Vereniging Reizigers Openbaar Vervoer (ROVER)



Aan de Vaste Kamercommissie voor
Verkeer en Waterstaat

Amersfoort, 15 december 2004
Onderwerp: Reactie ROVER op aangepaste spoorconcessies

Kernpunten uit onze reactie:

· Wij hebben veel waardering voor de inzet van de Tweede Kamer en herkennen ook de wil van de minister om daaraan tegemoet te komen.
· Wij zijn het o.a. van harte eens met het opnemen van de groei van het aantal reizigers; dit is tenslotte de meest heldere graadmeter voor de klanttevredenheid. Deze doelstelling mag overigens wel dwingender worden vormgegeven.

· Wij zijn teleurgesteld over het onverplichtende karakter van de reactie met betrekking tot serieuze afrekenbaarheid van NS en ProRail, zoals op het punt van ons voorstel rond de targets van het management.
· Grote zorgen hebben wij over de tariefontwikkeling, zowel absoluut als in relatie tot de autokosten. (Wij danken overigens de Tweede Kamer voor het verscherpt op de agenda zetten van beprijzing van het autogebruik).

· De Vervoerconcessie laat nog steeds te wensen over met betrekking tot o.a. het minimum-bedieningsniveau.
Geachte commissieleden,
Het doet ROVER genoegen dat de Vervoerconcessie hoofdrailnet en de Beheerconcessie hoofdspoorweginfrastructuur op een aantal punten zijn verbeterd. Onze waardering gaat uit naar de Tweede Kamer, die het belang van betere concessies overtuigend heeft beargumenteerd, en naar de staatssecretaris en de minister, die bereid bleken tot aanpassingen. Desondanks stemt het resultaat ons nog niet tot tevredenheid. Wij geven hieronder onze zienswijze op de aanpassingen van beide concessies.
Landelijk secretariaat Postbus 2132 - 3800 CC Amersfoort - Telefoon (033) 422 04 50 - Fax (033) 422 04 51 - rover@rovernet.nl www.rovernet.nl

VERENIGING REIZIGERS OPENBAAR VERVOER

Vervoerconcessie
In de gewijzigde Vervoerconcessie zien wij de volgende substantiële verbeteringen:

· het publieke belang van het aangeboden spoorvervoer is in het kader van de zorgplicht niet langer versmald tot het spitsvervoer van en naar de grote steden (art. 6, onderdeel a, en art. 9, lid 1);
· NS moet zich met haar aanbod richten op een groei van het aantal reizigers (art. 6, onderdeel b) en de daartoe te nemen maatregelen beschrijven en onderbouwen (art. 8, onderdeel c);
· de bestaande samenlooprechten van regionale/stadsgewestelijke treindiensten met het Hoofdrailnet blijven ­ althans voor een deel van de betrokken treindiensten ­ intact (art. 2, lid 3);
· NS en ProRail moeten binnen een half jaar een stappenplan opstellen om de trein in 2030 toegankelijk te laten zijn voor reizigers met een functiebeperking, en NS informeert de minister jaarlijks over de voortgang van haar aandeel in de uitvoering van het plan (art. 10, lid 5);
· NS en ProRail moeten binnen een half jaar een stappenplan opstellen om uiterlijk in 2010 de gewenste openingstijden van de NS-fietsenstallingen gerealiseerd te hebben (art. 11, lid 2), en de peildatum ten opzichte waarvan de openingstijden niet mogen verslechteren is gewijzigd van 1-1- 2004 in 1-7-2000 (art. 11, lid 3);

· NS heeft altijd instemming van de minister nodig om af te wijken van de minimale bedieningsplicht van een station, en NS moet daarbij advies vragen aan de consumentenorgansaties (art, 14, lid 3);
· NS moet voor senioren een tariefpropositie aanbieden met tenminste een substantiële kortingsregeling buiten de spitsuren (art. 18, lid 4);
· de inspanningsverplichting tot instandhouding van de kaartintegratie per 1-1-2004 tussen NS en andere vervoerders is vervangen door een resultaatverplichting (behalve ­ helaas ­ bij invoering van de chipkaart; art. 19, leden 1 en 5);

· NS is gehouden te overleggen en afspraken te maken over de invoering van de chipkaart met de op dit moment niet bij TLS aangesloten (spoor)vervoerders in Nederland.
Wij plaatsen hierbij de kanttekening dat de gerichtheid op reizigersgroei wel erg vrijblijvend is vormgegeven. De concessieperiode beslaat een tijdvak waarover in Nederland een aanzienlijke mobiliteitsgroei wordt voorzien. Een groei van het aantal reizigers is geen `natuurlijke' ambitie van NS; die moet dus op meer dwingende wijze worden voorgeschreven, met een concrete minimum-doelstelling.
Helaas is met de aangepaste Vervoerconcessie op enkele belangrijke onderdelen nog geen of te weinig verbetering bereikt. Dit betreft de volgende punten:

1. Kwaliteitsverbetering via persoonlijke bonussen en koppeling van prijs aan prestatie. ROVER waardeert de toezegging van de minister/staats- secretaris om, samen met de minister van Financiën, de Raad van Commissarissen van NS te vragen de huidige prestatiebeloning voor het NS-management aan te scherpen. Wij verwachten dat een prestatie- afhankelijke beloning van het hogere management een zeer effectief
---

VERENIGING REIZIGERS OPENBAAR VERVOER

instrument is bij het nastreven van kwaliteit voor de klant. Het staat echter niet vast dat deze intentie tot resultaat leidt. ROVER dringt aan op het maken van bindende afspraken hierover. Daarbij dienen de consumenten- organisaties gekwalificeerd adviesrecht te krijgen met betreking tot de kwaliteits- en klanttevredenheidstargets. Hierover zullen dus bepalingen in de Vervoerconcessie moeten worden vastgelegd.
Daarnaast vindt ROVER het nog steeds onjuist dat prijsstijgingen kunnen worden doorgevoerd als de kwaliteit van het product achterblijft. De concessie zou daarom de ruimte voor prijsstijgingen moeten beperken wanneer de prestaties van de NS niet aan een minimumniveau voldoen. Het tegenargument dat NS onvoldoende rendement maakt op het reizigersvervoer overtuigt ons niet: de concessie wordt verleend aan het NS-concern als geheel, en dat maakt voldoende winst. 2. Het minimale bedieningsniveau van stations (art. 14, lid 1). ROVER ziet een groot risico in het specificeren van een minimum-bedieningsniveau dat aanmerkelijk lager ligt dan de frequenties die al jarenlang in het spoorboekje staan. De capaciteit van de spoorweginfrastructuur is namelijk op een aantal baanvakken en knooppunten amper voldoende om het huidige reizigers- en goederenvervoer met de gewenste kwaliteit (mate van productdifferentiatie, stiptheid, aansluitzekerheid, snelheid) af te wikkelen. Door deze latente capaciteitsknelpunten kunnen capaciteits- claims van concurrerende `gerechtigden' (spoorgebruikers) gemakkelijk ten koste gaan van het treinaanbod op het Hoofdrailnet. Daarnaast is niet goed in te zien waarom het minimum-bedieningsniveau voor veel stations aanmerkelijk beneden een algemeen als wenselijk en noodzakelijk gezien peil zou moeten liggen, terwijl de Staat in de concessieovereenkomst met HSA van december 2001 wél een ambitieus bedieningsniveau heeft voorgeschreven (en daarbij zelfs ook nog een unieke kwaliteitsgarantie van de HSA-paden in het vooruitzicht heeft gesteld). Dit is meten met twee maten. Ook voor het HRN zou daarom moeten gelden, dat de door de Staat wenselijk geachte minimum-bedieningsfrequenties in de concessie zijn voorgeschreven.

3. De concessie-aanpassing regelt niet alle samenloopsituaties (art. 2, lid 3). De minister wekt in haar toelichting (op blz. 6) de indruk dat zij heeft geregeld dat NS alle bestaande samenloopsituaties van HRN en contractsector moet accepteren. Deze suggestie is onjuist. De minister laat namelijk de volgende samenloopsituaties ongenoemd: o treindienst Den Helder ­ Amsterdam ­ Arnhem/Nijmegen (samenloop met HRN vanaf Alkmaar);
o treindienst Uitgeest ­ Haarlem ­ Amsterdam (samenloop met HRN vanaf Haarlem);
o seizoentreindienst en extra treinen Zandvoort ­ Amsterdam (samenloop met HRN vanaf Haarlem);
o treindienst Hoorn ­ Alkmaar ­ Den Haag C (samenloop met HRN vanaf Haarlem);
o treindienst Ede-Wageningen ­ Amersfoort ­ Utrecht (samenloop met HRN vanaf Amersfoort).
Met name op de eerstgenoemde drie treindiensten is sprake van een hoog
---

VERENIGING REIZIGERS OPENBAAR VERVOER

aandeel doorgaande reizigers (althans tot Amsterdam). Deze treindiensten zijn zowel vervoerskundig als logistiek sterk verweven met het HRN; een verwevenheid die al sinds jaar en dag bestaat. In feite zijn dit precies dezelfde criteria die ten grondslag lagen aan de eerdere toevoeging van vier andere contractsector-treindiensten aan het Hoofdrailnet. Door deze treindiensten uit te sluiten van de acceptatieverplichting in de Vervoerconcessie HRN stuurt V&W aan op een knip in belangrijke doorgaande reizigersstromen. Zo'n knip benadeelt niet alleen rechtstreeks een groot aantal reizigers, hij verslechtert ook de bedrijfseconomische uitgangspositie van de betrokken niet-HRN-trajecten bij decentralisatie. De genoemde treindiensten zouden daarom (in het eerste geval zeker tot Amsterdam) moeten worden toegevoegd aan lid 3 van artikel 2. Eijsden wordt, hoewel gelegen aan het HRN, niet bediend door NS, maar door de uurdienst Maastricht ­ Luik van de NMBS. Het is ROVER een raadsel waarom ook deze samenloopsituatie niet netjes in de concessie wordt geregeld.

4. Internationaal vervoer. De Vervoerconcessie geeft NS de mogelijkheid de deur dicht te houden voor integratie van binnenlands en internationaal reizigersvervoer. Dit strookt met het gebrek aan interesse dat de minister aan de dag legt voor een goede aansluiting van Nederland op het internationale OV-netwerk, buiten de HSL Zuid, en de geringe aandacht voor de concurrentiepositie van het milieuvriendelijke treinvervoer ten opzichte van de milieubelastende luchtvaart op korte afstanden. Niet alleen voor de HSL Zuid, maar ook voor de andere internationale verbindingen moeten minimum-bedieningsniveaus worden vastgesteld en dient de plicht tot medewerking daaraan door NS in de concessie te worden vastgelegd.

5. Doorberekeningsvrijheid van de gebruiksvergoeding (en de verhoging daarvan) in de tarieven van de beschermde kaartsoorten (art. 16). Wij handhaven onze bezwaren tegen de doorberekening van de gebruiksvergoeding in de reizigerstarieven. Door de invoering van deze gebruiksvergoeding én door de aanstaande verhoging van de jaarlijkse gebruiksvergoeding met 60 miljoen (een maatregel van het eerste kabinet-Balkenende) zal de stijging van de treintarieven in versterkte mate gaan afwijken van de ontwikkeling van de consumentenprijsindex. Deze extra prijsstijging is niet gekoppeld aan harde afspraken over prestatieverbetering van ProRail en dus ook niet aan een verbetering van het eindproduct voor de reizigers. Daarnaast trekt een eenzijdige verhoging van de treintarieven de prijsontwikkeling en het prijsbeleid ten aanzien van de vervoerwijzen auto en openbaar vervoer nog verder scheef. De invoering van de gebruiksvergoeding is het gevolg van een EU-richtlijn. ROVER meent echter dat de EU hiermee niet voor ogen heeft gehad dat het openbaar vervoer daardoor in een slechtere uitgangspositie komt te verkeren ten opzichte van het gebruik van de auto. Wat zich hier wreekt, is dat Verkeer en Waterstaat geen samenhang aanbrengt in het beleid ten aanzien van verschillende vervoerwijzen ­ een probleem dat wij eveneens duidelijk aan de dag zien treden in de Nota Mobiliteit. Zolang deze samenhang afwezig is én zolang Verkeer en Waterstaat niet bereid
---

VERENIGING REIZIGERS OPENBAAR VERVOER

of in staat is met ProRail tot expliciete afspraken te komen over een voor reizigers merkbare prestatieverbetering, zou geen sprake mogen zijn van doorberekeningsvrijheid van een hogere gebruiksvergoeding.
6. Zitplaatskans (art. 9, lid 3, resp. art. 28, onderdeel c). Het toevoegen van het klantoordeel over de beschikbaarheid van zitplaatsen als `nadere prestatie-indicator' in art. 28 ziet ROVER als een verbetering. Artikel 28 vervalt echter bij de overgang op `outputsturing' per 1-1-2008. Vanaf dat moment wordt NS aangestuurd op een procentuele beschikbaar- heidsgarantie van zitplaatsen die minstens gelijk moet zijn aan die welke in de spits geboden wordt door de OV-bedrijven in de grote steden. ROVER handhaaft de al eerder in het LOCOV-advies geuite bezwaren tegen dit voor vervoer per trein buitengewoon lage ambitieniveau. Deze benadering miskent het verschil in kwaliteit (en kwaliteitsverwachting) tussen de trein, met name op langere afstanden, en de spitsomstandigheden in het stadsvervoer. In de grote steden wordt tijdens de spits in metro's, trams en bussen massaal gestaan, maar dat gebeurt a) gedurende relatief korte duur, gezien de korte afstanden en het relatief grote passagiersverloop door de hoge haltedichtheid, en b) in materieel dat is ingericht op een groot aantal staanplaatsen; het treinmaterieel voor de middellange en lange afstand is daar veel minder goed op ingericht. Klanttevredenheid dient daarom als prestatie-indicator voor outputsturing te worden gehandhaafd.
Beheerconcessie
ROVER ziet als verbetering dat de concessie niet voor onbepaalde tijd is verleend en dat, als complement van de toegevoegde bepaling in de Vervoerconcessie, de verplichting tot opstelling van een stappenplan naar toegankelijkheid in 2030 is opgenomen.
De Beheerconcessie zet ProRail echter nog steeds niet aan om tot de hoogstnoodzakelijke verbetering van de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van de infrastructuur te komen. Immers:

· er zijn geen minimumniveaus van beschikbaarheid en betrouwbaarheid voorgeschreven;

· ProRail kan nog tot 1-1-2008 volstaan met inspannings- in plaats van resultaatverplichtingen;

· het uitblijven van verbetering van de richt- of grenswaarden in het Beheerplan lijkt een goede kans op instemming van de minister te maken, als ProRail daarbij in het Beheerplan maar een goed verhaal levert (art. 6, lid 4);

· de concessie prikkelt ProRail niet tot een maximale beschikbaarheid van de infrastructuur tussen 6.00 en 24.00 uur en tot een maximale betrouwbaarheid. Het financiële instrument dat deze prikkel zou kunnen bewerkstelligen (de vaststelling van een tariefregeling voor de gebruiksvergoeding, inclusief een eventuele malus voor ondermaats presteren) is in handen van ProRail zelf gelegd. Wat deze milde aansturing tot gevolg heeft, ervaren de reizigers bijvoorbeeld door het toenemende gemak waarmee wordt gekozen voor geplande onttrekkingen van de infrastructuur tijdens daguren op weekdagen voor
---

VERENIGING REIZIGERS OPENBAAR VERVOER

klein onderhoud (het huidige onderhoudsrooster op de trajecten Utrecht ­ Amersfoort ­ Enschede, Utrecht ­ Hilversum en Zwolle ­ Enschede is daar een voorproefje van) en het achterwege blijven van concrete targets met betrekking tot geplande onttrekkingen en reductie van storingen in het concept-Beheerplan van ProRail waarvan wij eerder dit jaar een uitsnede te zien hebben gekregen. In beide gevallen wordt dit gemis in het concept- Beheerplan verdedigd met een voornemen om in de toekomst tot een betere prestatie-indicator te komen waarmee dan wel grens- of richtwaarden zouden kunnen worden gespecificeerd. ROVER vindt dit ontoelaatbaar. Wij hopen dat u onze zienswijze wilt betrekken bij uw oordeelsvorming over de aangepaste concessies.
Met vriendelijke groet,
Michael van der Vlis
Voorzitter ROVER


---