European Union

P E R S
We t s t r a a t 1 7 5 B ­ 1 0 4 8 B R U S S E L T e l . : + 3 2 ( 0 ) 2 2 8 5 6 3 1 9 / 6 3 1 9 F a x : + 3 2 ( 0 ) 2 2 8 5 8 0 2 6

press.office@consilium.eu.int http://ue.eu.int/Newsroom

14687/04 (Presse 323) 1

NL

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

14687/04 (Presse 323)
(OR. en)

PERSMEDEDELING

2624e zitting van de Raad

Concurrentievermogen (Interne Markt, Industrie en Onderzoek)

Brussel, 25 en 26 november 2004

Voorzitter de heer Laurens Jan BRINKHORST
Minister van Economische Zaken,
mevrouw Maria VAN DER HOEVEN,
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
van Nederland

25-26.XI.2004

14687/04 (Presse 323) 1

NL

Voornaamste resultaten van de Raadszitting

De Raad heeft overeenstemming bereikt over communautaire voorschriften voor het faciliteren van grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen en over verscherpte maatregelen voor het toezicht op de handel in drugsprecursoren.

Met het oog op de afronding van de internationale ondehandelingen over de totstandbrenging van de Internationale Thermonucleaire Experimentele Reactor heeft de Raad ermee ingestemd de onderhandelingsrichtsnoeren van de Commissie te wijzigen. De Raad heeft conclusies aangenomen over de volgende onderwerpen: betere regelgeving en vereenvoudiging van de wetgeving: de textiel- en kledingsector na 2005. De eerste bijeenkomst van de "Ruimteraad" heeft plaatsgevonden op donderdag 25 november. Onderwerp van bespreking was de ontplooiing van een Europees ruimtevaartbeleid. Voorts zijn beleidslijnen ter voorbereiding van het Europees Ruimtevaartprogramma aangenomen.

25-26.XI.2004


1 Wanneer de Raad verklaringen, conclusies of resoluties heeft aangenomen, wordt dat in de titel van het betrokken punt vermeld. De aangenomen teksten staan tussen aanhalingstekens. De documenten waarvan het nummer in de tekst wordt genoemd, staan op de internetsite van de Raad http://ue.eu.int.
Besluiten ten aanzien waarvan verklaringen voor de Raadsnotulen zijn afgelegd die beschikbaar zijn voor het publiek, zijn aangegeven met een asterisk; de tekst van de verklaringen staat op de bovengenoemde internetsite van de Raad en is ook verkrijgbaar bij de Persdienst. 14687/04 (Presse 323) 2
NL
INHOUD1
DEELNEMERS ............................................................................................................................ 4

BESPROKEN PUNTEN
ECONOMISCHE SITUATIE EN HET PAKKET CONCURRENTIEVERMOGEN...................... 7

TUSSENTIJDSE EVALUATIE LISSABON EN HET VERSLAG KOK ....................................... 8

BETERE REGELGEVING EN VEREENVOUDIGING VAN DE WETGEVING......................... 9

REACH ....................................................................................................................................... 14

DIENSTEN OP DE INTERNE MARKT ...................................................................................... 16

GRENSOVERSCHRIJDENDE FUSIES....................................................................................... 17

HANDEL IN DRUGSPRECURSOREN....................................................................................... 19

DE TEXTIEL- EN KLEDINGSECTOR NA 2005 ........................................................................ 20

EUROPEES RUIMTEVAARTBELEID -"RUIMTERAAD" ........................................................ 22

ITER ­ Besluit tot wijziging van de onderhandelingsrichtsnoeren ................................................. 24 HET TOEKOMSTIGE EUROPESE BELEID TER ONDERSTEUNING VAN

ONDERZOEK............................................................................................................................. 25

DIVERSEN ................................................................................................................................. 33

­ Scheepsbouw ....................................................................................................................... 33 ­ 5e Europees-mediterrane conferentie van ministers van Industrie in Caserta ........................ 33 ­ Uitvoering van de wetgeving interne markt .......................................................................... 33 ­ Conferenties van het Nederlandse voorzitterschap................................................................ 33 ­ Instelling van een Prijs voor Europese centra voor ondernemen ........................................... 33 25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 3
NL
ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN
EXTERNE BETREKKINGEN
­ Zuidoost-Aziatische landen ­ Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten..............................................34 EUROPEES VEILIGHEIDS- EN DEFENSIEBELEID
­ Militaire operatie van de EU in Bosnië en Herzegovina "EUFOR-ALTHEA" ...................................................34 25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 4
NL
DEELNEMERS
De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd: België:
de heer Jean-Claude Marcourt minister van Economie en Tewerkstelling (Waals Gewest) mevrouw Geneviève TUTS plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger Tsjechische Republiek:
de heer Martin JAHN vice-Minister-President
de heer Miroslav SOMOL vice-minister van Industrie en Handel de heer Petr KOLÁR vice-minister van Onderwijs, Jeugdzaken en Sport Denemarken:
de heer Bendt BENDTSEN minister van Economische Zaken en Bedrijfsleven de heer Helge SANDER minister van Wetenschap, Technologie en Ontwikkeling mevrouw Connie HEDERGAARD minister van Milieubeheer Duitsland:
mevrouw Edelgard BULMAHN minister van Onderwijs en Onderzoek de heer Wolfgang CLEMENT minister van Economische Zaken en Arbeid de heer Jürgen TRITTIN minister van Milieubeheer, Natuurbehoud en Reactorveiligheid
de heer Wolf-Dieter DUDENHAUSEN staatssecretaris, ministerie van Onderwijs en Onderzoek Estland:
de heer Andrus ANSIP minister van Economische Zaken en Verkeer de heer Toivo MAIMETS minister van Onderwijs en Wetenschappen Griekenland:
de heer Dimitrios SIOUFAS minister van Ontwikkeling de heer Giannis TSOUKALAS algemeen secretaris voor onderzoek en technologie, ministerie van Ontwikkeling
Spanje:
de heer José María MONTILLA AGUILERA minister van Industrie, Handel en Toerisme de heer Alberto NAVARRO staatssecretaris voor de Europese Unie de heer Salvador ORDÓÑEZ DELGADO staatssecretaris van Universiteiten en Onderzoek Frankrijk:
mevrouw Claudie HAIGNERÉ toegevoegd minister van Europese Zaken, ministerie van Buitenlandse Zaken
de heer Patrick DEVEDJIAN toegevoegd minister van Industrie, ministerie van Economische Zaken, Financiën en Industrie
de heer François d'AUBERT toegevoegd minister, belast met onderzoek, ministerie van Nationaal Onderwijs, Hoger Onderwijs en Onderzoek
Ierland:
de heer Michael AHERN onderminister, toegevoegd aan het ministerie van Ondernemingen, Handel en Werkgelegenheid, belast met handel
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 5
NL
Italië:
de heer Antonio MARZANO minister van Productieve Activiteiten mevrouw Letizia MORATTI minister van Onderwijs, Universiteiten en Onderzoek de heer Guido POSSA onderminister van Onderwijs, Universiteiten en Onderzoek
Cyprus:
de heer Yiorgos LILLIKAS minister van Handel, Industrie en Toerisme Letland:
de heer Valdis EGLE staatssecretaris
Litouwen:
de heer Nerijus EIDUKEVICIUS vice-minister van Economische Zaken de heer Rimantas VAITKUS vice-minister van Onderwijs en Wetenschappen Luxemburg:
de heer Jeannot KRECKÉ minister van Economische Zaken en Buitenlandse Handel, minister van Sport
de heer François BILTGEN minister van Arbeid en Werkgelegenheid, minister van Cultuur, Hoger Onderwijs en Onderzoek, minister van Eredienst
Hongarije
de heer Etele BARÁTH minister zonder portefeuille, belast met Europese Zaken de heer Kálmán KOVÁCS minister van Informatica en Communicatie de heer Miklos BODA staatssecretaris van Onderzoek en Technologie Malta:
de heer Censu GALEA minister van Concurrentievermogen en Communicatie Nederland:
de heer Laurens Jan BRINKHORST minister van Economische Zaken mevrouw Maria van der HOEVEN minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mevrouw Catharina van GENNIP minister van Buitenlandse Handel, staatssecretaris van Economische Zaken
Oostenrijk:
de heer Martin BARTENSTEIN minister van Economische Zaken en Arbeid de heer Eduard MAINONI staatssecretaris van Verkeer, Innovatie en Technologie mevrouw Elisabeth GEHRER minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur Polen:
de heer Jerzy HAUSNER vice-minister-president, minister van Economische Zaken en Arbeid
de heer Michal KLEIBER minister van Wetenschappen en Informatisering Portugal:
de heer Mário DAVID staatssecretaris van Europese Zaken de heer Manuel LANCASTRE staatssecretaris van Economische Ontwikkeling de heer Pedro SAMPAIO NUNES staatssecretaris van Wetenschappen en Innovatie de heer Álvaro BARRETO minister van staat, minister van Economische Activiteiten en Arbeid
Slovenië:
de heer Matjaž LOGAR staatssecretaris voor de Binnenlandse Markt mevrouw Marjeta JAGER plaatsvervangend permanent vertegenwoordiger Slowakije:
de heer Martin FRONC minister van Onderwijs
Finland:
de heer Mauri PEKKARINEN minister van Handel en Industrie mevrouw Tuula HAATAINEN minister van Onderwijs
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 6
NL
Zweden:
de heer Thomas ÖSTROS minister van Industrie en Handel de heer Leif PAGROTSKY minister van Onderwijs en Cultuur Verenigd Koninkrijk:
mevrouw Patricia HEWITT minister van Handel en Industrie en minister van Vrouwenzaken en Gelijkheid
Lord SAINSBURY of TURVILLE staatssecretaris van Wetenschappen en Innovatie Commissie:
de heer Günter VERHEUGEN vice-voorzitter
de heer Charlie McCREEVY lid
de heer Janez POTOCNIK lid
de heer Stavros DIMAS lid
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 7
NL
BESPROKEN PUNTEN
ECONOMISCHE SITUATIE EN HET PAKKET CONCURRENTIEVERMOGEN

De Raad nam nota van de volgende informatie van het voorzitterschap over de economische situatie en het pakket concurrentievermogen:
"De Raad is ingenomen met de presentatie van het pakket concurrentievemogen van de Commissie dat een uitvoerige beschrijving van de huidige stand van zaken betreffende een breed scala van doorslaggevende factoren voor het Europese concurrentievermogen bevat. De informatie in het pakket concurrentievermogen wordt beschouwd als een nuttige bijdrage tot de ontwikkeling van het toekomstige beleid met het oog op de verdere vergroting van het concurrentievermogen van de Europese Unie, met name in de context van de tussentijdse evaluatie van de strategie van Lissabon. Het pakket concurrentievermogen bestaat uit drie afzonderlijke documenten. Allereerst wordt in het Verslag over het concurrentievermogen 2004 aandacht besteed aan de invloed van de publieke sector op de productiviteitsgroei, de rol van overheidsfinanciering op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en de prestaties van de gezondheidssector. Het verslag bespreekt tevens de kansen en uitdagingen die de integratie van China in de mondiale economie aan Europa biedt en de recente ontwikkelingen in de automobielsector (die ook het onderwerp vormen van een aan de Raad aangeboden verslag van de Groep op hoog niveau inzake concurrentievermogen en groei). Ten tweede beschrijft het innovatiescorebord de ontwikkeling en huidige stand van zaken van een omvangrijke reeks met innovatie verband houdende indicatoren; ten derde biedt het scorebord voor de ondernemingen uitvoerige informatie over de vorderingen bij de verbetering van de randvoorwaarden die het ondernemingsklimaat van de Europese Unie bepalen. In de loop van de besprekingen benadrukten de ministers dat de inspanningen om het aspect concurrentievermogen van de effectbeoordeling verder uit te werken, moeten worden voortgezet. In dit verband waren de ministers ingenomen met de conclusies en aanbevelingen van het verslag van de Groep op hoog niveau over de cumulatieve invloed van regulering op het concurrentievermogen van de automobielindustrie. Uit dit verslag blijkt duidelijk dat het concurrentievermogen van de automobielsector baat zal vinden bij het scheppen van een voorspelbaar regelgevingsklimaat dat redelijke invoeringstermijnen behelst en bij de beweging naar wereldwijde harmonisatie. Bovendien blijkt uit het verslag dat toekomstige regelgevingsvoorstellen uitvoerige effectbeoordelingen moeten ondergaan waarin rekening wordt gehouden met de cumulatieve last van het bestaande regelgevingskader voor de automobielindustrie. De ministers waren het erover eens dat de aanbevelingen en conclusies een goede basis voor verdere besprekingen zouden vormen en zonden de aanbevelingen en conclusies naar de Commissie. De Commissie verwelkomde de conclusies en aanbevelingen. De Commissie zal een groep op hoog niveau voor de automobielindustrie instellen, die zich zal beraden over kernvraagstukken die van belang zijn voor het toekomstig concurrentievermogen van deze belangrijke bedrijfstak. De ministers steunen de oprichting van deze groep op hoog niveau voor de automobielindustrie."
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 8
NL
TUSSENTIJDSE EVALUATIE LISSABON EN HET VERSLAG KOK

Op basis van een nota van het voorzitterschap ter voorbereiding van de discussies van de ministers over het standpunt van de Raad Concurrentievermogen ten aanzien van de tussentijdse evaluatie van Lissabon en de voorstellen die gedaan zijn in het verslag van de groep op hoog niveau onder leiding van de heer Kok, gaf het voorzitterschap de Raad tijdens de formele zitting de volgende informatie over het resultaat van de besprekingen:
"De Raad Concurrentievermogen heeft het verslag Kok over de tussentijdse evaluatie van het proces van Lissabon besproken. In de hier volgende conclusies worden de economische aspecten van de strategie van Lissabon beschouwd. Zij vormen mede het vervolg op de conclusies van de Europese Raad van 4 en 5 november, waarin de drie dimensies van de strategie zijn belicht. Het verslag Kok wordt door de Raad breed gesteund en als een goed uitgangspunt voor de tussentijdse evaluatie van de strategie gezien. De Raad staat positief tegenover de aanbeveling in het verslag dat, als eerste vereiste voor sociale samenhang en duurzame ontwikkeling, op groei, werkgelegenheid en productiviteit moet worden ingezet, en hij acht het noodzakelijk dat, om de Lissabonstrategie tot een succes te maken, op alle niveaus - met name het nationale - praktische, operationele maatregelen moeten worden getroffen. Het tot uitgangspunt nemen van een beperkt aantal kernaanbevelingen wordt van essentieel belang geacht.
Bovendien vindt de Raad dat, hoewel de agenda van Lissabon aanknopingspunten heeft met een aantal sectoriële Raadsformaties, de Raad Concurrentievermogen een spilfunctie heeft op drie van de vijf beleidsterreinen die in het verslag Kok worden vermeld, namelijk de kennismaatschappij, de interne markt en het ondernemingsklimaat. Daarnaast is deze Raad, gezien de horizontale taken die hem zijn toegewezen om het concurrentievermogen te verbeteren, mede belast met de zorg voor de andere twee terreinen: het op sociale insluiting gerichte arbeidsmarktbeleid en het werken aan een in milieuopzicht duurzame toekomst.
De Raad acht de volgende aanbevelingen van bijzondere betekenis: belangrijke investeringen in O&O, en onderwijs en opleiding; de aanneming en implementatie van de interne markt voor diensten; een vlottere implementatie van wetgeving betreffende de interne markt; verbetering van de kwaliteit van de regelgeving op alle niveaus; het besteden van de nodige aandacht, in de overkoepelende strategie, aan het belang van het MKB.
Sommige lidstaten vinden dat openheid jegens de buitenwereld, investeringen in infrastructuur en het belang van jongeren bij het verwezenlijken van de doelstellingen van Lissabon, alsook de thema's bestuur, het betrekken van de burger bij het proces, en arbeidsflexibiliteit, meer aandacht zouden moeten krijgen.
Met betrekking tot de kernaanbevelingen inzake bestuur verwelkomt een grote meerderheid van de lidstaten de aanbeveling tot het opstellen van nationale actieprogramma's, met name wanneer dit voor de lidstaten daarnaast minder rapportageverplichtingen met zich zou brengen. De Raad verzoekt het Comité van permanente vertegenwoordigers op de onderwerpen uit het pakket concurrentievermogen 2004 en het verslag Kok terug te komen, ter voorbereiding van de kernpuntennota die de Raad Concurrentievermogen aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2005 zal voorleggen."
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 9
NL
BETERE REGELGEVING EN VEREENVOUDIGING VAN DE WETGEVING

De Raad nam de volgende conclusies aan:
"De Raad,
HERINNEREND aan zijn conclusies van 17-18 mei 2004, waarin hij toelicht hoe er zijns inziens vooruitgang kan worden geboekt op de weg naar betere regelgeving, inzonderheid wat betreft effectbeoordeling en vereenvoudiging van de wetgeving, HERINNEREND aan de conclusies van de Europese Raad van 5 november 2004, met name aan het verzoek om vaststelling van de prioriteiten van de Raad voor de vereenvoudiging van de bestaande communautaire wetgving met inachtneming van het acquis communautaire, HERINNEREND aan het interinstitutioneel akkoord "Beter wetgeven" 1.
1. Effectbeoordeling
­ NEEMT NOTA VAN het recente verslag van de Commissie over de volgende stappen op het gebied van effectbeoordeling 2, waarin de maatregelen worden omschreven die de Commissie wil nemen ter verbetering van de huidige praktijken en procedures in een verfijnd kader voor effectbeoordeling dat de drie pijlers van de strategie voor duurzame ontwikkeling omvat; is tevens ingenomen met de bijdragen van de lidstaten aan dit verslag en herhaalt dat de dimensie van het concurrentievermogen moet worden versterkt;
­ ONDERSCHRIJFT de doelstellingen en de algemene strekking van het Commissieverslag, inzonderheid wat betreft de verbeterde methodologie en de richtsnoeren voor een geïntegreerde aanpak van effectbeoordeling;
­ VERZOEKT de Commissie zo spoedig mogelijk de aanbevelingen van dit verslag in praktijk te brengen, met inbegrip van de acties die nodig zijn om de herziene richtsnoeren operationeel te maken;

1 PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

2 SEC(2004)1377.
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 10
NL
­ ZEGT TOE met de relevante elementen van het Commissieverslag rekening te zullen houden bij het bepalen van de wijze waarop de Raad gebruik zal maken van de effectbeoordelingen van de Commissie en bij de beoordeling van het lopende proefproject ter beoordeling van het effect van wijzigingen door de Raad, dat voor mei 2005 is gepland, en ook bij de follow-up van dat project;
2. Vereenvoudiging van de wetgeving
­ WIJST ER NOGMAALS OP dat hij, vooral ten aanzien van het MKB, groot belang hecht aan het doorlopend programma van de Commissie voor de vereenvoudiging van de bestaande communautaire wetgeving, onder andere als belangrijke component van de inspanningen om het concurrentievermogen aan te scherpen door waar nodig de regelgevingslast voor economische subjecten te verminderen;
­ IS VERHEUGD over de vooruitgang die sinds zijn zitting van mei 2004 is geboekt bij het identificeren, op basis van de bijdragen van de lidstaten, van individuele wetgevingsbesluiten die vanuit het oogpunt van het concurrentievermogen speciaal voor vereenvoudiging in aanmerking lijken te komen;
­ KOMT OVEREEN de bijgevoegde lijst van 's Raads prioriteiten voor vereenvoudiging
3 samen met mogelijke oplossingen voor te leggen aan de Commissie, met het verzoek deze op te nemen in toekomstige bijwerkingen van haar doorlopend programma van geplande wetgevingsvoorstellen of anderszins passende stappen te ondernemen;
­ WIJST ER in dit verband OP dat er bovendien duidelijk behoefte lijkt te bestaan aan codificatie van wetgevingsbesluiten, inzonderheid in de sector vervoer, en verzoekt de Commissie hiermee rekening te houden bij de volgende fase van haar codificatieprogramma; ­ VERZOEKT de Commissie rekening te houden met de prioriteiten van de Raad voor vereenvoudiging en over de resultaten verslag uit te brengen in de Raadszitting van maart 2005;
­ VERKLAART dat hij voornemens is voort te gaan met het op gezette tijden systematisch aangeven van prioriteiten voor vereenvoudiging als een doorlopend proces in het ruimere kader van betere regelgeving en het aanscherpen van het concurrentievermogen van de Europese economie. In deze context zullen voorstellen van de lidstaten die nog niet in de huidige prioriteitenlijst zijn opgenomen, nader worden bestudeerd en ook eventuele nieuwe voorstellen in overweging worden genomen." 3 Zie bijlage II bij deze nota.
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 11
NL
BIJLAGE II
Lijst van prioriteiten van de Raad voor vereenvoudiging van de EU-wetgeving WETSTITEL PROBLEEMANALYSE MOGELIJKE OPLOSSINGEN
Gewasbeschermingsmiddelen
Landbouw Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van
gewasbeschermingsmiddelen
a) De doelstellingen van deze richtlijn zijn van dezelfde aard als die van 98/8/EG. Daarom moeten zij zo veel mogelijk overeenstemmen. Het aantal KMO's dat deze richtlijnen toepast, neemt toe. De regels inzake gegevensbescherming zijn in de twee gevallen verschillend.
b) Soms gaat een verbod op stoffen in tijdens het teeltseizoen. a) De bijlagen moeten terminologie lijke b) Verbodsbepalingen worden. Jaarrekening
Vennootschapsrecht
Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25
juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen
De administratieve lasten voor de bedrijven zijn te zwaar. Wijziging ondernemingen herziening waardoor deze Twaalfde richtlijn vennootschapsrecht Vennootschapsrecht
Twaalfde Richtlijn 89/667/EEG van de Raad van 21
december 1989 inzake het vennootschapsrecht
betreffende eenpersoonsvennootschappen met
beperkte aansprakelijkheid
Overlevingsproblemen voor micro-ondernemingen. In deze kenmerken (programma aansluiting 20 maart Afgewerkte olie
Milieu Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie
De prioriteit voor het verwerken van afgewerkte olie is achterhaald door nieuwe inzichten. De toepassing van deze richtlijn geeft aanleiding tot talrijke procedures tegen lidstaten waar geen materiële voordelen tegenover staan.
Deze kaderrichtlijn Beraad voor Afval
Milieu Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen
Richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart
1991 tot wijziging van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen
a) De definities in deze richtlijnen zijn niet duidelijk genoeg. Onsamenhangend gebruik van termen in de delen betreffende terugwinning en verwijdering
b) De toepassing is bureaucratisch, bijvoorbeeld omdat fabrikanten van kleefstoffen formaliteiten moeten vervullen voor lege containers die minder gevaarlijk zijn dan volle containers.
a) Technische met definities terminologie.
b) De containers
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 12
NL
Gevaarlijke afvalstoffen
Milieu Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12
december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen Art. 8 vereist uitgebreide rapportage inzake afvalverwerking. Dit dient nergens toe, met name omdat er uit
hoofde van een andere verplichting reeds moet worden gerapporteerd over de hoeveelheden en de soorten daadwerkelijk verwerkt afval.
De verwerkings
lijn) Verbranding van afval
Milieu Richtlijn 2000/76/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 4 december 2000
betreffende de verbranding van afval
De rapportagevereisten ingevolge deze richtlijn overlappen in grote mate de rapportagevereisten uit hoofde
van de richtlijnen 2001/80/EG (emissies van grote
stookinstallaties) en 1999/13/EG (organische oplosmiddelen), bijvoorbeeld inzake emissies van SO2 en
NOX.
Bestudering gevolge te vergemakkelijken.
Etikettering van levensmiddelen
Gezondheid Richtlijn 2000/13/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 20 maart 2000
betreffende de onderlinge aanpassing van de
wetgeving der lidstaten inzake de etikettering
en presentatie van levensmiddelen alsmede
inzake de daarvoor gemaakte reclame
De horizontale richtlijn inzake etikettering van levensmiddelen is op veel punten niet in overeenstemming met
een aantal productspecifieke richtlijnen, waardoor bijkomende lasten worden gecreëerd voor wie onder de
richtlijnen valt.
De werken.
Internationale vs. EU-motorvoertuigenregelgeving
Vervoer Richtlijn 71/320/EEG van de Raad van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de
wetgevingen van de Lid- Staten betreffende de
reminrichtingen van bepaalde categorieën
motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan
Richtlijn 76/756/EEG van de Raad van 27 juli
1976 inzake de onderlinge aanpassing van de
wetgevingen der Lid- Staten betreffende de
installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens
daarvan
Behoefte aan industriële vereenvoudiging inzake
voertuigontwerp en administratieve vereenvoudiging van de typegoedkeuringsprocedures.
Zorgen communautaire brengen Wereldforum menten Voor de bouw bestemde producten Interne markt Richtlijn 89/106/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge
aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake voor
de bouw bestemde producten
Moeilijk uit te maken wat er precies onder "voor de bouw bestemde producten" moet worden verstaan, bijvoorbeeld in het geval van elektrische apparatuur, staalproducten, spijkers en verf.
Definitie
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 13
NL
Medische hulpmiddelen
Interne markt Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van
14 juni 1993 betreffende medische
hulpmiddelen
Momenteel zijn er vijf richtlijnen van toepassing
op medische hulpmiddelen:
90/385/EEG, 93/42/EEG, 98/79/EG,
2003/12/EG en 2003/32/EG.
Vereenvoudigen te medische diagnostiek en medische werkingsgebieden samen tailleerde Drukvaten Interne markt Richtlijn 87/404/EEG van de Raad van 25 juni 1987 betreffende de onderlinge
aanpassing van de wetgevingen van de
lidstaten inzake drukvaten van eenvoudige
vorm
Het overeenstemmingsbeoordelingsproces is te
ingewikkeld in vergelijking met 97/23/EG. De
aanpak van de bestaande wetgeving (87/404) is
niet in overeenstemming.
87/Veiligheid en gezondheid op het werk
Sociale zaken Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging
van maatregelen ter bevordering
van de verbetering van de
veiligheid en de gezondheid van de
werknemers op het werk
De jaarlijkse informatievereiste betreffende alle
individuele maatregelen leggen een buitensporige
last op de lidstaten.
De mogelijk niseerd worden vorm verslag Structurele bedrijfsstatistieken Statistieken Verordening (EG, Euratom) nr. 58/97
van de Raad van 20 december 1996
inzake structurele bedrijfsstatistieken
Er worden te veel en elkaar deels overlappende
statistieken gevraagd.
Sommige rest gegevens Intrastat
Statistieken Verordening (EEG) nr. 3330/91 van de
Raad van 7 november 1991 betreffende
de statistieken van het goederenverkeer
tussen lidstaten
Er zijn twee hoeveelheidsmaten vereist (nettomassa in kg, en een maat zoals liter of aantal
voorwerpen) voor de informatie over het
verkeer van bepaalde goederen.
Dubbele uitsluiten.
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 14
NL
REACH
De Raad hield een oriënterend debat over de ontwerp-verordening inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) en tot oprichting van een Europees Chemicaliënagentschap. Het debat vond plaats op basis van een verslag van het voorzitterschap dat de stand weergeeft van de besprekingen in de ad hoc Groep chemische stoffen, die in november 2003 is ingesteld. Ter afsluiting van het debat vatte de voorzitter de zaken als volgt samen: "Tijdens het oriënterend debat is een aantal essentiële punten besproken die moeten dienen als politieke richtsnoeren voor de besprekingen tijdens de komende voorzitterschappen. De Raad nam nota van het verslag van het voorzitterschap in doc. 14226/1/04 REV 1 en hield op basis daarvan een oriënterend debat over een aantal essentiële punten, zoals: conclusies en aanbevelingen van de REACH-workshop over effectbeoordeling; verplichte uitwisseling van niet op dieren betrekking hebbende gegevens, inclusief afspraken over kerngegevens en verdeling van de kosten; informatievereisten voor stoffen die in kleine hoeveelheden op de markt worden gebracht.
1. Wat betreft de REACH-workshop over effectbeoordeling, die van 25 tot en met 27 oktober in Den Haag plaatsvond, toonde de Raad zich ingenomen met de conclusies en aanbevelingen en gaf hij de voorbereidende Raadsinstanties opdracht om deze in samenwerking met de Commissie in aanmerking te nemen bij de verdere werkzaamheden.
2. Met betrekking tot de gezamenlijke indiening van gegevens en kostendeling benadrukte de Raad dat onnodige dierproeven moeten worden vermeden, en onderstreepte hij dat de bescherming van de menselijke gezondheid en van het milieu moet worden verbeterd terwijl het concurrentievermogen van de Europese chemische industrie, met name van het MKB, moet worden gewaarborgd. In dit verband discussieerde de Raad over een voorstel voor verplichte uitwisseling van alle gegevens, incusief bindende rechtsregels over kostendeling, als een mogelijkheid om deze doelen te verwezenlijken. Hoewel er steun was voor dit voorstel, vroeg de Raad de kwestie nader te bestuderen en het advies van de juridische dienst van de Raad in te winnen.
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 15
NL

3. De Raad besprak de eventuele uitbreiding van de informatievereisten tot stoffen die in kleine hoeveelheden (1-10 ton per jaar) op de markt worden gebracht. De lidstaten waren het ermee eens dat het belangrijk is over voldoende gegevens te beschikken om passende indeling en etikettering mogelijk te maken en om de gezondheid van mens en milieu te kunnen waarborgen, met name als het gaat om de identificering van tot ernstige bezorgdheid aanleiding gevende stoffen zoals PBT's en VPVB's. De lidstaten benadrukten het belang van het vinden van een goed evenwicht tussen de kosten van meer gegevens (met name voor het MKB) en de baten daarvan. Zowel de lidstaten als de Commissie onderstreepten dat bij een eventuele uitbreiding van de informatievereisten ook de aspecten die van invloed zijn op het concurrentievermogen, moeten worden meegewogen.
De Raad droeg de voorbereidende Raadsinstanties op deze vraagstukken nader te onderzoeken en naast de overwegingen inzake de menselijke gezondheid en het milieu ook rekening te houden met de gevolgen van REACH voor het concurrentievermogen, met name voor het MKB, en ook te kijken naar vereenvoudiging van de administratie en efficiënt gebruik van de schaarse middelen." 25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 16
NL
DIENSTEN OP DE INTERNE MARKT
Tijdens de lunch hebben de ministers gediscussieerd over de ontwerp-richtlijn tot instelling van een algemeen wetgevingskader voor diensten op de interne markt. Het voorstel van de Commissie heeft tot doel de juridische belemmeringen die de vrijheid van vestiging van dienstverrichters en het vrije verkeer van diensten tussen de lidstaten in de weg staan, op te heffen. Het voorstel bestrijkt tal van economische dienstenactiviteiten. Het Commissievoorstel noemt ook een aantal uitzonderingen
- zoals financiële diensten, elektronischecommunicatiediensten - en netwerken en de meeste vervoersdiensten - en is van toepassing op dienstverleners die gevestigd zijn in een lidstaat. De discussie vond plaats aan de hand van een nota van het voorzitterschap. De nota belichtte de drie volgende kernvraagstukken: het beginsel van het land van oorsprong, administratieve samenwerking en administratieve vereenvoudiging. Ter afsluiting van het debat vatte de voorzitter het resultaat van de discussie als volgt samen:
­ Het politieke en economische belang van de voorgestelde richtlijn als een van de kernpunten van de agenda van Lissabon en van de totstandbrenging van de interne markt voor diensten werd onderstreept.
­ Er was algemene overeenstemming over de economische doelen van het richtlijnvoorstel, dat de economische groei zal bevorderen, zoals uit verschillende economische studies blijkt.
­ Er is uitvoerig gesproken over het beginsel van het land van oorsprong. De lidstaten steunen dit beginsel als een essentieel element van de voorgestelde richtlijn. Een aantal lidstaten heeft specifieke bezwaren, maar kan wel akkoord gaan met het oorprongslandbeginsel als uitgangspunt voor verdere discussie.
­ Algemeen bestaat de indruk dat in het richtlijnvoorstel beter moet worden aangegeven wat er wel en wat er niet bedoeld wordt. De richtlijn mag bv. geen afbreuk doen aan het Europese sociale model of gevolgen hebben voor de richtlijn inzake de terbeschikkingstelling van werknemers.
­ Er werd onderstreept dat er meer duidelijkheid moet komen over de afwijkingen van en uitzonderingen op de richtlijn. In dit verband werden genoemd, volksgezondheid, belasting, monopolies zoals loterijen, en de gevolgen voor de consument. ­ Er werd algemeen onderschreven dat de voorgestelde regelingen voor administratieve samenwerking en vereenvoudiging essentieel zijn voor een goed functionerende interne markt, vooral voor diensten, en voor een doeltreffend oorsprongslandbeginsel. ­ Tijdens het Nederlandse voorzitterschap zal tussen de Groep concurrentievermogen en groei en het Comité burgerlijk recht een vergadering plaatsvinden over de kwesties die verband houden met het internationaal privaatrecht. 25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 17
NL
GRENSOVERSCHRIJDENDE FUSIES
In afwachting van het advies in eerste lezing van het Europees Parlement heeft de Raad met grote meerderheid een akkoord bereikt over een algemene oriëntatie inzake een richtlijn betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen. De Italiaanse delegatie stemde tegen. De Deense en de Franse delegatie maakten een parlementair voorbehoud. Het voorstel behelst communautaire voorschriften voor het faciliteren van grensoverschrijdende fusies tussen verschillende soorten kapitaalvennootschappen die onder de wetgeving van verschillende lidstaten vallen.
Het akkoord kwam tot stand op basis van een compromispakket van het voorzitterschap. De kernpunten van de door de Raad gewijzigde en goedgekeurde tekst zijn:
* De richtlijn is van toepassing op kapitaalvennootschappen, inclusief die welke onder Richtlijn 68/151/EEG 4 vallen, en ook op die vennootschappen die voldoen aan de criteria van een definitie die grote overeenkomst vertoont met die in het Commissievoorstel. De lidstaten zijn overeengekomen instellingen voor collectieve belegging in effecten in de zin van artikel 1 van Richtlijn 85/611/EEG 5 (icbe-richtlijn) buiten de richtlijn te houden, en zijn het eens geworden over een bepaling op grond waarvan de lidstaten kunnen besluiten of zij de richtlijn al dan niet toepassen op grensoverschrijdende fusies waarbij een coöperatieve vennootschap betrokken is, zelfs als deze laatste valt onder de definitie van een kapitaalvennootschap. Het akkoord omvat ook een bepaling waarin duidelijk wordt gesteld dat de mogelijkheid voor twee of meer vennootschappen om een grensoverschrijdende fusie aan te gaan afhangt van de vraag of die vennootschappen volgens de nationale wetgeving van alle betrokken lidstaten mogen fuseren.
* De overeengekomen tekst geeft de lidstaten de mogelijkheid om sommige bepalingen en formaliteiten die van toepassing zijn op binnenlandse fusies op dusdanige wijze op transnationale fusies toe te passen dat rekening wordt gehouden met het grensoverschrijdende karakter van dergelijke fusies. Voorts dienen de lidstaten specifieke bepalingen vast te stellen met het oog op een passende bescherming van deelgerechtigden die zich als minderheid tegen de grensoverschrijdende fusie hebben verzet.

* Er wordt een minimuminhoud voor het gemeenschappelijk voorstel voor een grensoverschrijdende fusie voor elk van de betrokken vennootschappen in de verschillende lidstaten vastgesteld, waarbij de betrokken vennootschappen de vrijheid wordt gelaten in onderling overleg andere gegevens in het voorstel op te nemen.

4 PB L 65, 14.3.68, blz. 8.

5 PB L 375 van 31.12.1985, blz. 8.
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 18
NL

* Het gemeenschappelijk voorstel voor een grensoverschrijdende fusie moet door de algemene vergadering van elke betrokken vennootschap worden goedgekeurd.
* Het toezicht op de voltooiing en de rechtmatigheid van het besluitvormingsproces van elke fuserende vennootschap wordt uitgeoefend door de nationale bevoegde autoriteit van elke betrokken vennootschap en het toezicht op de totstandkoming en de rechtmatigheid van de grensoverschrijdende fusie wordt uitgeoefend door de nationale bevoegde autoriteit van de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap.

* Ten aanzien van het essentiële vraagstuk van de werknemersmedezeggenschap geldt als algemeen beginsel dat de nationale wetgeving die van toepassing is op de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap, wordt toegepast. Uitzondering op dit algemene beginsel is dat de Verordening inzake de Europese Vennootschap (SE) moet worden toegepast indien ten minste één van de fuserende vennootschappen in de zes maanden voorafgaand aan de bekendmaking van het voorstel voor een grensoverschrijdende fusie gemiddeld meer dan 500 werknemers heeft en werkt met een stelsel van werknemersmedezeggenschap, of indien de nationale wetgeving van toepassing op de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap niet
­ voorziet in ten minste hetzelfde niveau van medezeggenschap als van toepassing is in de betrokken fuserende vennootschappen, gemeten naar het aantal aan werknemersvertegenwoordiging onderworpen leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan, van de commissies van die organen of van het leidinggevend gremium dat de bedrijfseenheden van de vennootschap bestrijkt, of
­ voorschrijft dat werknemers van in andere lidstaten gelegen vestigingen van de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap hetzelfde recht tot uitoefening van medezeggenschapsrechten hebben als de werknemers in de lidstaat waar de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap haar statutaire zetel heeft. Uiteindelijk werd een akkoord bereikt over de drempel die de voorzitter had voorgesteld voor de toepassing van de referentievoorschriften voor de Europese Vennootschap. Die drempel ligt bij 33 1/3% van het totale aantal werknemers in alle fuserende vennootschappen die een vorm van werknemersmedezeggenschap toepasten.
Een andere belangrijke bepaling moet de werknemersrechten beschermen in geval van binnenlandse fusies die tot stand zouden komen binnen drie jaar nadat de fusie van kracht is geworden. 25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 19
NL
HANDEL IN DRUGSPRECURSOREN
De Raad bereikte en unaniem politiek akkoord over een ontwerp-verordening over het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in bepaalde stoffen die veelvuldig worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen. De door de juristen/vertalers bijgewerkte tekst van de verordening zal tijdens een komende zitting van de Raad zonder debat officieel worden aangenomen.
Met het voorstel wordt beoogd misbruik van drugsprecursoren te voorkomen door de eisen voor invoer en uitvoer voor deze chemische stoffen op te schroeven, het toezicht uit te breiden tot in de Gemeenschap gevestigde economische subjecten die zich bezighouden met het bevorderen van het handelsverkeer tussen derde landen, een communautaire aanpak in te voeren ten aanzien van de procedures voor het verlenen van vergunningen en de controlevoorschriften inzake opschortende douaneregelingen te versterken.
Het voorstel dient ter aanvulling van de verordening inzake het intracommunautaire toezicht op drugsprecursoren, die de Raad in februari van dit jaar heeft aangenomen. Met de aanneming van de onderhavige tekst voldoet de Gemeenschap aan haar verplichtingen in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, dat in 1988 in Wenen is gesloten.
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 20
NL
DE TEXTIEL- EN KLEDINGSECTOR NA 2005
De Raad heeft een gedachtewisseling gehouden, waarna hij de volgende conclusies heeft aangenomen: "DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

1. HERINNEREND AAN
­ de mededeling van de Commissie getiteld "De toekomst van de textiel- en kledingsector in de Europese Unie na de uitbreiding" van 29 oktober 20036; ­ de conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 26-27 november 20037; ­ de mededeling van de Commissie getiteld "De textiel- en kledingsector na 2005 - Aanbevelingen van de groep op hoog niveau voor de textiel- en kledingsector" van 13 oktober 20048;
­ de conclusies van de vijfde Europees-mediterrane Ministerconferentie inzake industrie van
4 oktober 2004 in Caserta, Italië9.

2. VERWELKOMT de mededeling van de Commissie en de reeks maatregelen die in het begeleidende werkdocument van de Commissiediensten wordt voorgesteld;
3. ERKENT de uitdagingen waarvoor de textiel- en kledingsector zich nu en de komende jaren gesteld ziet en het belang van verbetering van zijn concurrentiepositie in een open en eerlijk handelsklimaat;

4. ERKENT het belang van de in de mededeling geformuleerde aanpak als een doeltreffende manier om uitvoering te geven aan horizontale beginselen in het industriebeleid van de EU, en de specifieke behoeften van de textielsector in kaart te brengen;
5. ONDERSTEUNT de strategie van de Commissie voor de textiel- en kledingsector, die is toegespitst op concurrentiefactoren in samenhang met onderzoek en innovatie, opleiding en betere vaardigheden, bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten, toegang tot markten van derde landen en aanmoediging van de ontwikkeling van strategieën voor de textielindustrie op het niveau van de Europees-mediterrane zone;
6 14314/03
7 15472/03
8 13679/04 + ADD 1
9 13458/04
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 21
NL

6. VERZOEKT de lidstaten samen te werken met de Commissie teneinde beste praktijken te bepalen en beschikbaar te stellen om de verspreiding van informatie over nationale en regionale steun voor de textiel- en kledingsector te vergemakkelijken;
7. DRINGT ER bij de Commissie OP AAN door te gaan met de werkzaamheden van de groep op hoog niveau voor de textiel- en kledingsector, met bijzondere nadruk op strategische gebieden waar verdere vooruitgang kan worden geboekt, zoals innovatie - met inbegrip van niet-technologische innovatie - en de ontwikkeling van industriële samenwerking met de partners van de Europees-mediterrane zone, alsmede de ontplooiing van initiatieven in het kader van de dialoog met belangrijke partners zoals China, India en Rusland;

8. DRINGT ER bij de lidstaten en de Commissie OP AAN de lopende werkzaamheden in verband met de bestrijding van namaak en piraterij voort te zetten;
9. DRINGT ER bij de Commissie OP AAN om een proactieve aanpak te blijven bevorderen bij het zoeken naar een betere toegang tot de markten van derde landen; NEEMT er NOTA van dat de Commissie bereid is de beschikbare handelsbeschermende instrumenten aan te wenden, indien aan de juridische voorwaarden is voldaan en wanneer die daadwerkelijk vereist zijn.

10. STEUNT een SAP-regeling die gericht is op de meest behoeftige landen, zoals de minst ontwikkelde landen en de kwetsbaarste ontwikkelingslanden, om hen te helpen een grotere rol te spelen in de internationale handel. In relatie hiermee zal de situatie die ontstaat na de beëindiging van het MVO-systeem van textielquota tijdens de bespreking van de nieuwe SAP-regeling aan bod komen.

11. BENADRUKT het belang van een voortgezette sociale dialoog om de belangrijkste uitdagingen, zoals verbetering van de vaardigheden en van de arbeidsorganisatie, aan te gaan met het oog op een succesvol resultaat van de huidige structurele veranderingen;
12. ONDERSTREEPT de belangrijke rol van het MKB in de textielsector. Het is zaak de toegang van deze bedrijven tot financiering te verbeteren door gebruik te maken van financiële instrumenten van de Gemeenschap als hefboom en steun op Europees niveau voor de financiering van het MKB, met inbegrip van hun toegang tot steun voor onderzoek en innovatie;

13. VERZOEKT de Commissie om de Raad op gezette tijden te informeren over de ontwikkelingen in de textiel- en kledingsector van de EU na de afschaffing van de invoerquota per 1 januari 2005 en in het licht van de uitvoering van de voorgestelde initiatieven; verzoekt tevens de Commissie verslag uit te brengen over het resultaat van de verdere besprekingen in de Groep op hoog niveau."
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 22
NL
EUROPEES RUIMTEVAARTBELEID -"RUIMTERAAD"
De eerste zitting van de "Ruimteraad" 10, een gezamenlijke en gelijktijdig zitting van de Raad van de Europese Unie en van de Raad van het Europese Ruimte-agentschap (ESA) op ministerieel niveau, heeft plaatsgevonden om van gedachten te wisselen over de geleidelijke ontwikkeling van een Europees ruimtebeleid. Voor 2005 zijn meer van deze zittingen gepland. De bedoeling is richting te geven aan het proces dat moet uitmonden in een Europees ruimtebeleid. Deze zitting werd gezamenlijk voorgezeten door de heer Laurens-Jan Brinkhorst, minister van Economische Zaken van Nederland en huidig voorzitter van de Raad Concurrentievermogen van de EU, en mevrouw Edelgard Bulmahn, minister van Onderwijs en Onderzoek van Duitsland en huidig voorzitter van de ESA-Raad op ministerieel niveau. De zitting werd voorts bijgewoond door de heer Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Europese Commissie, verantwoordelijk voor ondernemingen, concurrentievermogen van de industrie en ruimtevaart, en door de heer Jean-Jacques Dordain, directeur-generaal van het ESA, namens het Europese Ruimte-agentschap. Tijdens de zitting debatteerden de ministers over beleidsaangelegenheden in verband met de ontwikkeling van een Europees ruimtebeleid aan de hand van een vragenlijst die was opgesteld door de twee betrokken voorzitterschappen (EU en ESA). De vragen liepen uiteen van de reikwijdte van een ruimtevaartprogramma tot bestuur, beginselen van industriebeleid en mogelijke mechanismen voor financiering.
Aan het eind van deze zitting namen de Raad en de ministeriële Raad van het ESA officieel de volgende beleidslijnen aan:
"Eerste beleidslijnen voor de voorbereiding van het Europees Ruimtevaartprogramma
1. Erkend wordt dat ruimtevaartactiviteiten van strategisch belang zijn als bijdrage tot de uitvoering van een breed scala van Europese beleidsonderdelen 11. 10 De Kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Europese Ruimte-agentschap (ESA) is op 28 mei 2004 in werking getreden. De overeenkomst schept een gemeenschappelijke basis voor de coherente en geleidelijke ontwikkeling van een globaal Europees ruimtebeleid en voorziet in artikel 8 in regelmatig plaatsvindende gezamenlijke en gelijktijdige zittingen van de Raad van de Europese Unie en de Raad van het ESA op ministerieel niveau ("Ruimteraad") om de samenwerkingsactiviteiten te coördineren en te vergemakkelijken.
11 In dit verband luidt artikel III-254, lid 1, van het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa als volgt: "Om de wetenschappelijke en technische vooruitgang, het industriële concurrentievermogen en de uitvoering van haar beleid te bevorderen, stippelt de Unie een Europees ruimtevaartbeleid uit. Daartoe kan zij gemeenschappelijke initiatieven bevorderen, onderzoek en technologische ontwikkeling steunen en de nodige inspanningen coördineren voor de verkenning en het gebruik van de ruimte." 25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 23
NL

2. Het is derhalve van wezenlijk belang de nodige middelen te inventariseren en de beschikbare middelen op een efficiënte en effectieve wijze op alle niveaus te gebruiken, zodat inspanningen elkaar aanvullen en overlapping wordt voorkomen en het aanbod van ruimtegerelateerde diensten en infrastructuurvoorzieningen voldoet aan de vraag van diegenen die er gebruik van maken, namelijk het beleid van de Europese Unie, het beleid van de lidstaten en de Europese burgers.

3. De specifieke aard van de ruimtevaartsector vergt de permanente aandacht van de overheid en de vaststelling van passende beginselen voor het industriebeleid om hierop in te spelen.
4. De eerste gezamenlijke, gelijktijdige zitting van de Raad van de Europese Unie en de ESARaad op ministerieel niveau (Ruimteraad ingesteld krachtens de Kaderovereenkomst tussen de EG en het ESA) was een belangrijk evenement waarop zevenentwintig staten, leden van de Europese Unie en leden van het Europees Ruimteagentschap, bijeen zijn gekomen om bovengenoemde kwesties te evalueren en de coherente en geleidelijke ontwikkeling van een overkoepelend Europees Ruimtebeleid te bespreken.
5. Het Europees Ruimtevaartprogramma zal een gemeenschappelijk, inclusief en soepel kader vormen op basis waarvan de Europese Unie, het Europees Ruimteagentschap en andere belanghebbenden (vb. nationale organisaties) activiteiten zullen kunnen uitvoeren en maatregelen zullen kunnen nemen.

6. Het is raadzaam met de voorbereiding van een Europees Ruimtevaartprogramma te beginnen, zodat een conceptuele basis kan worden bepaald voor de eind 2005 geplande zitting van de Ruimteraad. Hier wordt niet vooruitgelopen op het resultaat van de besprekingen van de Europese Unie over de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013.

7. Naar verwacht zal in het voorjaar van 2005 de tweede zitting van de Ruimteraad worden gehouden om voorlopige elementen van het Europese Ruimtevaartprogramma te bespreken. Van de tweede zitting wordt met name het volgende verwacht:
* in kaart brengen en bepalen van de prioriteiten van het Europees Ruimtevaartprogramma, inclusief een raming van de mogelijke kosten;

* vaststellen van de rol en de verantwoordelijkheden van de EU, het ESA en andere belanghebbenden van het Europees Ruimtevaartprogramma, alsmede van passende financieringsbronnen;

* vaststellen van de beginselen van het industriebeleid en van de financiering in verband met de uitvoering van het Europees Ruimtevaartprogramma.
8. Het gezamenlijk secretariaat zal in overleg met de lidstaten en met name via de krachtens artikel 8 van de Kaderovereenkomst ingestelde Groep Ruimtevaartbeleid op hoog niveau, bovengenoemde voorlopige elementen van het Europees Ruimtevaartprogramma opstellen."
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 24
NL
ITER ­ Besluit tot wijziging van de onderhandelingsrichtsnoeren Teneinde de internationale onderhandelingen met de zes partners 12 over de vestigingsplaats van ITER te kunnen afronden heeft de Raad met eenparigheid van stemmen besloten de onderhandelingsrichtsnoeren voor de Commissie te wijzigen.
Met de aldus gewijzigde richtsnoeren:

- wordt gestreefd naar een zo breed mogelijk internationaal partnerschap;
- wordt de Europese steun voor Cadarache als de vestigingsplaats bevestigd;
- wordt het belang erkend van de ruimere aanpak bij de onderhandelingen met alle partners;
- wordt duidelijkheid verschaft over de overgangsregelingen in afwachting van de inwerkingtreding van de ITER-overeenkomst.
12 EU, China, Japan, Rusland, Zuid-Korea en de Verenigde Staten. 25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 25
NL
HET TOEKOMSTIGE EUROPESE BELEID TER ONDERSTEUNING VAN

ONDERZOEK
Na een diepgaand oriënterend debat over de toekomst van het door de EU gefinancierde onderzoek en over de grote lijnen van de inhoud van het volgende kaderprogramma ­ de voorstellen daartoe van de Commissie worden in april 2005 verwacht ­ steunde een grote meerderheid van de delegaties de volgende conclusies van de Raad:
De Raad van de Europese Unie,
"1. BENADRUKKENDE de cruciale rol van het beleid voor onderzoek en technologische ontwikkeling in het kader van de strategie van Lissabon en het belang van een geslaagde verwezenlijking van de Europese onderzoeksruimte 13; INDACHTIG de conclusies van de Raad van 24 september 2004 14, waarin het oriënterend debat over de toekomst van onderzoek in de EU en de essentiële kenmerken van het toekomstige kaderprogramma naar aanleiding van de mededeling van de Commissie van 16 juni 2004 15, wordt toegejuicht;
2. ERKENT dat nationaal beleid een belangrijke rol speelt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon en VERHEUGT ZICH derhalve over het verslag van het CREST over de eerste cyclus van de open coördinatiemethode 16 betreffende de uitvoering van het "Actieplan drie procent"; WIJST OP het belang van het streven van de lidstaten om dit proces te doen vorderen en te optimaliseren ter verwezenlijking van de drieprocentdoelstelling van Barcelona, met dien verstande dat tweederde van deze investeringen in O&O afkomstig moet zijn van de particuliere sector;
3. WIJST ER nogmaals OP dat onderzoek en technologische ontwikkeling op een Europees niveau moeten worden gericht, geïntegreerd, versterkt en gestructureerd, als onontbeerlijke aanvulling op de nationale inspanningen; MERKT evenwel OP dat met deze conclusies niet wordt vooruitgelopen op de lopende besprekingen over de financiële vooruitzichten (2007-2013);

4. BENADRUKT dat ervoor moet worden gezorgd dat in het kaderprogramma bepaalde horizontale beginselen in aanmerking worden genomen, met name: 13 5643/00; PB C 205 van 19.7.2002, blz. 1; PB C 374 van 28.12.2000, blz. 1. Zie ook de conclusies van de Raad van november 2002 (PB C 43 van 22.2.2003, blz. 1) over de voortgang in de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte, de Resolutie van de Raad van 22 september 2003 inzake investeren in onderzoek ten behoeve van de groei en de concurrentiepositie van Europa (PB C 250 van 18.10.2003, blz. 2) en de conclusies van de Raad van 11 maart 2004 inzake "Europa en fundamenteel onderzoek" (7379/04).
14 Conclusies van de Raad inzake de evaluatie van de nieuwe instrumenten van het zesde kaderprogramma voor onderzoek, ontwikkeling en demonstratie (2002-2006) en het toekomstige beleid van de Europese Unie ter ondersteuning van onderzoek (12898/04).

15 Mededeling "Wetenschap en technologie, sleutels tot de toekomst van Europa - Richtsnoeren voor het beleid ter ondersteuning van het onderzoek in de Unie" (doc. 10740/04 - COM(2004) 353 def.).
16 CREST 1206/04.
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 26
NL
­ samenhang en synergie tussen de belangrijkste actielijnen van het programma, in antwoord op de in het Verdrag neergelegde doelstellingen in verband met onderzoek en technologische ontwikkeling, met inbegrip van effectieve ondersteuning van het communautaire beleid op andere terreinen; ­ Europese meerwaarde;
­ bevordering van excellentie in Europees onderzoek; ­ facilitering van de deelname van alle betrokkenen, met name het MKB; ­ samenhang tussen het nationale en communautaire O&O-beleid, waardoor overlappingen en kloven tussen de nationale en de Europese inspanningen op het gebied van onderzoek worden voorkomen; ­ vereenvoudiging, verbetering en bespoediging van de administratieve en financiële procedures, en mechanismen voor de effectieve follow-up daarvan;
­ bevordering van technologische innovatie;
­ stimulering van kennisoverdracht;
­ monitoring en beoordeling van de werking van de programma's, met name wat nieuwe mechanismen betreft;
A. TRANSNATIONALE SAMENWERKINGSVERBANDEN OP ONDERZOEKSGEBIED


5. MEMOREERT dat de transnationale samenwerkingsverbanden op onderzoeksgebied moeten worden voortgezet ter bevordering van de Europese concurrentiepositie als fundamenteel bestanddeel van het zevende kaderprogramma (KP7) 17; BENADRUKT dat de uitvoering van het kaderprogramma, met inachtneming van de behoeften van de diverse belanghebbenden, verder moet worden verbeterd door middel van beter afgestemde instrumenten en een passend evenwicht daartussen;

6. MOEDIGT de Commissie AAN om in het volgende kaderprogramma thematische prioriteiten voor transnationale samenwerkingsverbanden op onderzoeksgebied te bepalen op basis van de beleidsdoelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van concurrentievermogen en op andere beleidsgebieden, het Europese onderzoekspotentieel en Europese toegevoegde waarde, alsmede op basis van de ervaringen die gebruikers met KP6 hebben opgedaan. Daarbij moet worden gezorgd voor brede samenhang met de thematische prioriteiten en instrumenten van het lopende kaderprogramma en voor synergieën met de andere hoofddoelstellingen van KP7 18;

17 PM: Artikel 163 VEG luidt als volgt: "De Gemeenschap heeft als doelstelling de wetenschappelijke en technologische grondslagen van de industrie van de Gemeenschap te versterken en de ontwikkeling van haar internationale concurrentiepositie te bevorderen, alsmede de onderzoeksactiviteiten te bevorderen die uit hoofde van andere hoofdstukken van dit Verdrag nodig worden geacht".
18 Zie conclusies van de Raad van 24 september 2004 (12989/04). 25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 27
NL
B. EUROPESE INITIATIEVEN OP TECHNOLOGIEGEBIED

7. ONDERSTREEPT de behoefte aan initiatieven die een aanpak beogen van een breed scala van kwesties die van strategisch belang zijn voor de toekomstige groei en concurrentiepositie van en duurzame ontwikkeling in Europa, door de voornaamste belanghebbenden 19 samen te brengen rond gemeenschappelijke strategische onderzoeksagenda's en aldus de O&O-krachten in Europa te bundelen en de interactie tussen overheid en particuliere sector te stimuleren; ERKENT dat het merendeel van die strategische onderzoeksagenda's door de industrie moet worden aangestuurd en zou kunnen worden ondersteund door de bestaande internationale en communautaire instrumenten, met inbegrip van het kaderprogramma; ERKENT dat, in een beperkt aantal gevallen, substantiëlere publiek-private partnerschappen nodig kunnen zijn;

8. NEEMT met belangstelling NOTA van concepten, zoals technologieplatformen en gezamenlijke technologische initiatieven, die de Commissie daartoe aanreikt, en moedigt de Commissie derhalve aan deze concepten nader uit te werken, in het bijzonder wat de objectieve selectie- en besluitvormingsprocedures betreft; BENADRUKT het belang van transparantie en openheid van dergelijke initiatieven voor de belanghebbenden;
9. ERKENT dat dergelijke Europese technologische initiatieven de ontwikkeling van nieuwe samenwerkingsmodellen kunnen vereisen; ONDERSTREEPT dat zulke initiatieven kunnen bijdragen tot de coördinatie van algemene Europese onderzoeksinspanningen teneinde een synergie tot stand te brengen met de werkzaamheden van bestaande regelingen, zoals EUREKA en COST, zodat rekening wordt gehouden met de belangrijke bijdrage die deze aan O&O leveren;
C. FUNDAMENTEEL ONDERZOEK OP EUROPEES NIVEAU

10. WIJST nogmaals OP het belang van hoogwaardig fundamenteel onderzoek in het volgende kaderprogramma, met behoud van een passend evenwicht en een passende interactie met de andere onderzoeksdoelstellingen;

11. ERKENT met name de noodzaak van financiering van door onderzoekers aangestuurd fundamenteel onderzoek, ter ondersteuning van onderzoek in Europa, teneinde de hoogste niveaus van excellentie en creativiteit te bereiken. Het Europees fundamenteel onderzoek moet streven naar een zo groot mogelijke zichtbaarheid door de bevordering van meer concurrentie op basis van excellentie in een hele reeks sectoren en disciplines, met inbegrip van sociale wetenschappen en menswetenschappen 20, alsook op nieuwe en interdisciplinaire gebieden;

19 Dit zijn het bedrijfsleven - grote, middelgrote en kleine ondernemingen, die de volledige productie- en toeleveringsketen omvatten - de nationale en de Europese overheid, de academische wereld, de financiële gemeenschap, regelgevers, consumenten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld enz. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de toegang voor het MKB.
20 Zie ook de conclusies van de Raad van 11 maart 2004 inzake "Europa en fundamenteel onderzoek" (7379/04). 25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 28
NL

12. ERKENT het nut van de bestudering van het opzetten van een nieuw operationeel mechanisme ter ondersteuning van fundamenteel onderzoek van mondiale topkwaliteit via een systeem van internationale toetsing door vakgenoten (peer review); VERZOEKT de Commissie een dergelijk mechanisme te ontwikkelen als onderdeel van haar voorstellen voor het zevende kaderprogramma, op basis van overleg met nationale autoriteiten, Europese wetenschappelijke kringen en nationale financieringsorganen. Een dergelijk mechanisme, met inbegrip van zijn juridische en bestuursstructuur, moet rekening houden met de volgende beginselen:
­ wetenschappelijke autonomie,
­ vertrouwen en geloofwaardigheid,
­ complementariteit met nationale onderzoekssystemen, om te voorkomen dat het mechanisme in de plaats komt van nationale financiering ­ transparantie, doelmatigheid en verantwoordingsplicht, ­ flexibiliteit en gebruiksvriendelijkheid.
Ook andere kwesties, zoals de selectie van individuele teams, het vermijden van overinschrijving en de beheersstructuur dienen in aanmerking te worden genomen; D. EUROPA AANTREKKELIJKER MAKEN VOOR DE BESTE ONDERZOEKERS

TER WERELD

13. HERINNERT AAN het doel dat de Europese Raad van Barcelona zich heeft gesteld, namelijk het aantal onderzoekers tegen 2010 te doen stijgen, en BEKLEMTOONT dat de Europese Unie een samenhangende strategie moet volgen en passende instrumenten moet ontwikkelen in verband met personele middelen en mobiliteit op het gebied van wetenschappen en technologie, bijvoorbeeld door het werkklimaat voor onderzoekers in Europa te verbeteren en een aantrekkelijk loopbaanverloop in O&O mogelijk te maken;
14. NEEMT NOTA van de positieve impact van de bestaande "Marie Curie"-maatregelen en WIJST OP de noodzaak de aantrekkingskracht van Europa voor de beste onderzoekers ter wereld te versterken door de nadruk te leggen op:
­ wetenschappen aantrekkelijk maken voor jongeren; ­ de basisopleiding van onderzoekers;
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 29
NL
­ levenslang leren en loopbaanontwikkeling, bijvoorbeeld door intersectorale mobiliteit, met name tussen academische wereld en bedrijfsleven; ­ de rol en de plaats van vrouwen in wetenschappen en onderzoek; ­ kennisoverdracht ten behoeve van met name de technologisch minst ontwikkelde regio's en MKB's;
­ reïntegratie van Europese onderzoekers die buiten Europa onderzoek verrichten; ­ de internationale dimensie van opleiding en mobiliteit door meer uitwisselingen met andere delen van de wereld;
E. ONTWIKKELING VAN ONDERZOEKSINFRASTRUCTUREN VAN EUROPEES

BELANG

15. ONDERSTREEPT dat de huidige maatregelen ter ondersteuning van de bestaande onderzoeksinfrastructuren, de tot integratie strekkende activiteiten en de grensoverschrijdende toegang tot faciliteiten moeten worden voortgezet en versterkt 21; WIJST OP de behoefte aan een versterkt Europees beleid en een coherente strategie op het gebied van onderzoeksinfrastructuren, op basis van een duidelijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en de Gemeenschap, die tot schaaleconomieën leidt, wetenschappelijke excellentie ten goede komt en de EU aantrekkelijk maakt voor onderzoekers van topkwaliteit;
16. IS INGENOMEN met de ontwikkeling van een strategische routekaart voor Europa op het gebied van onderzoeksinfrastructuren en met de rol van het Europees Strategisch Forum voor onderzoeksinfrastructuren in dit verband. Deze routekaart moet de behoeften van wetenschappers aan onderzoeksinfrastructuren voor de komende 10 of 20 jaar beschrijven, op basis van een methodologie die door alle belanghebbenden wordt erkend, met inachtneming van bijdragen van belangrijke intergouvernementele onderzoeksorganisaties en van de industrie;

17. BEKLEMTOONT dat deze routekaart betrekking moet hebben op vitale, nieuwe Europese onderzoeksinfrastructuren van diverse omvang en met een divers bereik 22, die alle wetenschappelijke gebieden bestrijken, alsook de bestaande infrastructuren die moeten worden opgewaardeerd; ONDERSTREEPT dat deze routekaart regelmatig moet worden bijgewerkt en als basis zou kunnen dienen voor het bepalen van prioritaire, door de Gemeenschap te steunen projecten;

21 Met inbegrip van e-infrastructuren, dat wil zeggen GEANT-infrastructuurprojecten voor de koppeling van elektronische onderzoeksnetwerken en met GRID-architectuur toegeruste infrastructuren.
22 Met inbegrip van middelgrote infrastructuren en infrastructuren op het gebied van de menswetenschappen en de bio-informatica, zoals elektronische archiveringssystemen voor wetenschappelijke publicaties en gegevensbanken.
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 30
NL

18. MOEDIGT de Commissie AAN om na te gaan of er passende mechanismen kunnen worden opgezet voor de financiering van nieuwe onderzoeksinfrastructuren van pan- Europees belang, met inachtneming van de mogelijkheden voor synergieën met de doelstellingen van het kaderprogramma. De mogelijkheden voor steun via andere communautaire financieringsmechanismen, zoals de Europese Investeringsbank, moeten worden verkend;
F. VERBETERING VAN DE COÕRDINATIE VAN NATIONALE ONDERZOEKSPROGRAMMA'S


19. MEMOREERT het belang van coördinatie van de nationale programma's voor de ontwikkeling van de Europese onderzoekruimte (EOR), en ERKENT de brede belangstelling voor de ERA-NET-regeling en het potentieel daarvan voor de lidstaten en de geassocieerde staten, die nog bezig zijn met het opzetten van nationale programma's;
20. IS VERHEUGD OVER het voornemen van de Commissie in het kader van KP7 om de coördinatie van de nationale en communautaire O&O-werkzaamheden op te voeren ten behoeve van een grotere beleidssamenhang, met name door: ­ de EOR-NET-regeling voort te zetten en te verbeteren; ­ de mogelijkheid te bieden tot uitbreiding van de regeling door middel van gezamenlijke uitnodigingen tot inschrijving van nationale onderzoeksprogramma's (ERA-NETPLUS); VERZOEKT de lidstaten en de Commissie nauw samen te werken bij het bepalen van een beperkt aantal gebieden waarop artikel 169 VEG verder kan worden toegepast, met inachtneming van een evaluatie van de eerste toepassing van artikel 169 VEG in het kader van het zesde kaderprogramma; 23

21. IS VERHEUGD OVER de niet-aflatende actieve betrokkenheid van het CREST bij de coördinatie van de nationale onderzoeksprogramma's, met name door na te gaan op welke nieuwe gebieden effectieve programmacoördinatie voor verbetering vatbaar is, en door de belemmeringen voor deze coördinatie in kaart te brengen;
22. VERZOEKT de Commissie om de samenwerking en de coördinatie met Europese regelingen en de Unie, met name met EUREKA 24, COST, het ESF en organisaties binnen EIROFORUM (Forum van Europese Intergouvernementele Onderzoekorganisaties) 25, verder te ontwikkelen;

23 EDCTP-programma: European and Developing Countries Clinical Trials Partnership.
24 Er zij aan herinnerd dat de ministeriële conferentie EUREKA van 18 juni 2004 dit onderwerp ook aan de orde heeft gesteld.

25 Zoals CERN (Europese Organisatie voor kernonderzoek), EMBO (Europese Organisatie inzake moleculaire biologie), EMBL (Europees Laboratorium voor moleculaire biologie) en ESO (Europees Observatorium voor het zuidelijk halfrond.)
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 31
NL
G. HORIZONTALE KWESTIES

23. WIJST OP het belang van het MKB voor de groei en de concurrentiepositie van Europa en ONDERSTREEPT derhalve dat de lidstaten en de Commissie de doeltreffendheid en de samenhang van de nationale en Europese programma's ter ondersteuning van het MKB moeten vergroten;

24. VERZOEKT de Commissie haar inspanningen om de participatie van het MKB te vergroten en te faciliteren, in het kader van KP7 op te voeren, zowel in algemene termen, met name door transnationale onderzoekssamenwerkingsverbanden, als via specifieke instrumenten die rekening houden met de diverse behoeften van MKB's die innoveren, onderzoek uitbesteden en aan onderzoek doen, en MOEDIGT de Commissie AAN om de doeltreffendheid van de bestaande instrumenten verder te verbeteren en na te denken over de mogelijke ontwikkeling van een bottom-up-regeling voor MKB's die onderzoek verrichten;
25. IS VERHEUGD OVER het voornemen van de Commissie om het potentieel van Europa als geheel op O&O-gebied te realiseren, door excellentie en gelijke toegang te stimuleren, bijvoorbeeld door maatregelen met betrekking tot personele middelen en networking. Er moet ten volle worden geprofiteerd van de synergie en de complementariteit van onderzoeksbeleid en de structuurfondsen;

26. VERZOEKT de Commissie om in nauwe samenwerking met de lidstaten een communautaire strategie voor internationale wetenschappelijke samenwerking te ontwikkelen en in dat verband ervoor te blijven zorgen dat het kaderprogramma openstaat voor de rest van de wereld;
27. BEKLEMTOONT dat maatregelen waardoor de banden tussen wetenschap en maatschappij worden aangehaald, verder moeten worden ontwikkeld; H. VEILIGHEIDS- EN RUIMTEONDERZOEK

28. BESCHOUWT de mededeling van de Commissie "Veiligheidsonderzoek: de volgende stappen" 26 als een waardevolle bijdrage aan het debat over de toekomst van het overkoepelende beleid van de Europese Unie ter ondersteuning van onderzoek in het belang van de veiligheid van de Europese burger en ter versterking van de wetenschappelijke en technologische basis van de betrokken Europese industrietakken door middel van veiligheidsonderzoek;
29. NEEMT NOTA van het voornemen van de Commissie om, als integrerend onderdeel van KP7, te komen met een voorstel voor een specifiek Europees veiligheidsonderzoeksprogramma, en daarbij rekening te houden met de resultaten van de voorbereidende activiteiten op het vlak van veiligheidsonderzoek, het specifieke karakter van veiligheidsonderzoek, de eisen van de eindgebruiker en de behoefte aan synergie met andere onderdelen van het kaderprogramma, mede met inachtneming van het verslag van vooraanstaande deskundigen; BEVEELT AAN dat gezorgd wordt voor coördinatie tussen de betrokken maatregelen van het kaderprogramma en die van het Europees Defensieagentschap op het gebied van veiligheidsonderzoek, met inbegrip van ruimteonderzoek;
26 12368/04
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 32
NL

30. MEMOREERT de in 2004 door het ESA en de EG gesloten kaderovereenkomst, die het kader biedt voor een geïntegreerde ontwikkeling en uitvoering van een Europees ruimtevaartbeleid;
31. ERKENT dat ruimteactiviteiten kunnen bijdragen tot Europese beleidsdoelstellingen op gebieden als milieu, telecommunicatie, vervoer en wetenschappelijke en technologische innovaties. NEEMT derhalve NOTA van het voornemen van de Commissie om in het kader van KP7 O&O-acties voor de ruimtevaart voor te stellen;
32. BENADRUKT dat dergelijke O&O-activiteiten moeten aansluiten bij het toekomstige Europese ruimtevaartprogramma en de doelstellingen daarvan, die in het raam van de ESA-EG-kaderovereenkomst moeten worden ontwikkeld in nauwe samenwerking met het ESA en de lidstaten;
I. CONCLUSIE

33. VERZOEKT de Commissie MET KLEM haar formele voorstellen voor het toekomstige kaderprogramma in het voorjaar van 2005 in te dienen, en daarbij rekening te houden met de resultaten van het oriënterend debat en van eerder overleg. De voorstellen moeten zorgen voor samenhang en synergie tussen de belangrijkste doelstellingen van het programma. De voorstellen moeten tevens maatregelen ter vereenvoudiging en verbetering van de administratieve en financiële procedures bevatten." 25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 33
NL
DIVERSEN
­ Scheepsbouw
De Raad is door de heer Günther Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie, op de hoogte gebracht over de vooruitgang die met het LeaderSHIP 2015-initiatief is geboekt. ­ 5e Europees-mediterrane conferentie van ministers van Industrie in Caserta De Raad is door het voorzitterschap op de hoogte gebracht van de resultaten van de ministeriële conferentie van Caserta, die gezamenlijk door het voorzitterschap en de Italiaanse autoriteiten was georganiseerd. Op de conferentie is de "Verklaring van Caserta" en het "Europees-mediterraan Handvest voor het bedrijfsleven" aangenomen. ­ Uitvoering van de wetgeving interne markt
In vervolg op de besprekingen in de Raad van 24 september 2004 nam de Raad nota van de informatie van het voorzitterschap over de inspanningen van de lidstaten om hun achterstanden bij de omzetting van de communautaire wetgeving weg te werken. ­ Conferenties van het Nederlandse voorzitterschap De Raad nam nota van de informatie van het voorzitterschap over conferenties en activiteiten in verband met concurrentievermogen die onder het Nederlandse voorzitterschap hebben plaatsgevonden.
­ Instelling van een Prijs voor Europese centra voor ondernemen De Raad nam nota van de schriftelijke nota van het Verenigd Koninkrijk, waarin de aandacht van de nieuwe Commissie wordt gevestigd op de conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 11 maart 2004, waarin de Commissie wordt verzocht de haalbaarheid te onderzoeken van een zo spoedig mogelijke instelling van een Prijs voor Europese centra voor ondernemen, zodat in 2005 een akkoord kan worden bereikt over het instellen van een dergelijke prijs.
25-26.XI.2004
14687/04 (Presse 323) 34
NL
ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN
EXTERNE BETREKKINGEN
Zuidoost-Aziatische landen ­ Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten De Raad heeft onderhandelingsrichtsnoeren aangenomen voor afzonderlijke kaderovereenkomsten inzake partnerschap en samenwerking met Thailand, Indonesië, Singapore, de Filipijnen, Maleisië en Brunei.
EUROPEES VEILIGHEIDS- EN DEFENSIEBELEID
Militaire operatie van de EU in Bosnië en Herzegovina "EUFOR-ALTHEA" Tijdens zijn zitting van 25 november 2004 heeft de Raad een besluit aangenomen betreffende het starten van de militaire operatie van de EU in Bosnië en Herzegovina "EUFOR-ALTHEA" 27 (14602/04).
Krachtens dit besluit zal Operatie ALTHEA op 2 december 2004 van start gaan. Dit besluit vloeit voort uit de aanneming van Resolutie 1575(2004) van de Veiligheidsraad van de VN van 22 november 2004. Daarin wordt het voornemen van de EU om met ingang van december 2004 een militaire operatie van de EU in BiH te starten, verwelkomt. 27 Zie Gemeenschappelijk Optreden 2004/570/GBVB van de Raad van 12 juli 2004 (PB L 252 van 28.7.2004, blz. 10).