzondering hierop vormen de prestatieafspraken. Gemeenten hebben meer tijd om de
overeengekomen prestaties te realiseren. Voor trajecten tot en met 2005 en voor uitstroom uit
trajecten naar werk tot en met 2006.
Gelet op het naderende einde van de bestuurlijke afspraken, is SZW thans bezig in kaart te
brengen welke resultaten de afgelopen jaren in het kader van de Agenda voor de Toekomst
zijn geboekt en welke aandachtspunten er voor de toekomst zijn. In deze inventarisatie zullen
de volgende zaken in elk geval aan de orde komen. In de eerste plaats de invulling van
klantmanagement, omdat gemeenten nog zoekende zijn naar de vorm die het beste bij de
organisatie past (zie hoofdstuk 2). In de tweede plaats zullen de prestaties van middelgrote en
kleinere gemeenten aandacht krijgen, onder meer omdat de prestaties van deze gemeenten
voorlopig achterblijven bij de G30. Ten derde zal er aandacht zijn voor de communicatie
tussen Rijk en gemeenten, omdat uit de eerste gesprekken blijkt dat gemeenten het overleg
tussen Rijk en gemeenten willen vasthouden, omdat dit een van de winstpunten uit de Agenda
voor de Toekomst is. Het voornemen is om in 2005 te komen tot een beleidsmatige afsluiting
van de Agenda voor de Toekomst. De Tweede Kamer zal in 2005 dan ook een laatste
Voortgangsrapportage ontvangen met aandacht voor bovengenoemde punten.
De opzet van deze derde voortgangsrapportage is als volgt. Hoofdstuk 2 geeft op hoofdlijnen
weer welke trends zich bij gemeenten voordoen bij de uitvoering van de bestuurlijke
afspraken. In hoofdstuk 3 volgen de realisatiecijfers van de prestatieafspraken. Daarna wordt
in hoofdstuk 4 een beeld geschetst van de vernieuwende projecten. Ter afsluiting is een
financieel overzicht opgenomen.
Als bijlage bij deze rapportage is de tweede vervolgmeting opgenomen. Deze meting is het
vervolg op de nulmeting die op 27 mei 2002 naar de Tweede Kamer is verzonden en de eerste
vervolgmeting die in december 2003 als bijlage met de tweede voortgangsrapportage is
meegezonden. De meting bevat een belangrijk deel van de indicatoren waarvan SZW en VNG
bij ondertekening van de gezamenlijke afspraken zijn overeengekomen om deze jaarlijks te
---
volgen. Hiermee is ook uitvoering gegeven aan de motie Bruls van december 20023. In
hoofdstuk 3 is een korte samenvatting van de uitstroomcijfers naar werk opgenomen. Voor de
uitvoering van de motie Bruls is tevens relevant dat in hoofdstuk 3 eveneens cijfers zijn
opgenomen over de uitstroom uit trajecten Agenda voor de Toekomst naar werk.
3 28600 XV, nr. 58 en nr. 83
---
2. BEELD VAN DE UITVOERING VAN DE AFSPRAKEN
Kernpunten van de afspraken tussen SZW en VNG
· Versterking van de gemeentelijke regiefunctie
· Gemeenten spannen zich in om de sluitende aanpak voor nieuwe klanten en het
zittende bestand te realiseren
· Handhaving wordt integraal onderdeel van het hele uitvoeringsproces
Kernpunten eerste en tweede voortgangsrapportage
· De regiefunctie van gemeenten wordt verder ingevuld:
· Meer sturing op prestaties: zowel intern (binnen de gemeente) als extern (naar
reïntegratiebedrijven)
· Meer samenwerking met andere sectoren (zoals inburgering, onderwijs, economie
en zorg/welzijn)
· Meer integrale benadering van beleid, uitvoering en informatievoorziening
· Niet alle gemeenten beschikken over tijdige en betrouwbare
managementinformatie
· Gemeenten zijn aan de slag met klantmanagement. Dit is nog niet volledig uitontwikkeld.
Bovendien blijft dit een dynamisch proces.
· Gemeenten geven in gesprekken aan dat de sluitende aanpak voor de nieuwe instroom op
orde is.
· Gemeenten uit de G26 hebben het zittende bestand doorgelicht om beter zicht te krijgen
op de mogelijkheden en belemmeringen van klanten.
· De integratie van fraudebestrijding en handhaving in het reguliere werkproces is
beleidsmatig bij de meeste gemeenten succesvol afgerond. Gemeenten werken thans aan
de implementatie.
Deze voortgangsrapportage heeft betrekking op de ontwikkelingen in 2003 en de eerste helft
van 2004. In deze periode stond de invoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) bij
gemeenten uiteraard centraal. In de evaluatiegesprekken hebben gemeenten bijna unaniem
gesteld dat de afspraken Agenda voor de Toekomst hebben gediend als een goede
voorbereiding (opmaat) voor de WWB. Door uitvoering van de bestuurlijke afspraken vanaf
2001 hebben gemeenten immers een omslag gemaakt naar de cultuur van `werk boven
inkomen'. Gemeentelijke sociale diensten zijn meer resultaatgericht gaan werken en werken
meer samen met andere sectoren, zoals economie, onderwijs en zorg en welzijn. Door
invoering van klantmanagement en door het uitvoeren van een bestandsanalyse kennen
gemeenten hun klanten beter. Deze ontwikkelingen hebben bijgedragen aan snelle invoering
van de WWB.
In de gesprekken is tevens geconcludeerd dat de cultuuromslag naar werk boven inkomen
gaande is, maar dat de afronding daarvan meer tijd vergt dan voorzien. Het kost vaak enige
jaren voordat de hele organisatie deze omslag heeft gemaakt, vooral omdat deze vaak gepaard
gaat met veranderingen in de werkwijze en in de organisatie.
Gemeenten zijn steeds meer op zoek naar nieuwe wegen om uitstroom uit de bijstand naar
werk te bevorderen.
Zo werken steeds meer gemeenten met het work first principe of denken daarover na. Daarbij
zetten gemeenten allerlei reïntegratie-instrumenten in, die verschillend van karakter zijn.
---
Work first is een containerbegrip, waarbij het in essentie gaat om een intensieve aanpak,
waarbij cliënten in een zo vroeg mogelijk stadium aan het werk gaan, om daarmee hun
uitstroomkansen te vergroten en een betere diagnose te kunnen stellen.
Daarnaast zoeken gemeenten steeds meer de samenwerking met de werkgevers in de regio (in
samenwerking met CWI en de afdeling Economische zaken). Gemeenten willen met
werkgevers afspraken maken, bijvoorbeeld over het in dienst nemen van
bijstandsgerechtigden.
Verder maken gemeenten steeds zakelijkere en scherpere afspraken met reïntegratiebedrijven.
Het is bijvoorbeeld van belang dat reïntegratiebedrijven uitval van klanten tijdig melden aan
de gemeente en dat gemeenten regelmatig worden geïnformeerd over de voortgang van de
trajecten. Ook sturen gemeenten aan op kortere trajecten, gericht op uitstroom naar werk,
zoals ook is geconstateerd in het trendrapport reïntegratiemarkt 2004 dat op 6 december 2004
aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Een trend is bovendien dat gemeenten handhaving steeds meer inzetten als instrument om
uitstroom uit de bijstand te bevorderen en instroom te voorkomen. In samenwerking met CWI
geven gemeenten steeds meer aandacht aan de invulling van de poortwachtersfunctie. Het
gaat daarbij niet alleen om actieve bemiddeling van klanten die een uitkering aanvragen, maar
ook om een zorgvuldige controle of de klant recht heeft op een bijstandsuitkering. Het
afleggen van huisbezoeken is een voorbeeld van actieve invulling van de
poortwachtersfunctie. De stimuleringsregeling hoogwaardig handhaven heeft een belangrijke
bijdrage geleverd aan de impuls voor handhaving.
Gemeenten zijn actief aan de slag met klantmanagement, maar zijn nog steeds zoekende naar
de vorm die het beste past. Er zijn verschillende bewegingen waar te nemen. Een deel van de
gemeenten kiest er voor om zich vooral te richten op de regiefunctie door de
reïntegratiebedrijven aan te sturen. Het reïntegratiebedrijf doet dan vooral de directe
begeleiding van de klanten. Andere gemeenten kiezen ervoor om korte lijnen te houden met
de klant. De klantmanager heeft frequent contact met de klant en de inkoop van reïntegratie
gebeurt vooral door deelproducten in te kopen, waarbij de klantmanager steeds bepaalt welke
nieuwe stap nodig is.
Op het gebied van de gesubsidieerde arbeid is het gemeentelijke beleid volop in ontwikkeling.
Gemeenten leggen steeds meer nadruk op het bevorderen van doorstroom en op de
tijdelijkheid van gesubsidieerde banen. Geconstateerd kan worden dat gemeenten
gesubsidieerde arbeid selectiever inzetten.
Trends derde voortgangsrapportage
· Een deel van 2003 en 2004 stond voor gemeenten in het teken van de invoering van
de Wet Werk en Bijstand. De Agenda voor de Toekomst heeft als een goede
voorbereiding op de nieuwe wet gefungeerd.
· Gemeenten zoeken naar nieuwe wegen om uitstroom uit de bijstand naar werk te
bevorderen. Gemeenten benaderen werkgevers actief, zoeken naar constructies onder
de verzamelnaam `work first' en maken nieuwe, scherpere afspraken met de
reïntegratiebedrijven.
· Bij de inzet van gesubsidieerde arbeid richten gemeenten zich meer op het
bevorderen van doorstroom naar regulier werk.
· Gemeenten zijn actief aan de slag met klantmanagement, maar zijn nog niet klaar met
de doorontwikkeling.
10
3. REALISATIE PRESTATIEAFSPRAKEN
Bestuurlijke afspraak SZW VNG
· Een sterker accent op het overeenkomen van resultaten
· SZW stelt een financiële impuls voor klantmanagement beschikbaar, onder de
voorwaarde dat gemeenten een resultaatsverplichting willen afspreken
Kernpunten eerste en tweede voortgangsrapportage
· SZW heeft afspraken gemaakt met gemeenten om in de looptijd van de Agenda voor
de Toekomst bijna 300.000 trajecten te realiseren met een uitstroomrealisatie van 40
procent tot 2006
· In 2001 hebben gemeenten circa 90 procent van de overeengekomen prestaties
gerealiseerd
· De prestaties van de G30 in 2002 zijn gematigd positief: 76 procent van de
afgesproken trajecten en 107 procent van de afgesproken uitstroomaantallen zijn door
gemeenten gerealiseerd.
· De prestaties van de kleine en middelgrote gemeenten blijven hier bij achter met
realisatie van 56 procent van de trajecten en uitstroom. Deze gemeenten zijn later
gestart met de prestatieafspraken en verwachten een inhaalslag te kunnen maken.
· Uit de tussenstand 2003 blijkt dat de prestaties, vooral bij de uitstroom uit trajecten
naar werk, achterblijven bij de afspraken. Gemeenten kondigen nog een extra
inspanning aan, maar verwachten de achterstand niet volledig in te lopen. De
conjunctuur is een belangrijke verklaring.
· Van de uitkeringen die in 2001 en 2002 beëindigd zijn, heeft dit in circa 30 tot 40
procent werkaanvaarding als reden. . In het overgrote deel van de gevallen betreft het
de aanvaarding van een reguliere baan.
Prestatieafspraken
Zoals ook in voorgaande voortgangsrapportages Agenda voor de Toekomst is gemeld, zijn
met gemeenten uit de G30 prestatieafspraken gemaakt. Gemeenten ontvangen hierbij subsidie
voor invoering van klantmanagement. De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de
geleverde prestaties op het terrein van trajecten en uitstroom. Voor de middelgrote en kleine
gemeenten is een subsidieregeling beschikbaar, waarbij eveneens op prestaties wordt
afgerekend. In totaal zijn er hierbij afspraken gemaakt over de realisatie van circa 300.000
trajecten tot en met 2004 met een uitstroom naar (regulier of gesubsidieerd) werk van 40
procent in 2006.
