Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
DCE 04/83809
Onderwerp Datum
Emancipatiemonitor 2004 13 december 2004
Hierbij bied ik u de `Emancipatiemonitor 2004' aan. Deze derde emancipatiemonitor is een
product van het Sociaal Cultureel Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek en is
opgesteld in opdracht van de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
In het Meerjarenbeleidsplan Emancipatie is toegezegd dat de emancipatiemonitor tweejaarlijks zal
verschijnen.
De emancipatiemonitor brengt de feitelijke stand van het emancipatieproces op de volgende
beleidsterreinen in kaart: onderwijs, betaalde arbeid, onbetaalde arbeid, zorg en inkomen, geweld
tegen vrouwen en politieke en maatschappelijke besluitvorming. De monitor biedt inzicht in de
opvattingen die er in de Nederlandse samenleving leven over de rol en positie van vrouwen en
mannen. Tevens worden de belangrijkste ontwikkelingen afgezet tegen de prestatie-indicatoren van
de regering. In deze monitor wordt ook ingegaan in de verschillen tussen autochtone vrouwen en
allochtone vrouwen.
Hieronder de belangrijkste bevindingen uit de emancipatiemonitor voorzien van een beschrijving
van het lopende beleid op het betreffende deelterrein.
Betaalde arbeid
De arbeidsdeelname van vrouwen met een betaalde baan van 12 uur of meer per week stijgt, in
2003 was de netto arbeidsparticipatie in 55%.
Dit is een procentpunt minder dan het streefpercentage voor dat jaar. Of dit betekent dat de
arbeidsparticipatie van vrouwen stagneert, is moeilijk te zeggen. De participatie in jongere cohorten
ligt aanzienlijk hoger dan het gemiddelde. Zo werkt 66% van de vrouwen tussen de 35 en 44 jaar
een leeftijd waarop de meeste vrouwen al kinderen hebben. Ook zullen de effecten van recente
2
beleidsmaatregelen op het terrein van arbeid en zorg (de Wet arbeid en Zorg, de Wet
Kinderopvang) pas de komende jaren meetbaar zijn.
Kinderopvang is een belangrijk instrument om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken
en daarmee de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen. Daarom is het goed dat in 2005 de
Wet kinderopvang in werking treedt, die voor de ouders de tegemoetkoming in de kosten van de
kinderopvang regelt en de kwaliteit van de kinderopvang waarborgt. Naar verwachting wordt
kinderopvang onder de Wet kinderopvang voor ongeveer een kwart van de ouders, bij
ongewijzigd gebruik, goedkoper.
Daarnaast kan de levensloopregeling bijdragen aan het beter combineren van arbeid en zorg. Het
SCP, dat in juni 2004 een Emancipatie Effectrapportage uitvoerde op het toen voorliggende
wetsvoorstel voor de levensloopregeling, voorzag enkele zeer bescheiden positieve effecten van de
regeling. Sinds deze rapportage is het wetsvoorstel op een aantal punten gewijzigd. Op 16
september 2004 werd een aangepast wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd, gevolgd door
een 2e Nota van Wijziging op 8 november 2004. Daarna is het wetsvoorstel bij de plenaire
behandeling ervan door de Tweede Kamer op 24 en 25 november 2004 op een aantal punten
geamendeerd. Door deze wijzigingen is de levensloopregeling aantrekkelijker en toegankelijker
geworden. Zo bestaat nu bij opname van tegoed een recht op een levensloopverlofkorting van
maximaal 183 euro per jaar dat in levensloopregeling gespaard is. Verder zijn de levensloopverlof-
en ouderschapsverlofkorting overdraagbaar aan de partner en kan de levensloopverlofkorting
gespreid worden over meerdere verlofjaren. Bovendien is de aanvankelijk tijdelijke
ouderschapsverlofkorting een structurele fiscale voorziening geworden.
Door de grotere aantrekkelijkheid van de levensloopregeling is er meer kans dat in huishoudens
wordt besloten tot sparen in de levensloopregeling en er tussen partners wordt overlegd over de
bestemming van het tegoed en wie het tegoed opneemt. Dat kan een herverdeling van arbeid en
zorg binnenshuis bevorderen. Gebruik van ouderschapsverlof en zorgverlof door vrouwen èn
mannen kan gebruikelijker worden en daarmee de kans op blijvende arbeidsdeelname van
vrouwen of een arbeidsdeelname van vrouwen voor een groter aantal uren.
De arbeidsparticipatie van Turkse en Marokkaanse vrouwen blijft sterk achter vergeleken bij die
van autochtone vrouwen. Dit is een punt van zorg voor het kabinet.
De Commissie PaVEM is ingesteld om deze problematiek het hoofd te bieden. Voor deze
tijdelijke onafhankelijke commissie is, naast `Taal' en `Dialoog', het stimuleren van de
arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen een van de speerpunten. De commissie benadert
gemeenten om via afspraken met CWI en werkgevers e.a. een impuls geven aan de
arbeidsdeelname van de doelgroep. Daarnaast stimuleert de commissie lokale inzet van succesvolle
instrumenten, waaronder instrumenten uit het Plan van aanpak Emancipatie en Integratie.
In het Plan van aanpak Emancipatie en Integratie zijn concrete instrumenten opgenomen om
gemeenten te motiveren structureel beleid te ontwikkelen om de (maatschappelijke) participatie
van vrouwen te verbeteren, met als uiteindelijk doel participatie op de arbeidsmarkt.
3
Een van de instrumenten die specifiek gericht zijn op het vergroten van de arbeidsparticipatie zijn
de convenanten herintredende vrouwen waarin partijen wordt gevraagd afspraken te maken over
de werkgelegenheid voor laagopgeleide vrouwen uit etnische minderheidsgroepen
Inkomen:
De economische zelfstandigheid van vrouwen is gestegen. In 2001 was 41% van de vrouwen van
15-64 jaar economisch zelfstandig, in 2000 38%. Het cijfer over 2002 zal naar verwachting eind
december beschikbaar zijn. Het streefpercentage voor 2005 is 51%. Dat de resultaten op dit vlak
achterblijven bij de netto arbeidsparticipatie, komt omdat vrouwen in meerderheid in deeltijd
werken. Vaak haalt hun inkomen daardoor niet de grens voor economische zelfstandigheid (70%
wettelijk minimumloon). Wil de doelstelling van meer dan 60% in 2010 gehaald worden, dan is
extra beleidsinspanning nodig. Het percentage economisch zelfstandige vrouwen kan verhoogd
worden door vrouwen die nu nog niet werken aan te zetten tot en/of te ondersteunen bij toetreding
tot de arbeidsmarkt. Omdat onder hen de arbeidsdeelname nog relatief laag is, zou deze inspanning
zich vooral moeten richten op lageropgeleide en allochtone vrouwen. Anderzijds kan de
economische zelfstandigheid vergroot worden door vrouwen die nu in kleine deeltijdbanen werken
te ondersteunen bij uitbreiding van het aantal arbeidsuren per week. Uit het onderzoek ten behoeve
van de evaluatie van de Wet aanpassing arbeidsduur (Waa) blijkt dat 19% van de vrouwen de
wens heeft om een beperkt aantal uren per week meer te werken. De Emancipatiemonitor geeft
wel aanknopingspunten voor dergelijk beleid. Zo blijkt dat niet-werkende en in deeltijd werkende
vrouwen onder bepaalde voorwaarden (goede afstemming privé/werk; financiële vooruitgang) wel
meer uren zouden willen werken. Bij de tussentijdse evaluatie van het Meerjarenbeleidsplan zal
worden bezien welk ingezet dan wel te ontwikkelen beleid daarbij ondersteuning kan bieden.
Het inkomensaandeel van vrouwen in het totale persoonlijk inkomen in Nederland is tussen
1995 en 2001 gestegen van 30% naar 32%. Er is sprake van een duidelijke groei, maar
vermoedelijk onvoldoende om de doelstelling te halen. Een toename in het arbeidsvolume van
vrouwen de komende jaren is hiertoe nodig.
Onbetaalde arbeid
Het aandeel van mannen in onbetaalde arbeid is in 2000, net als in 1995, 35%. Recentere cijfers
zijn nog niet voorhanden. Het nationale tijdsbestedingsonderzoek, waaraan de gegevens over het
aandeel van mannen in de zorg worden ontleend, wordt in 2005 herhaald.
