Openingstoespraak van minister Dekker op de opening van de Europese
hoogambtelijke bijeenkomst over Wonen op donderdag 4 november 2004 in
Rotterdam. Deze bijeenkomst van hoge Europese ambtenaren heeft de
titel 'duurzame hoogbouw: renovatie en herstructurering in de
woningbouw'. In deze bijeenkomst wil VROM de verloedering en
onveiligheid in bepaalde wijken structureel aanpakken.
Dames en heren!
Het verheugt mij deze bijzondere hoog-ambtelijke bijeenkomst over het
wonen in Europa te mogen openen. Een bijeenkomst die mijns inziens om
twee redenen bijzonder is.
1. Nog nooit eerder deden zoveel landen mee aan de ambtelijke
voorbereiding van een informele EU-bijeenkomst van ministers voor
Wonen.
2. Nog nooit eerder werd op EU-niveau gesproken over
hoogbouwrenovatie in de woningbouw en herstructurering van de
omliggende gebieden. Het is een onderwerp dat in alle Europese
landen speelt, maar vooral in de nieuwe lidstaten en de
toetredende landen is het een politiek belangrijk issue.
Het gaat vandaag en morgen overigens niet alleen over
hoogbouwrenovatie en herstructurering, ook de zin of onzin van
EU-regelgeving voor wonen staat op de agenda. Over beide onderwerpen
wil ik graag iets zeggen.
Allereerst de hoogbouw.
Ieder land kent zijn eigen karakteristieke woningbouw. Overschrijdt
een landsgrens en de bebouwing zal je al snel vertellen waar je bent.
De hoogbouw in heel Europa vertoont echter veel gelijkenis. En dan
doel ik niet op de incidentele woontoren die geïnspireerd is op de
Amerikaanse 'wolkenkrabbers', zoals ze sinds de jaren twintig van de
vorige eeuw gebouwd worden. Een bouwwijze die overigens niet voortkomt
uit een hoge grondprijs, maar een hoge grondprijs die voortkomt uit de
bestemming superhoogbouw, uit ruimtelijk beleid dus.
Hier in Europa hebben we het over de bloksgewijs gestapelde woningen
die overal te vinden zijn. De brede verspreiding van dit type hoogbouw
heeft een duidelijke oorzaak.
De hoogbouw in Europa heeft nergens een lange nationale of
streekgebonden ontwikkeling doorgemaakt. Gestapelde woningen in grote
volumes zijn overal gedurende een betrekkelijk korte tijd (twee
decennia) beschouwd als hét antwoord op ernstige woningtekorten.
Er werden in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw zoveel
hoogbouwflats gebouwd dat menig hedendaags bouwbedrijf er jaloers op
zou worden. Reusachtige hoeveelheden maatschappelijk kapitaal zijn
daar ingestoken. Het was een 'mega-trend' in Oost- en West-Europa.
Hoogbouw heeft daarmee het aangezicht van het wonen in de steden van
Europa vanaf de jaren zestig bepaald. Dat woonprofiel bestaat nu -
veertig jaar later - in belangrijke mate nog steeds. Hoogbouw biedt
nog altijd huisvesting aan een slordige 40 miljoen mensen. Het
vertegenwoordigt ruim 16% van de totale woningvoorraad en ik verwacht
dat beleidsmakers op het gebied van wonen nog tot in lengte van jaren
te maken zullen hebben met deze hoogbouw erfenis.
Daarnaast zal uit oogpunt van intensivering van het ruimtegebruik en
het streven om 40% van de nieuwbouw binnen bestaand stedelijk gebied
te realiseren, óók steeds naar nieuwe hoogbouwoplossingen worden
gekeken.
Omdat in Oost-, Midden- en Westeuropa in dezelfde periode
grootschalige hoogbouw is toegepast, ontstaan nu in vele landen
vergelijkbare problemen wanneer renovatie aan de orde komt. Hierbij
gaat het om vragen over de duurzaamheid van renovaties, het stimuleren
van de woningmarkt en betere financieringsmogelijkheden, bijvoorbeeld
door garantstellingen, voor grootschalige renovatie-opgaven.
Er zijn echter ook verschillen. In de 10 nieuwe lidstaten is het
aandeel hoogbouw op de totale voorraad aanzienlijk groter dan in de
oude lidstaten. Bovendien is daar sprake van gemiddeld kleinere flats,
een veel grotere mate van particulier eigendom van die flats en grote
beheersproblemen door de veelal slecht begeleide privatisering van dit
voormalig staatseigendom.
De hoogbouw in de nieuwe lidstaten is ook in een kortere tijdsspanne
tot stand gekomen. Daardoor manifesteren problemen door onderhouds- en
moderniseringsgebrek zich vrijwel overal gelijktijdig. In sommige
lidstaten heeft ruim een derde van de bevolking met deze en andere
woonproblemen zoals hoge stookkosten en betalingsachterstanden te
maken. Het is dus een probleem van politiek groot belang.
U bent hier echter niet alleen om over deze problemen te spreken, maar
ook om van gedachten te wisselen over mogelijke oplossingsrichtingen.
Om te beginnen moeten we de diverse deelproblemen die ik zojuist
opnoemde in hun samenhang bekijken.
Renovatie van hoogbouw zonder bestrijding van stookkosten en tocht is
onvoldoende. Renovatie zonder verbetering van het beheer leidt niet
tot duurzame instandhouding en tijdige aanpassing van de
woningvoorraad aan de bewonerwensen van deze tijd.
Renovatie moet ook maatwerk voor mensen zijn. Zonder aandacht voor het
oplossen en voorkómen van betalingsachterstanden is duurzame
verbetering een illusie. Dat geldt ook voor renovatie die alleen
aandacht heeft voor technische verbeteringen zonder naar
werkgelegenheid en sociale cohesie te kijken.
Naast een bouwtechnische aanpak zijn dus ook wettelijke en
institutionele veranderingen nodig. Ik denk daarbij onder andere aan
verenigingen van eigenaren die heldere besluitvormingsstructuren
hanteren. Veranderingen gericht op het verschaffen van een solide
basis voor renovatie en effectiever beheer op de langere termijn. Er
moet dus gezocht worden naar een samenhangende aanpak.
Vooral de oude lidstaten hebben al veel ervaring kunnen opdoen met
zo'n samenhangende aanpak. Van kennisuitwisseling tussen de oude en
nieuwe lidstaten kan samen worden geprofiteerd. Het zal echter nooit
zo zijn, dat oplossingen "één-op-één" kunnen worden overgedragen, maar
er zijn zeker interessante "best practices".
Ter illustratie wil ik u een voorbeeld geven uit onze eigen ervaring.
Hoogbouw in Nederland vormt slechts een klein onderdeel van de totale
voorraad, nog geen 7%. Toch komt hoogbouw relatief vaak voor in
verouderde wijken in Nederland. Wijken die snel moeten worden
aangepakt om afglijden te stoppen of liever; te voorkomen.
Eind 2003 besloot de Nederlandse regering daarom tot een
actieprogramma gericht op 56 probleemwijken. De herstructurering daar
wordt niet alleen aangepakt met fysieke maatregelen, maar ook met
sociale maatregelen. Dat betekent naast slopen, bouwen en renoveren
óók aandacht voor veiligheid, buurtcohesie en werkgelegenheid. Een
aanpak waarvan bewonersparticipatie een belangrijk onderdeel is. Dat
vind ik niet alleen, maar dat vinden ook de bewoners zelf, getuige het
onderzoek naar Leefbaarheid in de wijken, een deelstudie van ons
reguliere Woningbehoefteonderzoek.
Een tweede oplossing voor de problemen in de nieuwe lidstaten ligt in
"verandering in het beheer van hoogbouw". Beheer vormt in de nieuwe
lidstaten relatief vaak een probleem. Dit is voor een groot deel het
gevolg van beslissingen die na de val van de Muur zijn genomen. Er is
op grote schaal en snel besloten tot verkoop van flats aan de zittende
bewoners. Woningen die voorheen voor een groot deel in beheer bij de
overheid waren. Er is uitverkoop gehouden en dan nog eens tegen sterk
gereduceerde verkoopprijzen. Ondertussen kwamen onvoldoende
gemeenschappelijke beheerstructuren voor de oude in de plaats. De
Slowaakse Directeur-Generaal wonen wees tijdens de zogenoemde
'stakeholder-bijeenkomst' over dit onderwerp vorige maand ook op het
probleem van de onderhoudskosten en maatschappelijke kwesties die
vroeg of laat toch voor rekening van de gemeenschap komen.
Gezien de hoge mate van privatisering van de hoogbouw ligt het voor de
hand dat dat beheer gestalte krijgt in enigerlei vorm van collectieve
afspraken over onderhoud en beheer, bijvoorbeeld door middel van
verenigingen van eigenaren. En daar hoort dan ook wetgeving bij die
zorgt dat deze verenigingen bij meerderheid kunnen besluiten en dus
niet hoeven wachten op bewoners die niet mee doen om de leefomgeving
aan te pakken. Dat is blijkens de gegevens die voor deze bijeenkomst
zijn verzameld, echter maar deels het geval.
Om de beheersproblemen die inmiddels zijn ontstaan het hoofd te bieden
is onder andere voorgesteld om tot hernieuwde introductie van een
huursector te komen. Hoe dit ook zij, effectievere beheersstructuren
zijn nodig en behoeven ook veranderingen in wetgeving. Dat vereist
echter politieke moed en maatschappelijk draagvlak dat niet overal
voorhanden is.
Financiële aspecten zijn bij beheer van de woningvoorraad van groot
belang. Voor financiering van onderhoud, renovatie en nieuwbouw is
zoveel geld nodig dat we er niet omheen komen daarvoor in de eerste
plaats nationale bronnen te vinden. Externe financiering zal niet meer
dan aanvullend kunnen zijn. Het doet mij deugd, dat ook een
vertegenwoordiger van de Europese Investeringsbank vandaag een
presentatie zal geven over deze externe bronnen van financiering.
Ook in dit verband wil ik uw aandacht kort op de Nederlandse situatie
vestigen. Een relatief groot deel van de hoogbouwvoorraad in Nederland
is in handen van woningbouwverenigingen (corporaties). Dit zijn voor
het allergrootste deel financieel solide, verzelfstandigde
instellingen die echter wél onder een bepaald wettelijk regiem
opereren. Zij hebben een primaire taak om de laagst betaalden,
ouderen, gehandicapten en andere speciale doelgroepen passend te
huisvesten. De individuele burger kan een beroep doen op huursubsidie
om de woonlasten dragelijk te houden. Daarnaast hebben kopers in
woongebouwen zich verenigd in ruim 55.000 verenigingen van eigenaren.
Een derde oplossingsrichting gaat over 'training en
informatie-uitwisseling'. De EU-bijeenkomsten voor ministers van wonen
hebben steeds de bedoeling gehad om informatie uit te wisselen. Dat is
een goede zaak want die informatie kan door vergelijking de eigen
nationale woonsituatie in beleidsmatige zin beter illustreren.
Er zijn daartoe de afgelopen jaren Europees-vergelijkende studies
gemaakt over allerlei deelonderwerpen. Deze studies zullen deze dagen
ook aan bod komen. Het verheugt me dat Tsjechië samen met Zweden de
eerstvolgende uitgave van 'Statistics on Housing in the European
Union' zal voorbereiden. Ook ben ik Ierland erkentelijk dat het een
compilatie en analyse heeft gemaakt van nationale voortgangsrapporten
over wonen en stedelijke ontwikkeling en deze hier op deze bijeenkomst
zal presenteren.
Bovendien is ter voorbereiding op de aanstaande ministers-bijeenkomst
ook een vergelijkende studie gemaakt over hoogbouwrenovatie en
herstructurering.
Maar, zoals ik al zei: het mag niet blijven bij een droge opsomming
van gegevens; het gaat juist ook om het aanreiken van mogelijke
oplossingsrichtingen.
In dat verband wil ik graag het aanbod doen om de kosten voor deelname
van een aantal kandidaten voor een op maat gesneden, korte cursus over
hoogbouwrenovatie en herstructuering voor rekening van mijn ministerie
te laten komen. Ik heb daar 100.000 voor uitgetrokken. De cursus wordt
gehouden op het Institute for Housing and Urban Development Studies
(IHS) in Rotterdam. Zij is bedoeld voor mensen die specifiek op lokaal
danwel centraal niveau concreet met de hoogbouwproblematiek bezig
zijn.
Zo'n cursus zal niet alleen de kennis vergroten, maar juist ook de
vaardigheid om de hoogbouwproblematiek aan te pakken en het beheer van
hoogbouw te verbeteren. Onderdeel van het curriculum zal ook zijn een
goede onderbouwing van woningbehoefte en kwalitatieve
woningregistratie te kunnen gaan bieden in bepaalde landen of regio's.
Dat is van belang omdat we ook op langere termijn beter zicht moeten
krijgen op de behoefte aan hoogbouw. Vraag en aanbod moeten
inzichtelijk worden gemaakt om tot duurzame oplossing in de hoogbouw
te komen. Ik hoop, dat u het initiatief voor deze cursus zult willen
ondersteunen.
Voor wat Nederland aangaat is onlangs de aanwezige expertise op het
gebied van hoogbouwrenovatie en herstructuering in kaart gebracht.
Daartoe is verleden maand in Den Haag een "stakeholder-conferentie"
gehouden. Over deze bijeenkomst is een rapport opgesteld dat vandaag
in zijn finale versie beschikbaar is.
Als follow-up van die stakeholderconferentie wil ik een groep van
geïnteresseerde Nederlandse publieke en private en internationale
partijen vormen. Een groep die samen met één of meer geselecteerde
landen en partners aldaar aan concrete plannen voor
hoogbouw-renovatieprojecten gaat werken.
Behalve beleidsmatige oplossingen zal daarbij ook naar nieuwe
financieringsconstructies gezocht moeten worden. Ook op deze gebieden
heeft Nederland mijns inziens interessante voorstellen, bijvoorbeeld
op het gebied van garantiestellingen.
Dames en heren!
Ik vind het belangrijk dat de hoogbouwproblematiek op politiek niveau
in Europa wordt besproken. Daar is alle reden toe want het gaat om een
ernstig en omvangrijk probleem. Niet eerder in de geschiedenis van de
Europese Unie is de woonproblematiek zo duidelijk naar voren gekomen.
Duurzame hoogbouwrenovatie en herstructurering is onderdeel van het
bevorderen van sociale en economische cohesie in en tussen de
lidstaten van de EU. En die cohesie is met het bevorderen van de
Europese concurrentiekracht een belangrijke doelstelling van de EU en
het Nederlands voorzitterschap in het bijzonder.
Vele tientallen miljoenen mensen in Europa kampen met een
gemeenschappelijk woonprobleem. Ik vind het daarom niet meer dan
logisch dat deze problematiek op ministersniveau zal worden besproken
in een toetredingsland. Daarom ben ik mijn Tsjechische collega, de
heer Jiri Paroubek, erkentelijk dat hij als gastheer wil optreden voor
de volgende EU Ministers-bijeenkomst in maart 2005 in Praag. Ik zal
hem daarbij graag steunen.
Het zoeken van Europese oplossingen laat onverlet dat het woonbeleid
een verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten zélf is en
blijft. Mijn collega-ministers hebben dat op eerdere bijeenkomsten
duidelijk gezegd, zoals vorig jaar nog tijdens de
ministers-bijeenkomst in Padua. Informatie-uitwisseling, elkaar helpen
en samen zoeken naar oplossingen op het gebied van beleid, beheer en
financiële mogelijkheden is van groot belang. Daarna neemt ieder land
eigenbeslissingen in eigen specifieke omstandigheden. Aan nieuwe
Europese regels en wetten op het gebied van wonen heb ook ik daarbij
geen behoefte: Europa kan ook op dit terrein juist veel kracht putten
uit diversiteit.
Hoewel wonen - als gezegd - niet tot het verdragsmatig mandaat van de
EU behoort, zijn delen van de EU-regelgeving wel degelijk direct
relevant voor wonen. Europese regelgeving is daarom terecht het tweede
belangrijke onderwerp van uw agenda.
Ik denk bijvoorbeeld aan bouwregelgeving, energieprestatie van
gebouwen en BTW-regelgeving voor de bouw. We worden immers op onze
doorvertaling door de Europese Commissie afgerekend. Om deze reden
vind ik het belangrijk dat ook in de toekomst de relatie tussen
Europese regelgeving en wonen-beleid regelmatig wordt geagendeerd
tijdens onze ambtelijke en ministeriële bijeenkomsten.
Ter afsluiting, dames en heren:
Hoogbouw werd indertijd in Europa gezien als een standaardoplossing
voor de nijpende woningtekorten die zich na de Tweede Wereldoorlog
aandienden in al onze landen. Maar ik denk niet dat dat ook geldt voor
de maatregelen die nodig zijn voor de toekomst. Binnen de landen zélf
zullen - ook op lokaal niveau - maatwerk oplossingen moeten worden
gevonden. Zo is er geen algemeen antwoord op de belangrijke vraag of
hoogbouw gesloopt, vervangen of gerenoveerd moet worden. Dat is ook
niet erg. Ik zei het eerder: Europa put ook hier haar kracht uit
diversiteit.
Duidelijk is wel dat voor deze oplossingen grote geldbedragen nodig
zijn. Zorgvuldige afwegingen zijn dus geboden. Het is goed als de voor
wonen vantwoordelijke ministers samen zoeken naar mogelijkheden om de
problematiek van de hoogbouw in de EU het hoofd te bieden.
Ik hoop, dat deze voorbereidende bijeenkomst daaraan zal bijdragen. De
uiteindelijke beslissingen over de hier besproken thema's zullen
worden genomen tijdens de ministersbijeenkomst in Praag. Ik ben blij,
daar als co-voorzitter te mogen optreden. Ik zie met belangstelling
uit naar de input die vanuit deze ambtelijke bijeenkomst zal komen om
de conferentie in Praag tot een succes te maken.
En met deze woorden verklaar ik uw bijeenkomst graag voor geopend. Ik
wens u een vruchtbare bespreking toe en geef nu het woord terug aan uw
voorzitter.
Dank u voor uw aandacht.
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer