Partij van de Arbeid


Den Haag, 14 december 2004


Bijdrage van Ella Kalsbeek (PvdA) aan de Begrotingsbehandeling Algemene Zaken en Huis der Koningin


MdV,


Wij bespreken vandaag de begroting van het Huis der Koningin en de begroting van Algemene zaken. Het spreekt vanzelf dat daar ook stil gestaan moet worden bij de publicatie van de Volkskrant gebaseerd op meerdere gesprekken met Prins Bernhard. De publicatie bevat een weergave van de visie van de Prins op zijn leven en veel van hetgeen daarin geschiedde. De prins had - zo moeten wij afleiden uit deze publicatie - grote behoefte om die visie te geven. Het is hem niet gelukt om dat te doen in een door de RVD en dus door het kabinet goed gekeurde setting van een interview te publiceren tijdens zijn leven. Op verzoek van de betreffende journalisten heeft de prins wel naar ik begrijp con amore meegewerkt aan gesprekken waarover gepubliceerd zou worden na zijn dood. De eerste vraag die beantwoord lijkt maar die ik toch ook wil voor leggen aan de minister-president is of de minister president van deze gesprekken heeft geweten. Als dat niet zo is dan wil de PvdA-fractie graag weten wat zijn oordeel daarover is. Dat oordeel is relevant, omdat het hier gaat om de reikwijdte van de ministeriele verantwoordelijkheid aan de ene kant en om de vrijheid van leden van het Koninklijk Huis om zich te uiten aan de andere kant. Ik geloof dat velen mee kunnen voelen met leden van het Koninklijk Huis als zij er gewag van maken de behoefte te hebben zichzelf te verklaren of te verdedigen. Aan de andere kant is de ministeriele verantwoordelijkheid onderdeel van ons staatsbestel. De ministeriele verantwoordelijkheid is het meest absoluut waar het gaat om de Koning/Koningin zelf. Immers de Koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk. Naarmate men verder van de Koning afstaat wordt die ministeriele verantwoordelijkheid lichter, zou men kunnen zeggen. Hoeveel lichter is natuurlijk de vraag. Beantwoording van die vraag is vooral van belang naar de toekomst toe. In toenemende mate is het gewoon geworden en zelfs gewenst dat leden van het Koninklijk Huis een maatschappelijke functie vervullen. Dat brengt met zich mee dat ze ook van zich zullen laten horen. De grens van die uitlatingen lijkt daar te liggen waar de eenheid van de Kroon of het openbaar belang in het geding komen. De vraag is of de Minister-president die opvatting deelt. En is de Minister-president vervolgens ook van opvatting dat Prins Bernhard blijkens zijn eigen verhaal zich daar aan gehouden heeft? En die vraag heeft dan niet alleen betrekking op datgene waarover hij vertelt, maar ook over de wijze waarop hij er toch nog in geslaagd is om zijn levensverhaal publiek te maken.


Prins Bernhard vertelt over zaken die het openbaar belang zeer raken. Over een aantal van deze zaken bestaan stukken, meer en minder officieel, die niet toegankelijk zijn. In een aantal gevallen komt dat omdat zij zijn opgeslagen in het Koninklijk Huis archief. Sinds jaar en dag worden daar archiefstukken betreffende het Koninklijk Huis bewaard. Het archief wordt geacht een privé-archief te zijn dat daardoor niet onderhevig is aan de archiefwetgeving die van toepassing is op overheidsorganen, bijvoorbeeld met betrekking tot openbaarheid en raadpleging. Zo kan de directeur van het archief bepalen wie wel en niet toegang krijgt tot het archief en onder welke voorwaarden. Net als bij andere privé-archieven lijkt dit op het eerste gezicht een normale procedure. Maar de grens tussen privé en openbaar is bij het koninklijk huis naar de aard der zaak uiterst diffuus. Dit weerspiegelt zich in het archief. Hierin zijn bescheiden aanwezig die het openbaar belang wel degelijk raken. Neem nu het rapport van het door Beel geleide driemanschap over de Greet Hofmansaffaire. Toevallig worden de hierover in het Nationaal Archief aanwezige stukken vandaag openbaar gemaakt, maar het rapport zelf de daarbij behorende rapporten van ondervragingen met betrokkenen heeft Beel destijds ondergebracht in het Koninklijk Huisarchief. Juridische pogingen van de historicus Lambert Giebels om inzage in deze stukken zijn stukgelopen met een beroep op de privéstatus van het archief.


MdV,


Mijn fractie vindt dat archiefstukken over het Koninklijk Huis die het openbaar belang raken, net als andere overheidsdocumenten onder de archiefwet moeten vallen. Zo kan de situatie worden voorkomen dat de ene histioricus wel (Cees Fasseur voor zijn Wilhelmina-biografie) en de andere geen toegang krijgt tot het archief. Een recent voorbeeld toont hiervan de noodzaak. Prof. Schrage heeft mede op basis van toegang tot het Koninklijk Huisarchief een boek geschreven over prins Bernhard en zijn familie. Zijn conclusies zijn echter door andere onderzoekers niet te verifiëren! Voor de publicaties vandaag in de Volkskrant geldt hetzelfde.


