Toespraak minister Kamp tijdens symposium over "de toekomst van het
landoptreden"
10-12-2004 19:00:00
Geachte generaal Urlings, geachte aanwezigen,
Dit symposium van de Koninklijke landmacht gaat over een zeer
belangrijk onderwerp: de toekomst van het landoptreden.
Hoe belangrijk aandacht voor het landoptreden is, is in het verleden
al gebleken. In 1951 rapporteerde generaal Eisenhower als eerste
Navo-opperbevelhebber aan de Amerikaanse president Truman over de
militaire inspanningen van de Europese bondgenoten. Eisenhower sprak
lovend over alle Navo-lidstaten, met uitzondering van Nederland: "Alle
landen doen hun best behalve Nederland," verklaarde Eisenhower. En hij
vertelde de Amerikaanse president ook nog weinig van de Nederlanders
te begrijpen: "All they seem interested in is a navy, when they ought
to be worrying about their land defenses."
Het oordeel of Eisenhower gelijk had, laat ik graag aan anderen over.
Hij zou vandaag in ieder geval anders hebben gesproken. De bijdrage
van de landmacht aan operaties is zonder meer indrukwekkend. Het
afgelopen jaar is maar liefst veertig procent van het operationele
deel van de landmacht uitgezonden geweest. Daarmee zitten wij ruim
boven het Navo-gemiddelde. Ook de kwaliteit van onze
landmachtbijdragen in Irak, Afghanistan en Bosnië dwingt respect af,
zowel nationaal als internationaal. Kortom, er zijn goede redenen om
ook in de toekomst met de landmacht in zeete blijven gaan.
Ik wil vandaag dus voor eens en voor altijd duidelijk maken dat ons
land groot belang hecht aan zijn landsoldaten. Maar ik maak ook meteen
van de gelegenheid gebruik om het onderscheid tussen de toekomst van
het landoptreden en de toekomst van de landmacht aan te
duiden.
Landoptreden is niet hetzelfde als: het optreden van de landmacht. Wij
kunnen de toekomst van de landmacht dan ook niet geïsoleerd
beschouwen. De toekomst van het landoptreden ligt namelijk voor een
belangrijk deel in de synergie met andere delen van de krijgsmacht
en met de krijgsmachten van onze belangrijkste bondgenoten. Nog
afgezien van de mariniers moeten de schepen van de marine het
landoptreden kunnen beïnvloeden. En vanuit de lucht komt eveneens
onmisbare steun.
De titel van dit symposium is daarom zorgvuldig gekozen. Bovendien
komt het symposium op een goed moment,
omdat het militaire zwaartepunt onmiskenbaar is verschoven naar de
ondersteuning en de beïnvloeding van landoperaties en de bestrijding
van landdoelen,
en omdat de krijgsmacht middenin een ingrijpend transformatieproces
zit dat mede is bedoeld om haar op het toekomstig landoptreden voor te
bereiden.
Ik acht het tegen deze achtergrond prijzenswaardig dat de landmacht
probeert ruim vijftien jaar vooruit te blikken, namelijk naar het jaar
2020. Dat is niet zo eenvoudig. Ons beeld van de toekomst zegt vaak
minder over onze toekomst dan over ons heden en ons verleden. Enige
bescheidenheid is dus gepast. Toch ontkomen wij er niet aan te
proberen ons een zo goed mogelijk beeld van die toekomst te vormen.
Woody Allen zei het al: "Ik denk veel aan de toekomst, want ik zal er
de rest van mijn leven doorbrengen."
Het is mij opgevallen dat militaire deskundigen tegenwoordig spreken
van maar liefst vijf dimensies waarin in de toekomst sprake is van
militair optreden: op het land, ter zee, in de lucht, in de ruimte en
in het informatiedomein. Ik ga het nog ingewikkelder voor u maken door
daaraan zes krijgsmachtbrede invalshoeken toe te voegen, die van
invloed zijn op het onderwerp van dit symposium. Met deze zes
invalshoeken moet de Koninklijke landmacht volgens mij rekening houden
als zij vijftien jaar vooruitblikt.
