De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR 's Gravenhage
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
FM 2004-1593
Onderwerp
Adviesmatch
In de brief van 26 mei jl. is uw Kamer
geïnformeerd over de uitkomsten van het
onderzoek naar transparantie van en
overstapkosten op de hypotheekmarkt . Zoals
toegezegd in de brief is de afgelopen maanden
een aantal beleidsopties verkend.
Ten einde te komen tot een gewogen beleidskeuze
heeft een aantal bijeenkomsten plaatsgevonden
waaraan werd deelgenomen door verschillende
stakeholders, te weten: de Autoriteit Financiële
Markten (AFM), het Verbond van Verzekeraars
(Verbond), de Nederlandse Vereniging van Banken
(NVB), de Nederlandse vereniging van
assurantieadviseurs en financiële
dienstverleners (NVA), de Vereniging van
onafhankelijke financiële en assurantieadviseurs
(NBVA), de Vereniging van Hypotheekadviseurs
Nederland (VvHN), de Stichting Keurmerk
Hypotheekbemiddeling (SKHB), de Consumentenbond
en de Vereniging Eigen Huis (VEH).
Daarbij zijn de voornoemde partijen in de
gelegenheid gesteld hun visie op de problematiek
uiteen te zetten, alsmede alternatieve
oplossingen aan te dragen. Naast de
beleidsopties die werden genoemd in de
voornoemde brief aan uw Kamer (introductie van
provisietransparantie, best advice, of
introductie van een etiket voor onafhankelijk
adviseur) is een aantal andere opties ter sprake
gekomen. Onderstaand treft u een beschrijving
aan van de gehanteerde probleemdefinitie en
-afbakening en de maatregelen die ik voornemens
ben te implementeren. In de bijlagen vindt u
uitgebreider informatie over de discussie over
het onderzoek dat de aanleiding vormde voor de
brief van 26 mei en een overzicht en beoordeling
van alle mogelijke maatregelen die in het
overleg aan de orde zijn geweest.
Bespreking onderzoek
In het overleg is in de eerste plaats aandacht
besteed aan opmerkingen uit de sector met
betrekking tot het onderzoek van Ecorys dat ten
grondslag ligt aan de voornoemde brief aan uw
Kamer. De kern van dit commentaar en de reactie
daarop is weergegeven in bijlage 1. Daarnaast
zijn bijgevoegd de brieven van het Verbond van
Verzekeraars en de NVA. Op een aantal punten
blijft er verschil van inzicht bestaan tussen de
marktpartijen enerzijds en de onderzoekers en
het Ministerie van Financiën anderzijds.
Marktpartijen kunnen zich niet vinden in de
conclusies van het onderzoek. Zo zijn zij er
niet van overtuigd dat dit onderzoek aantoont
dat provisieprikkels leiden tot een vertekening
van het advies.
Probleemdefinitie
In het overleg is voorts aandacht besteed aan de
problematiek die voorligt. Los van de vraag of
het onderzoek van Ecorys daadwerkelijk aantoont
dat er sprake is van een vertekening van het
advies als gevolg van provisieprikkels, zijn
stakeholders het er wel over eens dat
provisieprikkels kunnen leiden tot een
vertekening van het advies. Als kern van het
probleem is benoemd dat er sprake is van
informatieasymmetrie tussen aanbieders en
bemiddelaars enerzijds en afnemers van
financiële producten anderzijds.
Beloningsprikkels kunnen ertoe leiden dat de
adviseur niet altijd het voor de afnemer
optimale product adviseert. Afnemers kunnen
echter niet goed bepalen of en in welke mate
dergelijke prikkels een rol spelen bij de
afwegingen die een aanbieder of bemiddelaar
maakt bij het adviseren over een product, en
daardoor kunnen zij dit niet verdisconteren in
hun appreciatie van het advies.
Daarbij wordt onderkend dat de Wfd een
minimumniveau in de markt legt voor de kwaliteit
van het advies (passend advies). Wat resteert
is, binnen de passend adviesverplichting van de
Wfd, de beloningsgedreven 'kleuring' van het
advies. Dat kan er met name toe leiden dat als
gevolg van sterke beloningsprikkels een product
wordt geadviseerd terwijl er een ander
vergelijkbaar product voorhanden was waarbij de
consument goedkoper uit zou zijn geweest, dan
wel waarbij een ander product beter bij de
situatie van die consument zou hebben gepast.