Bij het maken van de bestuurlijke afspraken is als uitgangspunt genomen dat de uitvoering
van de Abw door gemeenten op orde moet zijn. In een aantal gevallen is op basis van
bevindingen van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) geconcludeerd dat dit nog niet het
geval is. Dit heeft ertoe geleid dat met enkele gemeenten uit de G30 afspraken zijn gemaakt
onder specifieke voorwaarden (vooral de voorwaarde van adequate uitvoering van de Abw).
IWI heeft in een samenvattende rapportage verscherpt toezicht geconcludeerd dat de
uitvoering van de Abw waarop het verscherpt toezicht zich heeft gericht bij de gemeenten
Almelo, Amsterdam, Haarlem en Rotterdam is verbeterd. Vanwege deze vooruitgang worden
de bestuurlijke afspraken met deze gemeenten en de subsidiëring daarvan voor de resterende
looptijd uitgevoerd. De Tweede Kamer is hierover op 10 november 2004 geïnformeerd.
---
Aanpassing prestatieafspraken Agenda voor de Toekomst
Gedurende de looptijd van de prestatieafspraken heeft twee keer een aanpassing
plaatsgevonden. In 2003 is besloten om de bestuurlijke afspraken te flexibiliseren. De binding
van de prestaties aan elk afzonderlijk jaar is losgelaten. De afrekening van de subsidie op
basis van de prestaties vindt niet per jaar plaats maar pas aan het einde van de
subsidieperiode. Gemeenten hebben daarmee de vrijheid om de trajecten naar eigen inzicht te
verdelen over de jaren.
Daarnaast is vanwege de invoering van de WWB en de conjunctuur in overleg met de VNG
besloten om de looptijd van de trajecten met een jaar te verlengen tot en met 2005 en om
gemeenten die eind 2004 op schema liggen zich niet langer te laten verantwoorden. Dit is
gemeld in de Tweede Voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst. Daarin is ook
vastgelegd dat in 2004 een evaluatie zal worden uitgevoerd om te bepalen of de gemaakte
afspraken over 2003 zijn gerealiseerd en of er, gelet op de conjuncturele situatie, aanleiding
kan ontstaan om de afspraken bij te stellen. Op de realisatie van de afspraken in 2003 wordt
hieronder ingegaan.
Prestaties 2003
Hieronder worden de prestaties weergegeven van de G4, de G26 en de middelgrote en kleine
gemeenten.
De prestaties betreffen de gerealiseerde trajecten in 2003 en de uitstroom die in 2003 heeft
plaatsgevonden uit trajecten die gestart zijn vanaf de looptijd Agenda voor de Toekomst
(vanaf medio 2001).
Deze prestaties worden afgezet tegen de voor 2003 afgesproken aantallen. De
realisatiepercentages geven aan in hoeverre gemeenten op schema liggen om de uiteindelijke
uitstroomdoelstelling uit trajecten naar werk van 40 procent in 2006 te realiseren. Overigens
dienen deze afgesproken aantallen vooral als indicatieve planning. Door de gerealiseerde
flexibilisering zijn gemeenten immers in de gelegenheid om lagere prestaties in het ene jaar in
te halen door betere prestaties in andere jaren.
De cijfers zijn vooral gebaseerd op de jaaropgaven 2003 van de gemeenten, die in 2004 door
SZW zijn ontvangen. Bij de cijfers past een voorbehoud.
In de eerste plaats is een deel van de jaaropgaven nog in beoordeling. Dit kan nog aanleiding
geven tot bijstelling van de prestaties in 2003.
In de tweede plaats is een aantal gemeenten in de gelegenheid gesteld om later dit jaar een
aanvullende jaaropgave over 2003 in te dienen. Dit kan eveneens leiden tot bijstelling van de
prestaties in 2003.