Ik wil de minister-president hierover een aantal vragen stellen. Is hij het met mij eens dat stukken in het archief die het openbaar belang raken onderhevig moeten zijn aan de openbaarheidsregels in de archiefwet? Is hij van oordeel dat het Koninklijk Huis een overheidsorgaan is? Is eigenlijk een actuele en openbare inventaris van het Koninklijk Huisarchief voorradig waaruit we kunnen opmaken welke stukken aanwezig zijn die het algemeen belang raken? Vindt overleg plaats tussen het kabinet en de directeur van het archief over het selectiebeleid? Heeft de rijksarchivaris hierbij een rol? Wat vindt de minister-president tenslotte van de huidige kennelijke willekeur bij de toegang krijgt tot het Koninklijk Huisarchief?


Dan nog een ander punt betreffende de begroting van het Koninklijk Huis. Dat betreft verslaglegging en verantwoording. Voor het eerst is, na aandringen van de Kamer, een overzicht gegeven van al het overheidsgeld dat aan het koninklijk huis wordt besteed. Daaruit blijkt dat in 2005 nog even afgezien van de incidentele kosten in verband met het jubileum van koningin Beatrix- ruim 86 miljoen euro aan belastinggeld wordt uitgegeven aan het koninklijk huis, veel meer dan alle schattingen voordien aangaven. De hoogte van het bedrag lijkt me een extra reden om meer te willen weten over de juiste besteding ervan. De bedragen hebben we nu waarvoord dank!-, maar dat maakt nieuwsgierig naar de werkelijkheid achter die cijfers.


Het eerste hoofdstuk van de rijksbegroting, met daarin de uitkeringen aan leden van het koninklijk huis, is tegelijkertijd het kortste en het minst informatieve hoofdstuk. Nogal wat personen, diensten en instellingen werken ten behoeve van het koninklijk huis en komen ten laste van deze begroting. Maar met hoeveel zijn ze en wat doen ze zoal? Aan welke andere zaken worden de uitkeringen besteed? De declarabele kosten die als het ware verstopt zitten in andere begrotingen -denk aan paleizen, het regeringsvliegtuig, staatsbezoeken en beveiliging- worden al even summier verantwoord.


Daarom wil ik namens de PvdA aandringen op een jaarlijks uit te brengen integraal verslag van het koninklijk huis, bijvoorbeeld te verschijnen op de derde woensdag in mei. Dit zou meer dan een verantwoording van de financiën moeten zijn, maar ook op andere wijze een beter inzicht moeten geven in het reilen en zeilen van het koninklijk huis, uiteraard met eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de leden van het huis. Het verslag moet nadrukkelijk over de grenzen van de verschillende begrotingen heengaan. Naast verantwoording aan belastingbetalers kan zo n verslag de openheid over het koninklijk huis en wellicht ook het draagvlak en het begrip voor zijn activiteiten bevorderen. Vroeger was de hofhouding het exclusieve domein van de koning. In 1983 werd in artikel 41 van de Grondwet echter bepaald dat de koningin niet langer naar eigen goedvinden zijn Huis inricht, maar met inachtneming van het openbaar belang . Juist dat openbaar belang rechtvaardigt mijns inziens betere verslaglegging en verantwoording. Wellicht kunnen we daarbij leren van Engeland, waar dit voorjaar onder de titel Royal Public Finances voor het eerst zo n verslag is verschenen. Graag hoor ik de reactie van de minister-president op mijn voorstel.


Ik kom dan op een ander belangrijk onderwerp en dat is de eenheid van het kabinetsbeleid, althand weer een ander aspect daarvan. Die eenheid is een van de fundamenten onder ons staatsrecht. De regering hoort met één mond te spreken. Deze eenheid de bevordering ervan is voorgeschreven in artikel 45 van de Grondwet- is niet alleen een staatsrechtelijke wenselijkheid, maar ook in hoge mate een maatschappelijke noodzakelijkheid. Burgers moeten weten waar zij aan toe zijn en eventueel waartegen zij zich moeten verzetten en moeten niet geconfronteerd worden met bewindslieden die het op essentiële onderwerpen met elkaar oneens zijn. Dat geldt des te sterker in een tijd waarin veel mensen zich zorgen maken over de toekomst. Hoe veilig is Nederland nog? Wat doet het kabinet eigenlijk om die veiligheid te vergroten? Welke kant ontwikkelt zich onze samenleving op en hoe gaat het kabinet daar mee om? Waar worden ongewenste ontwikkelingen bestreden en welke positieve ontwikkelingen worden gestimuleerd?