Uitgangpunt is dus een verdere optimalisering
van het advies boven het minimumniveau dat de
Wfd in de markt legt, door het tegengaan van
beloningsgedreven advisering. Vanuit dit
perspectief is de probleemdefinitie als volgt
geformuleerd: op welke wijze kan
beloningsgedreven "suboptimal selling" van
financiële producten het best worden voorkomen?
Afbakening van het probleem naar producten,
beloningsvormen en adviseurs
Het ligt voor de hand daarbij vooral te kijken
naar deelmarkten waar de informatieasymmetrie
dermate groot is dat het risico op
beloningsgedreven mis-selling bestaat. Dat is
vooral het geval op deelmarkten waar complexe
financiële producten worden aangeboden. Echter,
op deelmarkten waar eenvoudige financiële
producten kunnen gelden als substituut voor
relatief complexe financiële producten -en dus
daarmee concurreren- zal dit probleem zich
eveneens kunnen voordoen. Voor eenvoudige
financiële producten waarvoor geen complex
substituut bestaat (bijvoorbeeld
schadeverzekeringen) is de problematiek relatief
beperkt. Door de eenvoud van de producten zal
minder snel sprake zijn van misselling. Het
probleem beperkt zich dus tot de complexe
financiële producten en een beperkt aantal
eenvoudiger substituten voor deze producten.
Partijen zijn het er over eens dat het gaat om
die beloningsvormen die direct of indirect
prikkels geven om bepaalde productvormen of
bepaalde aanbieders eerder te adviseren dan
andere. Daarnaast gaat het om alle adviseurs en
bemiddelaars waar het probleem zich kan voordoen
dat beloningsprikkels leiden tot misselling van
financiële producten. Dat betekent dat
advisering door aanbieders niet uitgesloten is
van de probleemdefinitie, al wordt geconstateerd
dat het probleem hier minder groot is omdat de
consument kan weten dat een aanbieder alleen
adviseert over zijn eigen producten (geen
aanbiedersbias).
Voor de vraagzijde geldt dat het probleem zich
met name concentreert bij de particuliere
consument. Voor professionele afnemers van
financiële producten en advies (bedrijven) is de
informatieachterstand ten opzichte van de
adviseur aanzienlijk kleiner. Ook maken deze
afnemers al veel vaker gebruik van advisering op
fee-basis. Maatregelen in dit kader kunnen dus
beperkt blijven tot de particuliere consument
van financieel advies in de zin van de Wet
financiële dienstverlening.
Pakket
Van verschillende maatregelen zijn de voor- en
nadelen besproken in het overleg. Bijlage 2
bevat een volledig overzicht van de maatregelen
en een korte beschrijving van de overwegingen
die doorslaggevend zijn geweest bij de
beoordeling ervan. De maatregelen zijn
beoordeeld op hun voor- en nadelen. Daarbij is
voorzover beschikbaar gebruik gemaakt van
vergelijkbare (kwantitatieve) kosten-baten
analyses die recentelijk voor een aantal van de
maatregelen gemaakt zijn in het VK. Bij de
kosten is rekening gehouden met administratieve
lasten, nalevingskosten en economische kosten
(bijvoorbeeld het effect op de concurrentie).
Bij de baten is gekeken naar de mate waarin het
probleem van beloningsgedreven misselling wordt
opgelost (de kwaliteit van de advisering
verbetert), en naar mogelijke neveneffecten op
het aantal adviseurs en de concurrentie. Een
belangrijke randvoorwaarde is dat voor
vergelijkbare activiteiten (financieel advies in
de zin van de Wfd) vergelijkbare regels dienen
te gelden opdat de concurrentiepositie van
verschillende spelers die deze activiteiten
verrichten (intermediairs en aanbieders) gelijk
is.
Deze beoordeling heeft geleid tot de conclusie
dat van geen van de maatregelen mag worden
aangenomen dat zij zelfstandig een voldoende
substantiële bijdrage leveren aan het oplossen
van het gesignaleerde probleem. Derhalve is naar
een combinatie van maatregelen gezocht, die
enerzijds effectief is en anderzijds niet te
diep ingrijpt in de markt. Deze beoordeling
heeft geleid tot selectie van twee maatregelen
die overigens kunnen rekenen op aanzienlijk
draagvlak onder de stakeholders:
1. Betere balans tussen afsluitprovisie en
doorlopende provisie
2. Transparantie van de advies- en verkoopkosten
Deze maatregelen worden hierna verder
beschreven.
1. Betere balans tussen afsluitprovisie en
doorlopende provisie
Een van de maatregelen die in het overleg aan de
orde is geweest is het invoeren van een verbod
op afsluitprovisie (zie bijlage 2). Een verbod
op afsluitprovisie lost echter het
geconstateerde probleem niet op (er blijft nog
steeds sturing mogelijk via doorlopende
provisies, bonussen en andere prikkels) en de
kosten zijn zeer hoog omdat een dergelijke
maatregel diep ingrijpt in de huidige
beloningsstructuren. Een verbod op
afsluitprovisie is dan ook beoordeeld als
disproportioneel. Een mogelijk alternatief is de
timing van de (provisie)beloning beter te laten
aansluiten bij de inspanning van de adviseur
door een aanpassing van de verhouding tussen
afsluitprovisie en doorlopende provisie, waarbij
de afsluitprovisie (geleidelijk) verlaagd wordt
en doorlopende provisie verhoogd. Als dit
gecombineerd wordt met een gelijkmatige
verrekening van de provisie gedurende de
looptijd aan de klant heeft dit een aantal
voordelen. Het vermindert de directe prikkel op
het advies die uitgaat van de afsluitprovisie en
het beperkt de prikkel tot provisiejagen
(afsluiten van zoveel mogelijk contracten). De
evenredige verrekening van provisie naar de
klant verlaagt bovendien de overstapkosten voor
de klant en vermindert prikkels om onnodig
oversluiten te adviseren. Er resteert nog wel
een aantal vragen bij deze maatregel die de
komende tijd verder moeten worden beantwoord in
een nadere uitwerking. Het betreft dan vooral de
vraag of, en zo ja op welke wijze, een
dergelijke maatregel wettelijke verankering
behoeft. Ook zal de vormgeving en de wijze van
handhaven nader moeten worden uitgewerkt.
2. Transparantie over advies- en verkoopkosten
Een tweede richting die kan bijdragen aan
oplossing van de problematiek is het verschaffen
van meer transparantie over de beloning van de
adviseur of de kosten die met het advies gemoeid
zijn. Vormen van provisie- of
beloningstransparantie zijn daarbij afgevallen,
hetzij omdat zij leiden tot verschillende regels
voor verschillende typen adviseurs, hetzij omdat
de praktische uitvoerbaarheid laag wordt
ingeschat (zie bijlage 2). Een variant die
hieraan tegemoet komt is het geven van
transparantie over de advies- en verkoopkosten
als deel van de totale kosten van het product.
Advies- en verkoopkosten worden daarbij
gedefinieerd als het totaal van prikkels dat aan
een specifiek product verbonden is en de
afweging van de adviseur kan beïnvloeden. Het
gaat dan primair om de kosten van afsluit- en
doorlopende provisie, bonussen, en eventueel
financiering ingeval van advisering door het
intermediair en om de adviesgebonden
arbeidskosten inclusief prestatieprikkels en
distributiekosten bij advisering door de
aanbieder.
Door de hoogte van de advies- en verkoopkosten
inzichtelijk te maken wordt de consument alert
op het bestaan van deze kosten, zodat deze het
advies kritischer zal bekijken. Dit maakt het
tevens mogelijk de kosten van adviezen voor
verschillende producten met elkaar te
vergelijken. Als consumenten de kosten tussen
producten en tussen adviseurs vergelijken kan er
convergentie van kosten (en prikkels) optreden.