De grootste gemeenten (de G4)
In onderstaande tabel wordt aangegeven welke aantallen trajecten en uitstroom uit trajecten
naar werk voor 2003 zijn gerealiseerd door de vier grootste steden.
Trajecten Uitstroom
Afspraak Afspraak
Gemeente Realisatie 2003 in % Realisatie 2003 in %
Amsterdam 7.435 11.643 64% 2.449 4.145 59%
's-Gravenhage 3.546 5.000 71% 738 1.550 48%
Rotterdam 8.591 10.000 86% 1.036 2.420 43%
Utrecht 2.211 1.825 121% 163 555 29%
G4 21.783 28.468 77% 4.385 8.670 51%
12
Uit de bovenstaande cijfers blijkt dat de G4 in 2003 meer dan 21.000 nieuwe trajecten zijn
gestart om bijstandsgerechtigden te activeren. Hiermee hebben de G4-steden 77 procent van
de geplande aantallen gerealiseerd.
In 2003 zijn meer dan 4.300 personen die hebben deelgenomen aan een traject Agenda voor
de Toekomst aan werk het geholpen. De G4 blijven achter bij de planning van een uitstroom
van meer dan 8.600. Het realisatiepercentage is 51.
De grote en middelgrote steden (de G26)
De prestaties van de steden uit de G26 over het jaar 2003 zien er als volgt uit:
Trajecten Uitstroom
Afspraak Afspraak
2003 2003
Gemeente Realisatie in % Realisatie in %
Alkmaar 562 569 99% 38 159 24%
Almelo 683 726 94% 42 125 34%
Amersfoort 601 500 120% 117 164 71%
Arnhem 1.033 1.486 70% 191 416 46%
Breda 698 750 93% 178 274 65%
Deventer 350 489 72% 53 137 39%
Dordrecht 1.369 1.194 115% 304 334 91%
Eindhoven 1.103 1.405 79% 212 393 54%
Emmen 456 570 80% 70 160 44%
Enschede 1.509 1.522 99% 205 426 48%
Groningen 2.127 2.000 106% 463 610 76%
Haarlem 348 862 40% 0 35 0%
Heerlen 985 950 104% 101 266 38%
Helmond 337 542 62% 59 152 39%
Hengelo 463 570 81% 67 160 42%
Leeuwarden 680 950 72% 162 266 61%
Leiden 569 946 60% 97 265 37%
Lelystad 276 428 64% 54 120 45%
Maastricht 939 936 100% 74 262 28%
Nijmegen 477 1.534 31% 60 429 14%
s Hertogenbosch 922 950 97% 167 266 63%
Schiedam 553 746 74% 69 209 33%
Tilburg 2.254 2.182 103% 446 611 73%
Venlo 348 357 97% 79 100 79%
Zaanstad 367 728 50% 33 160 21%
Zwolle 608 525 116% 36 147 24%
G26 20.617 24.374 84% 3.371 6.646 51%
De G26 hebben in 2003 meer dan 20.000 personen geactiveerd door een traject te starten. De
G26-steden hebben hiermee 84 procent van ruim 24.000 geplande aantallen gerealiseerd. De
uitstroom ligt bij de G26 achter op schema: circa 3400 van de 6600 geplande uitstroom uit
trajecten naar werk is gerealiseerd (51 procent).
De G4 en de G26 hebben in 2003 gezamenlijk 80 procent van de trajecten en 51 procent van
de uitstroom gerealiseerd. De realisatiecijfers ten aanzien van de trajecten zijn hiermee
gematigd positief. De uitstroom blijft aanzienlijk achter op schema. In de evaluatiegesprekken
13
met gemeenten uit de G4 en de G26 is gesproken over verklaringen voor achterblijvende
prestaties, vooral ten aanzien van de uitstroom.
Uit de gesprekken blijkt dat de conjunctuur een belangrijke verklaring vormt voor het niet
realiseren van de uitstroomdoelstelling. Bovendien komt in het kader van de Agenda voor de
Toekomst uitstroom uit een traject naar gesubsidieerd werk mee in aanmerking voor
rijksvergoeding; door de bezuinigingen op gesubsidieerde arbeid hebben gemeenten op dit
punt minder mogelijkheden. Tenslotte worden in het kader van de Agenda voor de Toekomst
de gerealiseerde trajecten en uitstroom uit de trajecten naar werk beschouwd als prestatie;
terwijl gemeenten steeds meer goede prestaties op andere terreinen lijken te leveren
(bijvoorbeeld via verbeterde handhaving, work first en een betere poortwachterfunctie in
samenwerking met het CWI). Dit blijkt onder meer uit gesprekken met gemeenten en uit de
poortwachterquote van het CWI.
Uit de cijfers blijkt ook dat de prestaties per gemeente aanzienlijk verschillen. Hieruit blijkt
dat het in de huidige conjunctuur weliswaar moeilijker is om bijstandsgerechtigden aan het
werk te helpen, maar nog steeds wel mogelijk is. Naast bovengenoemde verklaringen en de
economische structuur spelen ook in de gemeente gelegen factoren een rol. Het verschilt per
gemeente in hoeverre de omslag naar werk boven inkomen, het resultaatgerichte werken en
het zoeken naar nieuwe wegen om uitstroom naar werk te bevorderen is gemaakt. In het kader
van de Agenda voor de Toekomst presteren gemeenten zoals Dordrecht, Venlo, Groningen en
Tilburg relatief goed. Uit gesprekken met deze gemeenten blijkt dat deze gemeenten actief
sturen op resultaten (zowel intern als extern), een goede verbinding hebben met de
economische sector in de gemeente en duidelijke afspraken met de bijstandsgerechtigden
maken en erop sturen dat deze afspraken (van beide kanten) worden nagekomen.
De kleine en middelgrote gemeenten
Voor de middelgrote en kleine gemeenten (de gemeenten die niet behoren tot de G4 en de
G26) is de tijdelijke stimuleringsregeling `klantmanagement' beschikbaar. Deze regeling is op
27 december 2001 in de Staatscourant gepubliceerd. De subsidiëring vindt plaats op basis van
het aantal trajecten dat gemeenten realiseren in de periode 2002 tot en met 2004 en op de
uitstroom uit deze trajecten (die kan doorlopen tot 2006). Er wordt uitgegaan van een
uitstroom uit de ingezette trajecten naar werk van 40 procent in 2006. In het kader van deze
stimuleringsregeling is over de periode tot en met 2006 een bedrag van 126 miljoen euro
beschikbaar.
Gemeenten maken op grote schaal gebruik van deze subsidiemogelijkheid. Meer dan 90% van
de gemeenten heeft tijdig een aanvraag ingediend en toegekend gekregen. De prestaties van
deze gemeenten zien er over 2003 gemiddeld als volgt uit:
· In 2003 zijn 27.828 personen door middel van een traject Agenda voor de Toekomst
geactiveerd. Er waren 52.734 trajecten afgesproken. Hiermee is 53 procent van de
geplande trajecten gerealiseerd.
· In 2003 zijn 3287 personen die hebben deelgenomen aan een traject Agenda voor de
Toekomst uitgestroomd naar werk. Er was een uitstroom van 11.452 afgesproken. Het
realisatiepercentage is 29 procent.
Er zijn grote verschillen in prestaties tussen gemeenten. Aan kleine en middelgrote gemeenten
die sterk achterbleven bij de geplande aantallen is gevraagd naar een verklaring hiervoor.