Ik begin met een gegeven dat in het verleden de omvang en de
inrichting van onze krijgsmacht heeft bepaald, maar waarmee in de
toekomst minder rekening hoeft te worden gehouden. Ik heb het dan over
de kans dat Nederland de komende vijftien jaar betrokken zal raken bij
het soort grootschalig militair conflict dat tot vijftien jaar geleden
nog zo voorstelbaar was.
De vaststelling dat deze kans sterk is afgenomen, is uiteraard niet
nieuw. De Navo trok al weer jaren geleden de conclusie dat voor
planningsdoeleinden geen rekening meer hoeft te worden gehouden met
een grootschalige conventionele aanval op haar grondgebied.
Wij hoeven dus geen capaciteit in stand te houden voor het voeren van
grote slagen te land, ter zee en in de lucht om het Navo-grondgebied
te verdedigen.
Bovendien is de kans klein dat wij nog betrokken zullen raken bij een
langdurig militair conflict, zoals de Eerste of Tweede
Wereldoorlog. Ons militaire optreden in bondgenootschappelijk verband
is er juist op gericht conflicten zo snel mogelijk in ons voordeel
beslechten.
Wat betreft de Nederlandse lucht- en zeestrijdkrachten betekende deze
verandering dat het ambitieniveau voor de omvang van hun bijdragen aan
operaties in het hoger deel van het geweldsspectrum in de
Prinsjesdagbrief kon worden verlaagd. Ons besluit om in totaal vier
fregatten en 29 jachtvliegtuigen af te stoten hangt hier mee samen.
De conclusie dat wij ons niet langer hoeven voor te bereiden op een
grootschalige aanval op het Navo-grondgebied ging evenmin ongemerkt
voorbij aan de landmacht. Sinds het einde van de Koude Oorlog was er
uiteraard al veel veranderd. De Prinsjesdagbrief bevatte maatregelen
die leiden tot een verdere vermindering van het aantal wapensystemen
die voor een grootschalig militair conflict van belang waren.
Wij kunnen dus inderdaad met kleinere aantallen toe dan in het
verleden. Maar ik maak daar wel onmiddellijk een kanttekening bij. Het
is van belang een veiligheidsmarge aan te houden. Wij hebben van onze
buren gelukkig niets meer te vrezen. Dat is een van de verworvenheden
van de Europese en Atlantische samenwerking in de afgelopen halve
eeuw. Maar in de klassieke verhoudingen tussen staten telt militaire
macht nog steeds.
De krachtsverhoudingen in de wereld zullen de komende decennia
waarschijnlijk aan drastische veranderingen onderhevig zijn. De
gezaghebbende Amerikaanse zakenbank Goldman Sachs berekende vorig jaar
dat in 2020 China de grootste economie ter wereld na de Verenigde
Staten zal hebben. De Indiase economie zal in 2020 op het punt staan
de Duitse economie voorbij te streven en is dan hard op weg de derde
wereldeconomie te worden. Tien jaar later zijn de economieën van
Brazilië en Rusland groter dan die van het Verenigd Koninkrijk,
Frankrijk en Italië.
Als Europa geen werk maakt van zijn economische veerkracht, dreigt het
letterlijk in de vaart der volkeren achterop te raken. Maar ook onze
militaire weerbaarheid blijft tegen deze achtergrond aandacht vragen.
Het blijft voorstelbaar dat zich in de toekomst militaire conflicten
op enige schaal zullen voordoen, waarbij ook onze belangen in het
geding komen.