Indien de stagnatie tussen 1995 en 2000 zich voortzet, dan valt te vrezen dat de doelstelling van
een aandeel van mannen in de zorg van minimaal 40% in 2010 niet gehaald zal worden. Het
project Mannen in de hoofdrol en de daarmee verbonden campagne ter vergroting van het
zorgaandeel van mannen is ingezet om aan een positieve ontwikkeling bij te dragen. De evaluatie
van het project zal begin 2005 gereed zijn en aan de Tweede Kamer worden toegestuurd.
Onderwijs
Het opleidingsniveau van vrouwen stijgt harder dan dat van mannen. De onderwijssegregatie tussen
vrouwen en mannen neemt echter nauwelijks af.
4
Om verandering in de situatie te brengen stimuleert het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen expertorganisaties Landelijke organisatie Vrouwen en Hogere Technische
Opleidingen en functies (VHTO) en Technika 10 op terrein van het doorbreken seksesegregatie in
het onderwijs. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in 2004 het project
`Vrouw/man in beroep' uitgevoerd.
Doelstelling van dit project was het bij elkaar brengen van goede voorbeelden om de schotten
tussen de levensloopbanen van mannen en vrouwen te doorbreken en deze bredere bekendheid te
geven. Het boekje `Een barst in het glas; goede praktijkvoorbeelden voor het doorbreken van de
schotten tussen mannen- en vrouwenberoepen' (november 2004) is een van de resultaten.
Begin 2005 zal ter afsluiting van dit project een essaybundel verschijnen met daarin vernieuwende
visies over onder andere het economische belang van het doorbreken van de seksesegregatie in
onderwijs en op de arbeidsmarkt. Tevens is vanuit SZW/DCE een nieuw driejarig ESF-
Equalproject ''Glazen Muur" in voorbereiding, gericht op het doorbreken van seksesegregatie door
sleutelfiguren in onderwijs- en arbeidsmarktbeleid. Dit project is opgezet samen met het ministerie
van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen en expertorganisaties op dit terrein.
Geweld tegen vrouwen en meisjes
In de Emancipatiemonitor is gekozen voor het hanteren van het begrip `geweld tegen vrouwen en
meisjes', waarmee is aangesloten bij de Verklaring inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen
van de Verenigde Naties (VN 1993). Vanwege verschillende redenen is het niet eenvoudig om een
goed cijfermatig beeld te bieden van het voorkomen van geweld tegen vrouwen en meisjes. Uit
gegevens van de Politiestatistiek blijkt een groot aantal geregistreerde mishandelingen en seksuele
misdrijven. In 2003 werden 53.489 gevallen van fysieke mishandelingen (vrouwen en mannen)
geregistreerd door de politie.
De politie heeft in 2004 landelijk een registratie van huiselijk geweld incidenten ingevoerd. Op
basis van de eerste registratiegegevens berekent de politie dat zich jaarlijks 500.000 huiselijk
geweld-incidenten voordoen in ons land, waarvan er 56.000 bij de politie gemeld worden.
Slachtoffers zijn meestal vrouwen en meisjes 80% en bijna 20% van de slachtoffers zijn mannen en
jongens. Huiselijk geweld kan zowel fysiek als psychisch geweld betreffen. Uit de politieregistratie
blijkt dat psychisch geweld verhoudingsgewijs veel gemeld wordt. Het kabinet streeft naar een
effectieve aanpak van huiselijk geweld. Daartoe wordt samenwerking van politie, OM,
vrouwenopvang en hulpverlening nagestreefd onder regie van het lokale bestuur. Er wordt een
netwerk van advies- en steunpunten opgebouwd en wetgeving wordt voorbereid die het mogelijk
maakt de plegers tijdelijk uit huis te plaatsen. Het beleid ter zake wordt door de Minister van
Justitie gecoördineerd. Daarbij worden onder meer de volgende prestatie-indicatoren
geformuleerd:
? Aantal advies- en steunpunten huiselijk geweld: 35 in 2006
? Uitbreiding capaciteit vrouwenopvang: 200 in 2007
? Aantal gemeenten met beleidsplan huiselijk geweld: 250 in 2006
5
Politieke en maatschappelijke besluitvorming
Het aandeel vrouwen in de politiek geeft een wisselend beeld. Het aandeel vrouwen in het kabinet,
de Tweede Kamer en Europees Parlement ligt gelijk of hoger dan de voor 2004 opgestelde
streefwaarden.