Voor het bevorderen van eenheid heeft de minister-president een bijzondere verantwoordelijkheid. Het moet me van het hart dat deze minister-president in dat opzicht een weinig gelukkig dossier heeft opgebouwd. Eerst was er het potsierlijke, quasi-eensgezinde ansichtkaartje uit de Treveszaal, waarna het eerste kabinet-Balkenende alsnog uiteenspatte. Nu zijn ook de ministers uit zijn tweede kabinet elkaar openlijk aan het bestrijden; de voorbeelden hoef ik hier niet te noemen. Vervolgens lekte ook nog een ambtelijke notitie uit over het communicatiebeleid. De minister-president is er niet in geslaagd om deze brokken op te ruimen, laat staan te voorkomen. Sterker nog: daags voordat de Minister-President zich daarvoor moet verantwoorden nl bij zijn begroting Algemene zaken , nu dus voegen de ministers Brinkhorst en Zalm een volgend hoofdstuk toe aan het boek dat heet Gebrek aan eenheid van kabinetsbeleid . Wat is eigenlijk de eigen analyse van deze Minister-president van dit voortdurende gebrek aan eenheid op hoofdpunten van kabinetsbeleid, op onderwerpen die de samenleving zeer bezig houden? Ik geef een paar mogelijke oorzaken.


Is het kabinet uiteindelijk te diep verdeeld over wezenlijke vragen betreffende onze samenleving? Zijn de liberale en confessionele krachten uiteindelijk moeilijk te verzoenen? Zijn de mens- en maatschappijvisies te zeer uiteenlopend? Of is er gewoon te weinig zelfbeheersing en wijsheid. Immers ook liberale ministers zoals minister Brinkhorst en Zalm bestrijden elkaar openlijk. Hoe kan dat? Wordt in het kabinet nooit gesproken over wezenlijke zaken? Worden maatschappelijke ontwikkelingen niet geanalyseerd en van een visie voorzien? Of gebeurt dat wel maar gaat vervolgens gewoon ieder over tot zijn eigen orde van de dag?


Of vindt de minister-president misschien dat ons staatsbestel het hem moeilijk maakt alle kikkers in de kruiwagen te houden? De minister-president is immers slechts primus inter pares. Formele machtsmiddelen heeft hij niet. Daarom moet de minister-president door gezag en overtuiging een samenhangend geheel maken van de ministersploeg. Of zijn er nog wellicht nog hele andere redenen?


MdV,


De brief die de minister-president ons vorige week toestuurde over de afstemming van het communicatiebeleid geeft op deze vragen in ieder geval geen antwoorden. Van wat daar wel in staat, worden we eerlijk gezegd ook niet veel wijzer. Het is moeilijk om het met de gemeenplaatsen die erin worden gebezigd niet eens te zijn! Veel vragen blijven echter onbeantwoord. Zoals: is er nu sprake van een beleidswijziging? Wordt het ministerie van Algemene Zaken als het gaat om communicatie nu de baas over andere departementen of wordt alleen de coördinatie versterkt? En wat is precies de functie en de meerwaarde van het van de nieuwe coördinatie-eenheid waartoe het kabinet afgelopen vrijdag heeft besloten?


MdV,


Dat brengt mij bij het onderwerp publieksvoorlichting in brede zin. Het kabinet hamert voortdurend op het belang van voorlichting; het wijt er zelfs zijn impopulariteit aan! Maar deze overheidsvoorlichting moet natuurlijk wel aan een aantal belangrijke voorwaarden voldoen. Ik heb bij de behandeling van de AZ-begrotingen in 1991 en 1992 met toenmalige premier hierover interessante debatten gevoerd. Een van de principia van overheidscommunicatie die daarbij nog eens nadrukkelijk werden bevestigd, was het uitgangspunt dat de voorlichting moest gaan over beleid dat reeds door het parlement is aanvaard. Mijn fractie vond en vindt dat in een democratie een fundamenteel principe. Als de regering op eigen houtje via overheidskanalen communiceert over kabinetsvoornemens die (nog) geen steun in het parlement hebben, ligt propaganda van rijkswege immers op de loer.


De regering heeft deze strikte beleidslijn echter verlaten en hanteert nu, hoewel de Kamer in een algemeen overleg over de kwestie daar zeer kritisch over was, een richtlijn communicatie over niet-aanvaard beleid. Daarbij gelden naar verluidt de criteria uit het advies van de commissie-Wallage van 2001. In de begroting staat dat de richtlijn in een beperkt aantal gevallen is toegepast, maar op onze vraag in welke gevallen dat was, kwam geen antwoord. Dat maakt extra nieuwsgierig naar de aangekondigde evaluatie. Hoe zit het overigens met de Postbus 51-campagnes voor 2005, waarvan wij een overzicht mochten ontvangen? Is de campagne over de zorgverzekeringswet en de zorgtoeslag een voorbeeld van de nieuwe richtlijn? Eerste en Tweede Kamer spreken zich immers pas in de loop van volgend jaar uit over deze wetsvoorstellen! Of wordt gewacht op het moment dat de voorstellen het staatsblad hebben bereikt?


M.d.V,


Het zijn belangrijke kwesties die vandaag aan de orde zijn. Ik wacht met belangstelling het antwoord van de minister af.