Den Haag, 22 december 2004
Aanvullende vragen op de vragen van de leden Albayrak en de Vries (beiden PvdA) aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de minister van Justitie
over adoptie uit landen met islamitische wetgeving
1. Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank te Den Haag over de MVV-aanvraag van een aspirant pleegkind uit Marokko?
2. Kunt u aangeven wat er volgens u moet worden verstaan onder de strikte voorwaarden , waarover u in antwoord op vraag 2 spreekt, inzake de voorwaarden voor verblijf in een pleeggezin?
3. Komen de voorwaarden in een soortgelijke zaak als de zaak-Hiba waarin de rechtbank bepaalde dat aan de voorwaarden van art. 3.28 Vb2000 is voldaan, overeen met de voorwaarden waarop u doelt in het antwoord op vraag 2?
4. Kunt u een toelichting geven op het woord uitsluitend in de overweging van de rechtbank, die stelt dat uit niets volgt dat in art. 3.28 Vb 2000 gelezen moet worden dat de bepaling uitsluitend van toepassing is op pleegkinderen die in een familierelatie tot de aspirant-pleegouders moeten staan?
5. Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Rechtbank en met name de zinsnede Gelet hierop kan verweerder, alhoewel hij hiertoe niet verplicht is, de gevraagde verblijfsvergunning verlenen (overweging 7)? Had dit niet expliciet uit het beleid moeten blijken?
6. Als betrokkenen vanwege Kafala gedwongen worden beroep te doen op het pleegkinderenbeleid, in plaats van het adoptiebeleid, waarom wordt dan getoetst aan de voorwaarden als gesteld in het adoptiebeleid?
7. Bent u voornemens deze uitspraak van de rechtbank aan te vechten? Zo nee, bent u bereid om het beleid op dit punt aan te passen? Zo nee, wat voor effect zou de uitspraak kunnen hebben op een nieuwe MVV-aanvraag in de zaak-Hiba?
18 oktober 2004, 527
Rechtbank Den Haag (nevenzittingsplaats Alkmaar), 26 november 2004, AWB 04/33818 MVV