Aandeel vrouwen in Eerste Kamer, Provinciale Staten, gemeenteraden, commissarissen van de
koningin, burgemeesters, besturen van waterschappen liggen onder de streefwaarden van 2004.
In 2004 lag het aandeel vrouwen in de Raad van State op 21% Het aandeel vrouwen in top van
politiekorps lag op eind december 2003 op 10%. De streefwaarde voor 2004 ligt voor de Raad
van Staten op 30 - 35 % en voor het top politiekorps op 8 - 20 %.
De cijfers liggen onder de streefwaarden van 2004.Voor het aandeel vrouwen in de magistratuur is
een streefcijfer opgesteld van 50% in 2004, maar er zijn geen cijfers beschikbaar voor het jaar
2003.
Het aandeel vrouwen in de ambtelijke top groeit langzaam, in 2002 11% en in 2004 12% voor
schaal 18 en hoger. Het aandeel vrouwen voor schaal 18 en hoger ligt onder het streefpercentage
voor 2004 15%. Het aandeel vrouwen in schaal 15-17 lag in 2002 op 12% in 2004 op 15%. Het
streefpercentage voor 2004 is 20%.
Het beeld verschilt per departement, provincie en gemeente. De helft besteedt aandacht aan de
doorstroom van vrouwen naar hogere functies, maar dit is meestal niet verankerd in het reguliere
personeelsbeleid. Om de (gemiddelde) prestatie-indicatoren van 25% en 30% in 2010 te halen, is
een extra inspanning nodig. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties zal in
2005 het diversiteitmanagement bij de overheid concretiseren, de voortgang van het beleid ten
aanzien van doorstoom vrouwen zal worden gemonitord via een benchmark waarmee
overheidsinstellingen onderling worden vergeleken, zowel cijfermatig als wat betreft hun beleid
Op 12 oktober jl. is het Ambassadeursnetwerk Besturen geïnstalleerd, dit netwerk van
ambassadeurs gaat bevorderen dat meer vrouwen gaan deelnemen in besturen van
maatschappelijke organisaties en in politieke besturen. Veertien topmensen gaan op initiatief van
minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en mijzelf hiermee in het komende
jaar aan de slag. Voorzitter van het netwerk is de burgemeester van Rotterdam, de heer mr. I.W.
Opstelten.
In 2002 was het aandeel vrouwen in managementfuncties gestegen naar 25%. In 1994 lag dit
aandeel op 14%.
In 2001 en 2003 maakte slechts 5% vrouwen deel uit van de top (raden van commissarissen en
raden van bestuur) in de 100 grootste bedrijven van Nederland. Het streefpercentage voor 2004 is
8%.
Op 10 mei 2004 is het derde netwerk Ambassadeursnetwerk Glazen Plafond geïnstalleerd, dit
netwerk van ambassadeurs gaat de doorstroom van vrouwen naar topfuncties bevorderen.
Negentien topfunctionarissen uit het bedrijfsleven en de (semi)overheid gaan zich op initiatief
staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken en mijzelf bezig houden met de doorbraak
6
van het `glazen plafond'. Voorzitter van het netwerk is de heer drs.ing. Peter Bakker,
bestuursvoorzitter van TPG.
Daarnaast zal het nieuwe Landelijke Netwerk Diversiteitsmanagement DIV ook aandacht besteden
aan de doorstroom van vrouwen. DIV is een initiatief van het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid.
Ten slotte zal in 2005 de benchmark glazen plafond op www.glazenplafondindex.nl verder
worden ontwikkeld en ingezet. Met deze digitale test kunnen bedrijven zichzelf vergelijken met
organisaties in dezelfde sector, krijgen zij gerichte adviezen om hun situatie te verbeteren en
worden hun cijfers vergeleken met de prestatie-indicatoren van het kabinet.
De volgende emancipatiemonitor zal eind 2006 verschijnen.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid