College van Beroep voor het bedrijfsleven
Proceskostenveroordeling voor in bezwaar gemaakte kosten
De Raad stelt vast dat betrokkene in haar bezwaarschrift van 15 april
2002 heeft verzocht om vergoeding van de door haar in bezwaar gemaakte
kosten. Voorts overweegt de Raad dat het college het bezwaar van
betrokkene bij het besluit van 7 juni 2002 gedeeltelijk gegrond heeft
verklaard. Het college heeft in het besluit van 7 juni 2002 onder meer
overwogen dat hij in het besluit van 11 april 2002, bij de
vaststelling van het vermogen van betrokkene, ten onrechte niet alle
bij het college bekend zijnde en door abetrokkene aangegeven schulden
heeft meegenomen. Reeds gelet hierop stelt de Raad vast dat het
besluit van 11 april 2002 met betrekking tot de vaststelling van het
vermogen is herroepen wegens een aan het college te wijten
onrechtmatigheid. Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan de
vereisten van artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb. Gedaagde
had mitsdien op het verzoek van betrokkene aldus moeten beslissen dat
een vergoeding voor de gemaakte proceskosten wordt toegekend
overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
LJ Nummer
AR6066