De bundeling van militaire kracht in de Navo blijft dan ook de beste
waarborg voor onze vrede en veiligheid. Zij blijft van belang om
verrassingen in de toekomst het hoofd te bieden. Wij zullen de Navo
dan ook gezamenlijk in stand moeten houden. En vergist u zich niet: al
hebben wij minder tanks, fregatten en jachtvliegtuigen ter beschikking
omdat grootschalig militair optreden minder waarschijnlijk is
geworden, hun gevechtskracht zal de komende jaren nog aanzienlijk
toenemen.
Bovendien en dan kom ik bij mijn tweede invalshoek hecht de Navo
sterk aan het toegenomen belang van de inzetbaarheid van de
krijgsmacht voor crisisbeheersingsoperaties. Ook de Europese Unie doet
dat. Niet voor niets heeft de regering hiervoor in het
Hoofdlijnenakkoord extra geld uitgetrokken. En ook een groot deel van
de maatregelen in het kader van de operatie "Nieuw Evenwicht" staat in
het teken van de versterking van het expeditionaire karakter van de
krijgsmacht.
De ontwikkelingen van de afgelopen jaren hebben duidelijk gemaakt dat
de betekenis is veranderd van de drie hoofdtaken van de krijgsmacht,
te weten:
* de bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk
grondgebied,
* de bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit,
en
* de ondersteuning van civiele autoriteiten.
Een duidelijk onderscheid tussen deze hoofdtaken valt in de praktijk
steeds moeilijker te maken. Het draait steeds meer om de bescherming
van de burger in zijn leefomgeving enom de bevordering van onze
veiligheidsbelangen en waarden in de brede zin van het woord.
Anders gezegd, wij moeten onze veiligheid nu zowel dichtbij huis als
ver weg van onze grenzen afdwingen. De opkomst van het religieus
geïnspireerde terrorisme en de verspreiding van
massavernietigingswapens naar risicolanden zijn zeer bedreigend. De
instabiliteit in grote delen van de wereld leidt bovendien tot tal van
problemen die ook ons aangaan. Niet alleen is Nederland oprecht begaan
met het lot van andere mensen, maar Europa ondervindt de problemen ook
zelf in de vorm van onbeheersbare migratiestromen en de omvangrijke
handel in mensen, wapens en drugs.
Zowel de eerste als de tweede hoofdtaak zal in de toekomst daarom zeer
hoge eisen stellen aan het expeditionaire vermogen van onze
krijgsmacht. Zij moet samen met andere krijgsmachten snel, over grote
afstanden en onder zeer uiteenlopende omstandigheden met het gewenste
resultaat kunnen optreden.
Ons ambitieniveau legt vast dat onze krijgsmacht in staat moet zijn
tot een kwalitatief hoogwaardige militaire bijdrage aan internationale
operaties in alle delen van het geweldsspectrum. De krijgsmacht moet
onder meer kunnen deelnemen aan maximaal drie operaties in het lagere
deel van het geweldsspectrum met bijdragen van bataljonsgrootte. Ook
willen wij de rol van 'lead nation' op ons kunnen nemen, zowel op het
niveau van een brigade (zoals bij Task Force Fox in Macedonië) als met
het Duits-Nederlands legerkorpshoofdkwartier.
Voor beide doeleinden zal ook de komende jaren een groot beroep op
onze landstrijdkrachten worden gedaan.
Maar het soms heersende beeld dat het ambitieniveau voor de
krijgsmacht zich beperkt tot het vermogen te kunnen deelnemen aan
operaties in het lagere deel van het geweldsspectrum, is onjuist. Het
ambitieniveau omvat tevens het vermogen bij te dragen aan operaties
hoger in het geweldsspectrum, zo nodig al in de beginfase van een
conflict. Da tgeldtookvoorhetoptredenteland.Hetfeitdatwij
volop meedoen aan de snelle reactiemacht van de Navo (de NRF) en in de
toekomst aan de Battlegroups van de EU onderstreept dit.
Hoe dan ook valt een duidelijk onderscheid tussen laag en hoog in het
geweldsspectrum in de meeste operaties niet te maken. Onze wisselende
ervaringen in Afghanistan en vooral Irak tonen dit aan. Het recente
rapport van oud-inspecteur-generaal De Veer over de aanslagen van
afgelopen augustus in Ar Rumaythah spreekt wat dat betreft boekdelen.
Hij beschrijft gedetailleerd hoe Nederlandse militairen plotseling in
een kleine oorlog verzeild kunnen raken. En hij onderstreept hoe
belangrijk het was dat onze militairen hierop snel met voldoende
militaire middelen konden reageren. Ook het succes van ons militaire
optreden in Bosnië berustte op het vermogen naar een hoger
geweldsniveau te kunnen escaleren.
Behalve voldoende middelen, vergt dit van de individuele militair
voldoende flexibiliteit en beoordelingsvermogen. Wij zullen onze
uitgezonden eenheden in de toekomst bovendien meer middelen moeten
geven om zichzelf te beschermen tegen terroristische aanslagen. Ik
denk daarbij in het bijzonder aan de ontwikkeling van technologie voor
de bescherming tegen mortieren of tegen geïmproviseerde explosieven
langs wegen. [Daarbij maakt Defensie overigens gebruik van de
deskundigheid van TNO, dat dit symposium heeft helpen organiseren.]
Waar het uiteindelijk ook om draait is dat wij voor de risicos niet
terugdeinzen zolang de te verdedigen belangen en de waarden groot
genoeg zijn. Ik ben mij er van bewust dat sommigen van u geloven dat
de relatieve geweldloosheid van onze samenleving en een vermeend
gebrek aan politieke moed een slagschaduw werpen over de krijgsmacht
en in het bijzonder de landmacht. Mijn standpunt, ik heb het al eerder
gezegd, is eenvoudig: het Nederlandse buitenlands en veiligheidsbeleid
is geen knip voor de neus waard, als onze krijgsmacht niet tot oorlog
voeren in staat zou zijn.
Maar begrijp mij niet verkeerd: ik houd geen pleidooi voor meer
sneuvelbereidheid onder Nederlandse militairen. Integendeel, het gaat
tegenwoordig om het beheerst en gedoseerd toepassen van geweld om nauw
omschreven politieke doelen te bereiken met het verlies van zo weinig
mogelijk levens. Het rapport van generaal De Veer heeft ook duidelijk
gemaakt dat de Nederlandse militair hiermee zeer professioneel en
moedig kan omgaan.
Mijn derde invalshoek hangt nauw samen met de ontwikkeling in het
expeditionair optreden naar gezamenlijkheid. Landsoldaten vinden
misschien dat met de marine geen land te bezeilen is en dat je met de
luchtmacht geen poot aan de grond krijgt.
Maar het landoptreden zal de komende jaren steeds meer in het teken
komen te staan van de samenwerking op alle niveaus tussen alle
middelen waarover de krijgsmacht beschikt. Ik heb hierover in mijn
inleiding al iets gezegd. Onze operationele ervaringen in Irak en
Afghanistan zijn een voorbode van het "paarse" optreden van de
krijgsmacht in de toekomst. Zelfs het militair optreden in
verstedelijkt gebied is in toenemende mate "paars". In het rapport van
generaal De Veer valt immers ook te lezen dat de samenwerking tussen
eenheden op de grond en Apache-helikopters in de lucht letterlijk van
levensbelang was om de situatie in Ar Rumaythah het hoofd te bieden na
de aanval op onze marechaussees.
Het toegenomen belang van de beschikbaarheid van alle middelen van de
krijgsmacht voor landoperaties verklaart overigens ook mijn voornemen
de vier LC-fregatten van de Koninklijke marine uit te rusten met
kruisvluchtwapens, de zogenaamde Tactical Tomahawk of Tactom.
Aangezien ik de afgelopen weken en maanden al vaker een lans voor dit
wapensysteem heb gebroken, zal ik er hier niet opnieuw uitvoerig bij
stil staan.
Ik wijs er slechts op dat met de Tactom over zeer grote afstand (1.600
km) met zeer grote precisie landdoelen kunnen worden bestreden. De
wapens zijn geschikt in de beginfase van een conflict, dus voorafgaand
aan landoptreden. Maar zij kunnen ook tijdens een operatie worden
gebruikt, bijvoorbeeld ter ondersteuning van landstrijdkrachten.
Zouden wij afzien van de verwerving van deze wapens, dan doen we onze
hoogwaardige marinevloot ernstig tekort. De toekomstige relevantie van
deze vloot zal namelijk in de eerste plaats gelegen zijn in de mate
waarin zij in staat is geweld te land aan te wenden of landoperaties
te ondersteunen. Bijvoorbeeld om diplomatieke inspanningen kracht bij
te zetten of om onze eigen eenheden te land te ondersteunen en
escalatiedominantie te verschaffen. Zonder de Tactom-raketten kunnen
onze LC-fregatten, hoe modern ook, op dit vlak geen enkele rol
spelen.
De precisie van de Tactom en van andere wapensystemen brengt mij bij
mijn vierde invalshoek, die van de militaire technologie.
Nederland wil beschikken over een moderne, technologisch hoogwaardige
krijgsmacht, die de aansluiting weet te behouden bij de krijgsmachten
van onze belangrijkste bondgenoten. Door gebruik te maken van nieuwe
technologie kan de effectiviteit en het gezamenlijke optreden van
verschillende onderdelen van de krijgsmacht worden bevorderd. Wij
investeren dan ook terecht in middelen die nodig zijn voor het
zogenaamde optreden in militaire netwerken.
Wij moeten daarbij ook de beperkingen van technologie onder ogen zien.
Vooral bij landstrijdkrachten zullen ook de opleiding en de
mentaliteit van de individuele militair veel aandacht blijven vragen.
Want landsoldaten komen meer dan wie ook in aanraking met de
tegenstander en met de civiele omgeving. De soldaat behangen met
sensoren en communicatieapparatuur is geen doel op zichzelf, maar moet
hem vooral in staat stellen nog zelfstandiger en doeltreffender te
handelen. Ook begrip voor andere culturen is voor zijn landoptreden
van groot belang. Kortom, toekomstig succes van landoptreden is niet
alleen een kwestie van technologie, maar ook van de mens. Of zoals de
Britten zeggen: "the army equips men, the air force mans equipment."
Dat de Nederlandse militair van nature zelfstandig en verstandig is,
heeft hij of zij het afgelopen jaar gelukkig eens te meer aangetoond
in Irak en Afghanistan.
Als ik het over de Britten heb, dan heb ik het ook al bijna over de
samenwerking met andere landen mijn vijfde invalshoek.
Nederland heeft groot belang bij een stabiele en vreedzame wereld. Het
is in hoge mate afhankelijk van goede internationale betrekkingen en
functionerende veiligheidsinstellingen. Wij hebben de bevordering van
de internationale rechtsorde hoog in het vaandel staan. Onze
veiligheid is daarom in verbondenheid met andere landen
georganiseerd.
De realiteit is bovendien dat de Nederlandse krijgsmacht in de
praktijk verregaand internationaal is ingebed,
dat zij bij het bezweren van crises buiten onze landsgrenzen altijd
samen met de krijgsmachten van andere landen optreedt.
Wij opereren bij voorkeur zij aan zij met onze grote partners, in het
bijzonder de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
Wij nemen samen met deze en andere landen deel aan de NRF en aan de
EU Battlegroups. Om de interoperabiliteit met hun krijgsmachten te
verbeteren, is internationale samenwerking dus onmisbaar. Deze zal de
komende vijftien jaar een nog hogere vlucht moeten nemen. De recente
oprichting van de European Defence Agency komt dan ook als geroepen.
Dit belangrijke nieuwe agentschap zal de Europese defensiesamenwerking
de komende jaren verder moeten aanzwengelen.
We moeten overigens eveneens realistisch zijn over de mogelijkheden om
internationaal samen te werken. Ook op militair vlak stuit deze
samenwerking vooralsnog op beperkingen.
Zolang landen ten aanzien van de inzet van hun krijgsmacht vasthouden
aan hun soevereine beslissingsbevoegdheid, zal een zekere mate van
autonomie het uitgangspunt blijven voor de omvang en de inrichting van
onze krijgsmacht. Ook overwegingen van militaire effectiviteit spelen
een rol.
Anders dan de meeste grote landen streeft Nederland niet naar een
volledige krijgsmacht, dat wil zeggen een krijgsmacht die grotendeels
zelfstandig een militaire operatie van enige omvang kan uitvoeren. Dit
laat onverlet dat een zeker scala van inzetmogelijkheden behouden moet
blijven om goed te kunnen inspelen op de politieke en de militaire
behoeften in een gegeven situatie. Het lidmaatschap van de Navo en de
EU vraagt bovendien van Nederland de bereidheid om samen met andere
landen risicos te delen, ik zei het al. Ook dit legt beperkingen op
aan het streven naar taakspecialisatie. De krijgsmacht zal zich daarom
moeten toeleggen op een relatief beperkt aantal hoogwaardige
capaciteiten zonder dat er sprake is van een vergaande vorm van
taakspecialisatie.
De ervaringen binnen het Duits-Nederlandse legerkorps illustreren
overigens dat in de praktijk al een bepaalde mate van
taakspecialisatie en verdeling mogelijk is. Met het snel inzetbare
legerkorpshoofdkwartier beschikt Nederland, samen met Duitsland, over
een belangrijke specialistische module voor zowel het optreden in
hogere delen van het geweldsspectrum als voor stabilisatiemissies. Wat
de (gevechts)ondersteunende eenheden van dit hoofdkwartier betreft, is
bovendien sprake van een taakverdeling met Duitsland en andere
landen.
Ook in andere opzichten is internationale militaire samenwerking
overigens van belang. Zo heeft het kabinet het streven naar een
geïntegreerd buitenlands- en veiligheidsbeleid hoog in het vaandel
staan. Het handelen van Nederland zal sterker dan voorheen worden
bepaald door het besef dat veiligheid en stabiliteit essentiële
voorwaarden vormen voor ontwikkeling. Defensie,
ontwikkelingssamenwerking, de opbouw van overheidsorganen, economische
wederopbouw zij liggen duidelijk in elkaars verlengde. Dit zal niet
alleen gevolgen hebben voor het uitzendbeleid. Het beïnvloedt ook de
manier waarop Defensie gestalte geeft aan militaire
samenwerkingsrelaties met landen in of na een conflict. Zo kunnen
militairen adviseren bij de oprichting of hervorming van de
veiligheidssector en bij de ontwapening, demobilisatie en
herintegratie van conflictpartijen. Begin volgend jaar stuur ik samen
met mijn collegas een "Wederopbouwnota" aan de Tweede Kamer, die
uitvoerig zal ingaan op de rol die de krijgsmacht in de toekomst kan
spelen.
En dan hebben wij het, tot slot, nog niet gehad over de inzet van onze
militairen in Nederland, in het kader van de zogenaamde derde
hoofdtaak van de krijgsmacht: de ondersteuning van het civiele gezag.
Ook hierover zal ik de Tweede Kamer in 2005 een uitvoerige nota
sturen. Het toenemende belang van deze taak vormt dan ook mijn
zesde invalshoek.
De krijgsmacht beschikt over specifieke kennis, vaardigheden en
middelen die voor civiele instanties zoals de politie, de brandweer of
geneeskundige diensten van groot belang zijn. Ook dit jaar is gebleken
dat de derde hoofdtaak de aandacht van de krijgsmacht opeist. Als
gevolg van de toegenomen terroristische dreiging valt zij zelfs steeds
meer samen met onze eerste hoofdtaak, namelijk de bescherming van ons
grondgebied. Niet voor niets wordt in de Verenigde Staten gesproken
van homeland defense. Ook in Nederland zal de krijgsmacht de komende
jaren een grotere betrokkenheid moeten tonen bij onze veiligheid dicht
bij huis.
Het recente, succesvolle optreden van personeel van de Bijzondere
Bijstandseenheden (BBEn) in het Haagse Laakkwartier is hiervan slechts
één voorbeeld. Defensie is ook op andere manieren nauw betrokken bij
de strijd tegen het terrorisme. Te denken is aan de vergaring van
inlichtingen door de MIVD, de rol van de Koninklijke marechaussee bij
de grensbewaking en het toegenomen belang van persoonsbeveiliging.
Wij moeten terdege rekening met deze nationale taken houden als wij
nadenken over de middelen waarover de krijgsmacht in de toekomst zou
moeten beschikken. Stelt u zich bovendien voor dat een verhoogde
terroristische dreiging samenvalt met een internationale crisis. Er
wordt dan wellicht een dubbel beroep gedaan schaarse capaciteiten van
de krijgsmacht, zoals beschermingsmiddelen tegen chemische of
biologische wapens of persoonsbeveiliging.
Kortom, als de landmacht nadenkt over de toekomst in 2020, zal zij
naar mijn overtuiging een volwaardige plaats moeten inruimen voor de
derde hoofdtaak van de krijgsmacht. Wij kunnen ons ook bij de derde
hoofdtaak geen civiel-militaire kloof veroorloven. De "vangnetfunctie"
die de krijgsmacht in de volksmond heeft, klinkt mij veel te passief.
De samenwerking tussen de krijgsmacht en civiele instanties moet een
structureel karakter krijgen. Daar hoort bij: de bereidheid daarin te
investeren. Het convenant dat Defensie en Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties binnenkort sluiten in het kader van het project
"Civiel-militaire bestuursafspraken" (CMBA) is hierin een belangrijke
stap voorwaarts.
Geachte aanwezigen,
"Wie aan de toekomst werkt, mag de dagen ertussen niet vergeten,"
schreef een Nederlandse dichter ooit. Dat geldt ook voor de
krijgsmacht. Wij zeggen dan: de verbouwing is begonnen, maar de winkel
zal openblijven. Het gaat om een zeer complexe operatie, die de
komende jaren tot een goed einde moet worden gebracht. Met meer dan
zes invalshoeken op het toekomstig landoptreden wil ik u daarom niet
belasten. Anderen zullen dat vandaag ongetwijfeld wél doen. Maar de
krijgsmacht zou de krijgsmacht niet zijn als zij ook deze operatie
niet in goede banen zou weten te leiden. Als minister van Defensie heb
ik daarin groot vertrouwen. Want ik weet hoe goed mensen in de
krijgsmacht hun werk doen.
Ik eindig waarmee ik begon: met een oproep om de krijgsmacht van de
toekomst als één geheel te beschouwen, ook tijdens dit symposium. Wie
over de toekomst van het landoptreden wil meepraten, moet van vele
markten thuis zijn.
Want als u mij vraagt naar mijn visie op de krijgsmacht in 2020 dan
denk ik onwillekeurig aan Nederland als kikkerland. Ik doel daarmee
niet op het amfibische karakter van ons land, maar op de
veelzijdigheid van het beestje. Een kikker is groen, zit onder de
modder en kan op het land prima uit de voeten. Net als de landmacht
als het ware. Maar een kikker voelt zich ook thuis in en rondom het
water. En af en toe springt hij een gat in de lucht. Kortom, een
kikker heeft van nature oog voor alle dimensies van zijn landoptreden.
Ik wens de deelnemers aan dit symposium een soortgelijk inzicht toe.
Nieuws
Nieuwsberichten