Transparantie versterkt dus de alertheid van de
consumenten op het bestaan van (verschillen in)
advieskosten en mogelijke effecten op het advies
en kan leiden tot convergentie van prikkels. Ook
maakt het duidelijk dat advies niet gratis is,
hetgeen de concurrentiepositie van de fee
adviseur kan versterken. Een laatste voordeel is
dat, afhankelijk van de vormgeving,
transparantie van advies- en verkoopkosten
handhaving van eventuele regels ten aanzien van
een betere balans tussen afsluit en doorlopende
provisie kan vereenvoudigen. De effectiviteit
van deze maatregel is afhankelijk van de mate
waarin consumenten hun gedrag zullen aanpassen
naar aanleiding van deze informatie.
De informatie over de advies- en verkoopkosten
zal worden opgenomen in de Financiële
Bijsluiter. Voordeel daarvan is dat er voor
verschillende distributiekanalen (intermediair,
direct aanbieder) gelijke regels gelden en dat
de informatie voor het sluiten van de
overeenkomst wordt gegeven. De komende tijd zal
concreter moeten worden uitgewerkt welke kosten
precies onderdeel zullen moeten uitmaken van de
advies- en verkoopkosten, hoe deze kosten
toegerekend moeten worden en op welke wijze zij
opgenomen zullen worden in de Financiële
Bijsluiter.
Wetgeving/zelfregulering, handhaafbaarheid en
administratieve lasten
De effectiviteit en eventuele neveneffecten van
bovenstaande opties zijn ondermeer afhankelijk
van de exacte vormgeving en de keuze tussen
wetgeving en zelfregulering. Enerzijds spelen de
handhaafbaarheid en administratieve lasten
ingeval van regelgeving en anderzijds de
dekkingsgraad van zelfregulering een belangrijke
rol. De meeste partijen hebben aangegeven voor
beide opties weinig te zien in louter
zelfregulering vanwege de beperkte
afdwingbaarheid voor de gehele markt en het
daarmee samenhangende risico van free-riding op
het vertrouwen in de markt. Er bestaan echter
twijfels over de handhaafbaarheid van regels die
beogen een betere balans te bewerkstelligen
tussen afsluitprovisie en doorlopende provisie.
Bij de verdere vormgeving van deze optie dient
dan ook nog een beslissing genomen te worden
over de wenselijkheid van (zelf)regelgeving. Bij
de vormgeving van het bovenstaande pakket wordt
er in ieder geval naar gestreefd de
administratieve lasten zoveel mogelijk te
beperken.
Planning en proces
De komende maanden worden de hiervoor beschreven
maatregelen verder geconcretiseerd waarbij
aandacht besteed wordt aan de (wettelijke)
verankering, de vormgeving, de uitvoerbaarheid,
de administratieve lasten en ingangstermijnen
van de maatregelen. Daarnaast worden de
maatregelen (op het moment van vastlegging in
regelgeving) onderworpen aan een
bedrijfseffectentoets. Voor zover sprake zal
zijn van wettelijke maatregelen worden deze
uiteindelijk opgenomen in de (lagere regelgeving
bij de) Wet Financieel Toezicht.
De minister van Financiën,
Bijlage:
- Brieven Verbond van Verzekeraars en NVA
Bijlage 1 Kritiek op het onderzoek van Ecorys
De voornaamste punten van kritiek op het
onderzoek (zie ook de bijgaande brieven van het
Verbond en de NVA) behelzen onder andere dat
onvoldoende rekening wordt gehouden met
reputatie-effecten, een gebrek aan
representativiteit van de steekproef, de
verenging van het kwaliteitsbegrip en het feit
dat er in het onderzoek wordt aangenomen dat
consumenten die producten afnemen bij
tussenpersonen niet verschillen van consumenten
die producten direct afnemen bij de aanbieder.
In een reactie is door de onderzoekers (in
overleg met het Ministerie van Financiën) op de
belangrijkste punten van kritiek ingegaan. In de
eerste plaats is aangegeven dat
reputatie-effecten alleen goed kunnen werken als
er duidelijkheid is over de prijs en kwaliteit
van het advies. Uit het onderzoek blijkt dat de
consument daar nauwelijks inzicht in heeft,
waardoor de disciplinerende werking van
reputatie-effecten beperkt is. Ten aanzien van
de representativiteit van de steekproef geldt
dat er alleen uitspraken worden gedaan waar
aantallen voldoende groot zijn om statistisch
verantwoorde uitspraken te kunnen doen. Het feit
dat de steekproef beperkt is tot VINEX-lokaties
maakt de resultaten eerder sterker dan zwakker
als aangenomen wordt dat de concurrentie op
VINEX-lokaties juist groot is. Het gehanteerde
kwaliteitsbegrip omvat de relevante en
objectieve kenmerken van het product en de
waardering van de consument daarvoor. Het
onderzoek houdt inderdaad geen rekening met
andere factoren in de persoonlijke situatie van
de consument die van invloed kunnen of moeten op
zijn preferenties. Ook gegeven de homogeniteit
van de steekproef is het echter onwaarschijnlijk
dat dergelijke verschillen in persoonlijke
situatie de gevonden (systematische) afwijkingen
volledig kunnen verklaren. Ten aanzien van
verschillen tussen consumenten die producten
afnemen bij tussenpersonen en consumenten die
producten direct afnemen bij de aanbieder kan
het volgende worden opgemerkt. Uit het onderzoek
blijkt dat er geen significante verschillen zijn
in de waarneembare kenmerken (bijvoorbeeld
opleidingsniveau) van deze groepen. Dat neemt
niet weg, dat het denkbaar is dat er
niet-waarneembare verschillen zijn (i.c. dat
consumenten die naar een tussenpersoon gaan een
voorkeur hebben voor complexe producten
vergeleken met consumenten die een product
direct afnemen van de aanbieder). Op voorhand
lijkt het overigens weinig aannemelijk dat juist
degenen die zich vervoegen bij een tussenpersoon
- in veel gevallen mogelijk omdat zij zichzelf
niet in staat achten zelfstandig tot een goede
keuze te komen - een voorkeur zouden hebben voor
relatief ingewikkelde producten. Het is echter
niet mogelijk gebleken daarvoor in het onderzoek
te corrigeren. Wel blijkt, zoals de onderzoekers
aangeven, uit onderzoek in het VK waarbij door
mystery-shopping wel voor dergelijke verschillen
is gecorrigeerd ook het bestaan van
provisiebias.
Op een aantal van voornoemde punten blijft er
verschil van inzicht bestaan tussen de
marktpartijen enerzijds en de onderzoekers en
het Ministerie van Financiën anderzijds.
Marktpartijen zijn er niet van overtuigd dat dit
onderzoek aantoont dat provisieprikkels leiden
tot een vertekening van het advies.
Bijlage 2 Volledig overzicht opties
In het overleg zijn de volgende maatregelen aan
de orde geweest:
1. Betere balans tussen afsluit en
doorlopende provisie
2. Transparantie van advies- en
verkoopkosten
3. Best advice
4. Label onafhankelijk adviseur
5. Provisietransparantie
6. Beloningstransparantie
7. Transparantie over de omzetverdeling
8. Verbod op afsluitprovisie
9. Verplicht aanbieden van advies op
fee-basis
10. Uitbreiden gedragsregels VvHN
11. Publiek register van producten als
benchmark
12. Onderhoudsboekje voor de consument
De eerste twee maatregelen zijn besproken in de
hoofdtekst van de brief. Hierna wordt ingegaan
op de overige maatregelen die aan de orde zijn
geweest en de overwegingen om deze niet te
selecteren.
3. Best advice impliceert dat de adviseur
verplicht wordt het beste product te adviseren
dat op de markt beschikbaar is. Deze maatregel
is afgevallen omdat de kosten naar verwachting
zeer hoog zullen zijn voor adviseurs die
daardoor verplicht worden marktbreed te
adviseren en hoge aansprakelijkheidsrisico´s
lopen. Deze verplichting zal door de hoge kosten
naar verwachting zwaar ingrijpen in de markt,
waardoor er uittreding plaatsvindt en de
concurrentie vermindert, zoals ervaringen in het
VK hebben laten zien. Best advice vermindert de
prikkels voor de consument om zelf kritisch te
zijn op het geadviseerde product, en kan leiden
tot een juridisering van het advies. Ook de
kosten voor de handhaving (toezicht) van deze
maatregel zullen zeer hoog zijn.
4. Label onafhankelijk adviseur houdt in dat
alleen adviseurs die exclusief op fee basis
werken het label onafhankelijk mogen voeren.
Daarmee zou de fee basis adviseur een (beperkt)
concurrentievoordeel krijgen ten opzichte van de
provisiegefinancierde adviseurs en adviseurs bij
direct writers. De kosten van deze maatregel
zijn relatief beperkt. De verwachting is echter,
ook op basis van onderzoek in het VK, dat de
groep adviseurs die voor fee basis zal kiezen in
de praktijk zeer beperkt zal zijn, waardoor de
maatregel weinig effectief zal blijken. Dat
wordt versterkt doordat de onafhankelijke fee
adviseur zal moeten concurreren met de
ogenschijnlijk "gratis" adviseur die op
provisiebasis werkt zoals ook nu het geval is.
Dat betekent dat deze maatregel eigenlijk alleen
enige kans van slagen heeft als zij genomen
wordt in combinatie met maatregel 5 of 6.
5. Provisietransparantie. Door de hoogte van de
provisie inzichtelijk te maken wordt de
consument alert op het bestaan van
provisieprikkels voor de adviseur, zodat deze
het advies kritischer zal bekijken. Als
consumenten provisies tussen producten en tussen
adviseurs vergelijken kan er convergentie van
provisiestructuren optreden waardoor het risico
van provisiegedreven misselling beperkt wordt.
Deze maatregel heeft twee belangrijke nadelen.
In de eerste plaats worden adviseurs die werken
op provisiebasis op een achterstand geplaatst
ten opzichte van adviseurs die in loondienst
zijn (bij een aanbieder) en daarom niet
transparant hoeven te zijn over hun beloning,
terwijl zij mogelijk wel bonussen ontvangen
waardoor ook hier een vertekening van het advies
kan optreden. In de tweede plaats zal de prikkel
verschuiven naar andere productgerelateerde
beloningsvormen (bonussen, financiering).
6. Beloningstransparantie is bedoeld om het
eerste nadeel van provisietransparantie te
ondervangen, en strekt zich daartoe uit tot de
beloning van de adviseur die in dienst is van de
aanbieder. De aanbieder wordt dan gedwongen een
provisie-equivalent te bepalen, bijvoorbeeld in
de vorm van de arbeidskosten van de betrokken
medewerker. De verwachting is echter dat het in
praktijk niet goed mogelijk zal blijken om een
vergelijkbaar begrip te construeren voor
aanbieders, en dat er onvergelijkbare grootheden
zullen ontstaan. Een benadering waarbij de
advies- en verkoopkosten van het intermediaire
distributiekanaal en de direct aanbieder worden
toegerekend vanuit de kosten van de aanbieder
(zie 2) levert waarschijnlijk wel vergelijkbare
grootheden op.
7. Transparantie over de omzetverdeling beoogt
in tegenstelling tot de vorige drie maatregelen
niet de prikkel transparant te maken, maar de
uitkomst van de prikkel. Dat kan vrij eenvoudig
door te verplichten de omzetverdeling naar
verschillende aanbieders en verschillende
producten over het afgelopen jaar inzichtelijk
te maken. De consument kan dan zien welke
aanbieders en producten de adviseur relatief
vaak adviseert. De kosten van deze maatregel
zijn vermoedelijk beperkt. Het is echter de
vraag of de maatregel heel effectief is omdat op
voorhand niet duidelijk is hoe de consument deze
informatie zal interpreteren. Het risico is
aanwezig dat het feit dat een bepaald product of
een bepaalde aanbieder frequent wordt verkocht
niet zozeer als een indicatie voor het bestaan
van hoge beloningen voor de adviseur wordt
geïnterpreteerd, maar als een indicatie dat het
een goed product betreft.
8. Verbod op afsluitprovisie impliceert een
marktbreed verbod op afsluitprovisie. De
aanbieder- en productbias voorzover deze het
gevolg is van afsluitprovisie verdwijnt dan. Ook
provisiejagen door zoveel mogelijk producten te
verkopen wordt tegengegaan. Een verbod op
afsluitprovisie heeft echter hoge (economische)
kosten omdat het diep ingrijpt in de huidige
markt die grotendeels gefinancierd is op basis
van afsluitprovisie. Bedrijven kunnen niet
langer die combinatie van afsluit- en
doorlopende provisie kiezen die ook past bij de
kostenstructuur van deze activiteiten. Bij veel
transacties wordt een (relatief groot) deel van
de kosten door het intermediair gemaakt bij het
afsluiten van het contract. Een verbod op
afsluitprovisie is dus een relatief zware
ingreep. Een ander nadeel van deze optie is dat
een verbod op afsluitprovisie het kernprobleem
niet (geheel) oplost, omdat via doorlopende en
bonusprovisie en eventueel andere financiële
banden (financiering) nog steeds het gedrag van
adviseurs gestuurd kan worden zonder dat de
consument dat weet. Een laatste nadeel is dat
een verbod op afsluitprovisie de adviseur die op
fee-basis (met retourprovisie) werkt op
achterstand zet; hij kan de afsluitprovisie
immers niet meer doorgeven aan de consument.
9. Verplicht aanbieden op fee basis betekent dat
iedere adviseur ook zou moeten aanbieden om op
fee basis te werken en zijn tarief daarvoor
inzichtelijk te maken. Dat heeft als voordeel
dat de fee adviseur toegankelijker wordt, en dat
de (impliciete) prijzen van provisieadviseur
direct vergelijkbaar worden met die van de
advisering op fee-basis. De maatregel is zeer
ingrijpend omdat alle adviseurs (waarvan de
grote meerderheid nu alleen op provisiebasis
werkt) ook op fee basis moeten gaan werken. Ook
is onzeker of de maatregel echt effectief is om
beloningsgedreven misselling op te lossen. Als
de adviseur ook op provisiebasis werkt blijft er
immers sprake van beloningsprikkels als gevolg
van omzetbonussen die wellicht ook een rol
spelen in de afweging op het moment dat de
adviseur op fee basis adviseert. Daarmee wordt
het ogenschijnlijk onafhankelijke fee-advies ook
beloningsgedreven en schiet de maatregel zijn
doel voorbij. Dat zal alleen tegen zeer hoge
toezichtkosten voorkomen kunnen worden.
10. Uitbreiden gedragsregels VvHN naar andere
sectoren. Deze gedragsregels verplichten
adviseurs ondermeer om zaken te doen met
meerdere aanbieders, en in een vroeg stadium
meerdere offertes aan de klant voor te leggen.
Voorzover deze regels niet verder gaan dan die
in de Wfd biedt dit geen oplossing voor het
onderhavige probleem. Voorzover zij wel verder
gaan zijn er voor andere deelsectoren hoge
kosten mee gemoeid. Ook is niet duidelijk wat
dit bijdraagt aan het probleem van
beloningsgedreven mis-selling. Zelfs als alle
beschikbare producten in de vergelijking worden
opgenomen is dat geen garantie dat het advies
niet beïnvloed wordt door provisieprikkels of
bonussen.
11. Publiek register van producten als benchmark
behelst de gedachte om een publiek register te
maken op basis waarvan producten op objectieve
wijze vergeleken kunnen worden. Dergelijke
informatie kan echter ook door de markt zelf
geleverd worden en dit gebeurt in de praktijk
ook. Bovendien wordt het voorliggende probleem
er niet mee opgelost. Het biedt wel
mogelijkheden voor degenen die geen advies
inwinnen, maar juist voor de groep consumenten
die zich vervoegt bij de adviseur om een
financieel advies biedt het geen soelaas.
12. Onderhoudsboekje voor de consument betreft
de gedachte om aanbieders en adviseurs te
verplichten een zogenaamd 'onderhoudsboekje' te
leveren waar consumenten op terug kunnen vallen
ingeval van hulp bij belastingaangifte,
informatie over wetswijzigingen betreffende het
product, informatie over kapitaal- en geldmarkt
voor zover van toepassing, advies bij verlenging
of expiratie, 3-jaarlijkse check-up, advies bij
wijziging van burgerlijke staat, advies bij
ontslag, arbeidsongeschiktheid, berekening
jaarruimte en dergelijke. Ook deze maatregel
levert echter geen bijdrage aan de oplossing van
het voorliggende probleem.
Bijlage:
- Brieven van Verbond van Verzekeraars en NVA
---
Kamerstukken II 2003-2004 29629, nr. 1.
Ministerie van Financiën