Deze gemeenten noemen de volgende verklaringen voor de lagere realisatie van trajecten en
uitstroom:
14
Verklaring lagere realisatie trajecten Percentage
Late start klantmanagement 34
Haalbaarheid planning vooraf niet onderzocht 16
Veel klanten zaten al in traject 15
Opzet trajecten moeilijker voor fase 4 klanten 14
Foute inschatting van aantal te realiseren trajecten 6
Verklaring lagere realisatie uitstroom Percentage
Late start klantmanagement 23
Langdurige trajecten voor fase 4-klanten 18
Conjunctuur 15
Uitstroom voor fase 4 klanten moeilijk 15
Haalbaarheid planning vooraf niet onderzocht 12
Ook is aan gemeenten gevraagd om een prognose te geven hoe de realisatie van de
prestatieafspraken zich vanaf 2004 zal ontwikkelen. Dit geeft het volgende beeld:
Verwachting Percentage
Prognose moeilijk te geven 41
Planning waarschijnlijk niet gehaald 38
Planning waarschijnlijk gehaald 21
Totaal over 2003
De prestaties van de G4, G26 en de middelgrote en kleine gemeenten over 2003 zien er als
volgt uit:
Trajecten Uitstroom
Afspraak Afspraak
2003 2003
Gemeente Realisatie in % Realisatie in %
G4 21.783 28.468 77% 4.385 8.670 51%
G26 20.617 24.417 84% 3.371 6.646 51%
Middelgrote en
kleine gemeenten 27.828 52.842 53% 3.287 11.452 29%
Landelijk 70.228 105.619 66% 11.043 26.768 41%
Uit het overzicht blijkt dat in 2003 meer dan 70.000 bijstandsgerechtigden zijn geactiveerd
door middel van een traject in het kader van de Agenda voor de Toekomst. Hiermee hebben
gemeenten 66 procent van de afspraken gerealiseerd. Gemeenten hebben landelijk gezien 41
procent van de voor 2003 afgesproken uitstroomaantallen gerealiseerd. Er zijn in 2003 meer
dan 11.000 personen uit een traject Agenda voor de Toekomst naar werk uitgestroomd.
Uit het overzicht blijkt ook dat de realisatiepercentages bij de middelgrote en kleine
gemeenten lager liggen dan bij de G4 en de G26. Een verklaring hiervoor is dat de
prestatieafspraken voor deze gemeenten pas later in werking zijn getreden dan voor de
gemeenten uit de G30 (per 2002 in plaats van per juli 2001). Door de flexibilisering hebben
gemeenten nog de mogelijkheid om een inhaalslag te maken; voor trajecten tot en met 2005
en voor uitstroom tot en met 2006.
15
Gemiddelde realisatie over 2002 en 2003
Om te beoordelen in hoeverre gemeenten op schema liggen zijn niet alleen de prestaties uit
2003, maar ook de resultaten uit 2002 van belang. Hieronder wordt voor de G4, de G26 en de
kleine en middelgrote gemeenten aangegeven hoe de prestaties over 2002 en 2003
gezamenlijk zich verhouden tot de voor die jaren geplande aantallen.
Trajecten 2002 en 2003 Uitstroom 2002 en 2003
Gemeente Realisatie Afspraak in % Realisatie Afspraak in %
G4 50205 63993 78% 8567 12610 68%
G26 39483 48542 81% 5982 8969 67%
Middelgrote en
kleine gemeenten 48348 87025 56% 5338 14865 36%
Landelijk 138036 199560 69% 19887 36444 55%
Uit het overzicht blijkt dat gemeenten over 2002 en 2003 gezamenlijk ruim 138.000
bijstandsgerechtigden hebben geactiveerd door middel een traject (gemiddeld 69 procent van
het afgesproken aantal). In 2002 en 2003 zijn in totaal bijna 20.000 personen die aan een
traject Agenda voor de Toekomst hebben deelgenomen aan het werk gegaan. Gemeenten
hadden een uitstroom van ruim 36.000 moeten realiseren om op schema te liggen om de
uiteindelijke uitstroomdoelstelling van 40 procent aan het einde van de looptijd te realiseren.
Door de gerealiseerde flexibilisering hebben gemeenten de mogelijkheid om een inhaalslag te
maken.
De actuele stand in 2004
De dertig grootste gemeenten hebben aan SZW gerapporteerd over de stand van zaken per 1
juli 2004. Deze cijfers zijn voorlopig en geven de stand halverwege het jaar aan:
Trajecten Uitstroom
Afspraak
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid