Kinderen minder vaak naar de huisarts
Het bezoek van kinderen aan de huisarts is met een vijfde gedaald
vergeleken met vijftien jaar geleden. Het aandeel van huidaandoeningen
is daarbij opvallend gestegen. Van de kinderen die de huisarts
raadplegen, worden er minder verwezen naar een medisch specialist dan
vijftien jaar geleden. Dit zijn de belangrijkste uitkomsten van het
onderzoek waarop Hanneke Otters op 15 december aanstaande promoveert
aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Otters voerde haar onderzoek uit bij de afdeling Huisartsgeneeskunde
van het Erasmus MC in Rotterdam, in nauwe samenwerking met het NIVEL
te Utrecht. Ze maakte gebruik van gegevens van de eerste en tweede
Nationale studie naar Ziekten en Verrichtingen in de huisartspraktijk,
uitgevoerd door het NIVEL in respectievelijk 1987 en 2001. Aan beide
studies nam een grote, representatieve groep huisartsen deel,
verspreid door het gehele land. Bij beide studies waren ruim
tachtigduizend kinderen in de leeftijd van nul tot achttien jaar
betrokken.
In 1987 gingen kinderen gemiddeld 2,7 keer per jaar naar de huisarts,
in 2001 was dit gedaald tot 2,1 keer per jaar. Mogelijke verklaringen
voor deze daling zijn veranderingen in de ziektekostenverzekering (de
zelfzorgmiddelen worden niet meer vergoed) en het mogelijk toegenomen
besef dat bepaalde gezondheidsproblemen vanzelf overgaan.
Kinderen kwamen in 2001 vaker met huidproblemen en minder vaak met
luchtwegproblemen bij de huisarts dan kinderen in 1987. De relatieve
toename van het aantal huidproblemen is te verklaren door een stijging
in besmettelijke huidproblemen, zoals huidschimmels en krentenbaard.
Meer onderling contact tussen kinderen in 2001 vergeleken met 1987,
zoals in crèches en andere vormen van kinderopvang, is een mogelijke
verklaring voor de relatieve toename van deze problemen.
Dat huisartsen minder kinderen met luchtwegproblemen zien is te
verklaren doordat kinderen minder vaak met een bovenste
luchtweginfectie, zoals verkoudheid, bij de huisarts komen. Dit
betekent overigens niet dat kinderen tegenwoordig ook minder
luchtweginfecties doormaken, maar zij consulteren de huisarts hier
minder vaak voor dan in 1987.
Het overgrote deel van de gezondheidsproblemen die door kinderen aan
de huisarts worden aangeboden, handelt de huisarts zelf af. In 1987
was dit 92%, in 2001 is dit verder gestegen naar 93,5%. Dit impliceert
dat het aantal verwijzingen daalde met ongeveer twintig procent. Er
werd minder vaak naar specialisten verwezen voor huidaandoeningen, en
dat terwijl de huisarts vaker huidproblemen zag bij kinderen. Er
werden ook minder vaak verwezen voor aandoeningen aan het
bewegingsapparaat (gewrichten, spieren) en aan de ogen. Er was een
toename van verwijzingen voor psychologische problemen, met name
doordat er meer verwijzingen waren vanwege leerproblemen.
De Tweede Nationale Studie is een omvangrijke studie naar ziekten en
verrichtingen in de huisartspraktijk die in opdracht van het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is uitgevoerd
door het NIVEL in samenwerking met het RIVM. Voor het onderzoek zijn
ruim 12.500 Nederlanders ondervraagd en gegevens verzameld uit 104
huisartspraktijken die deel uitmaken van het Landelijk Informatie
Netwerk Huisartsenzorg (LINH.)
Erasmus Universiteit Rotterdam