Ministerie van Buitenlandse Zaken


- De Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Binnenhof 4

Den Haag


- Directie Sociale en Institutionele Ontwikkeling

Afdeling Sociaal Beleid

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag


Datum

9 december 2004

Auteur

Maaike van der Werf


Kenmerk


- DSI/SB-695/04

Telefoon


- 070-3484467


Blad


- 1/12

Fax


- 070-3485366


Bijlage(n)


- 1

E-mail

maaike-vander.werf@minbuza.nl


Betreft

Beantwoording vragen van de vaste commissie Buitenlandse Zaken over aandacht voor mensen met een handicap in de Rijksbegroting Buitenlandse Zaken 2005 (29 800 V, nr. 11).


-

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de vaste commissie Buitenlandse Zaken over aandacht voor mensen met een handicap in de Rijksbegroting Buitenlandse Zaken 2005. Deze vragen werden ingezonden op

11 november 2004 met kenmerk 04-BuZa-64.


- De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Antwoord van mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven, minister voor Ontwikkelingssamenwerking op vragen van de vaste commissie Buitenlandse Zaken over aandacht voor mensen met een handicap in de Rijksbegroting Buitenlandse Zaken 2005. (29 800 V, nr. 11)

Vraag 1

Kunt u toelichten welke positieve effecten de verschuiving van "specifiek doelgroepenbeleid" naar "aandacht voor processen van verarming" heeft voor mensen met een handicap?

Vraag 2

Bent u van mening dat bepaalde categorieën mensen die grote(re) beperkingen ondervinden om op volwaardige wijze te kunnen participeren in de maatschappij, juist daarom specifieke begeleiding nodig hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit in het geval van mensen met een handicap vormgeven in het beleid voor ontwikkelingssamenwerking?

Vraag 4

De brief spreekt van "nieuwe categorieën armen". Vallen gehandicapten daar ook onder en zo ja, kunt u dit toelichten?

Vraag 5

Hoe staat het met het beleid ten aanzien van gehandicapten op andere beleidsterreinen dan de in de brief beschreven beleidsterreinen van onderwijs, gezondheidszorg en mensenrechten? Afgezien van het beleid op deze specifieke terreinen, wat is de algemene, onderliggende beleidsvisie ten aanzien van gehandicapten in het ontwikkelingsbeleid?

Antwoord

Specifiek doelgroepenbeleid richt zich op directe hulp aan bepaalde doelgroepen, waaronder gehandicapten. In de nieuwe benadering wordt veel aandacht besteed aan de oorzaken van armoede en verarming en aan manieren om die oorzaken weg te nemen. In de dialoog met de regeringen van de ontvangende landen wordt in breder verband (met name via PRSP) aandacht besteed aan oplossingen in de sfeer van wetgeving en structurele voorzieningen. Hierbij wordt ernaar gestreefd voor kwetsbare groepen in de samenleving, waaronder gehandicapten, een veilige leefomgeving ­een van de vijf OESO/DAC dimensies van armoede- te bieden.

Ik ben van mening dat kwetsbare groepen extra aandacht verdienen. In mijn beleid richt ik mij op iedereen die een inkomen van minder dan $ 1.- per dag te besteden heeft en daarmee kwetsbaar is. Binnen die categorie bevinden zich vele groepen zoals weduwen, urbane armen, nomaden, ouderen, inheemse bevolkingsgroepen en gehandicapten. Al deze groepen hebben recht op ondersteuning.

Vraag 3-

Stelt u de mogelijkheden ter verbetering van de positie van gehandicapten aan de orde tijdens internationale besprekingen aangaande de Millennium Development Goals (MDG's)? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om het thema 'disability' als een van de MDG-indicatoren tijdens de eerstvolgende bespreking over de MDG's op de (politieke) agenda te plaatsen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord-

Tijdens internationale besprekingen aangaande de MDG's is door Nederland het onderlinge verband tussen MDG's en mensenrechten benadrukt. Mensenrechten zijn rechten voor alle mensen, dus ook voor kwetsbare groepen. Zoals in mijn antwoord op vraag 1,2, 4 en 5 reeds gesteld, richt mijn beleid zich op arme mensen in het algemeen en de verbetering van hun kansen op een waardig leven.

Ook is tijdens internationale besprekingen over de MDG's gewezen op het feit dat de doelstellingen en indicatoren in kwantitatieve termen zijn geformuleerd, maar dat het ook van belang is de kwalitatieve kant te monitoren. Dat wil zeggen dat er achter de aantallen en percentages geen sprake mag zijn van discriminatie. Een van de grootste knelpunten bij het monitoringsproces is de (zeer) gebrekkige statistische capaciteit in veel landen. Wereldbank, OESO en UNDP werken aan verbetering hiervan. In dit stadium lijkt het niet zinvol specifieke indicatoren toe te voegen waarover geen of onvoldoende statistieken beschikbaar zijn.

Vraag 6-

Hoe stelt u 'disability' aan de orde bij de ontvangende landen, aangezien het geen prioriteit is in de PRSP's van die landen, maar aandacht voor gehandicapten in het Nederlands beleid juist wel van belang is. En stelt u hierbij concrete actiepunten voor? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Antwoord-

Zoals eerder aangegeven en toegelicht in mijn brief van 19 oktober jl. (TK 29800 V, nr. 11) is aandacht voor gehandicapten geen speerpunt in het Nederlandse OS-beleid, maar gaat de aandacht uit naar alle kwetsbare groepen. Tevens heb ik toegelicht dat Nederland uitgaat van de eigen verantwoordelijkheid van partnerlanden voor hun ontwikkelingsbeleid; dit impliceert dat Nederland geen eigen actiepunten op de agenda van de partners plaatst. Wel wordt in de beleidsdialoog voortdurend aandacht besteed aan de vraag hoe verschillende categorieën armen worden bereikt. Wat betreft gehandicapten is vooral de beleidsdialoog in het kader van de samenwerking in de sectoren gezondheid en onderwijs relevant. Het antwoord op vraag 9 en 10 geeft een voorbeeld van concrete maatregelen die worden genomen.

Vraag 7-

Hoe verhoudt zich het gebrek aan aandacht in PRSP's voor gehandicapten tot de activiteiten van de speciale VN-rapporteur Bengt Lindquist?

Antwoord-

PRSP's zijn er niet op gericht om beleid ten aanzien van specifieke doelgroepen uit te werken, maar omvat in hoofdlijnen het beleid om armoede te bestrijden onder kansarme groepen in de samenleving. Regeringen hebben een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de uitwerking van dit armoedebeleid ten aanzien van specifieke groepen.

Het mandaat van de speciale VN rapporteur bestaat uit advisering aan landen en om in de beleidsdialoog met landen te bepleiten dat, vanuit het rechtenperspectief en het principe van gelijke mogelijkheden, overheden er zorg voor dragen dat personen met een handicap ondersteuning, kansen en mogelijkheden krijgen en toegang tot de diensten in het onderwijs, gezondheidszorg, werkgelegenheid en sociale voorzieningen. Bend Linquist is als VN rapporteur in 2003 opgevolgd door mevrouw Sheikha Hessa.

Vraag 8-

Deelt u de mening dat lokale en nationale gehandicaptenorganisaties nauwelijks een stem hebben in de totstandkoming van de PRSP's? (Zie het rapport: 'DfID and Disability. A Mapping of the Department for International Development and Disability Issues', Philippa Thomas, Department for International Development and Disability Issues DfID Disability KaR, juni 2004). Op welke wijze denkt u op basis van de PRSP's concreet een (normstellende) bijdrage te kunnen leveren aan de verandering c.q. verbetering van de ­ wettelijke en feitelijke ­ positie van mensen met een handicap in ontwikkelingslanden, in het bijzonder in de landen waarmee Nederland een bilaterale samenwerkingsrelatie heeft?

Antwoord-

Nederland zet zich in algemene zin in voor de versterking van het participatieve karakter van PRSP-processen. Dat wil zeggen dat Nederland bijdraagt aan het creëren van de juiste randvoorwaarden voor een gedegen consultatieproces met alle relevante partijen. In mijn brief van 19 oktober jl. heb ik aangegeven dat ik op het vlak van empowerment van gehandicaptenorganisaties vooral een meerwaarde zie voor lokale NGO's, die daarin kunnen worden ondersteund door Nederlandse partnerorganisaties. Ik draag hieraan bij via TMF-financiering voor de Dutch Coalition on Disability and Development. Uitgangspunt voor Nederland is dat donoren het PRSP-proces niet dienen aan te grijpen om hun eigen prioriteiten en denkbeelden in de armoedestrategieën van partnerlanden te verwerken. Wel spreekt Nederland partnerlanden aan op de mate waarin zij, via PRSP's, invulling geven aan armoedebeleid waaraan zij zich internationaal hebben gecommitteerd (de MDG's).

Vraag 9-

Kunt u aangeven waarom in het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking 'mainstreaming' van 'disability' beperkt is tot onderwijs, gezondheidszorg en mensenrechten? Welke implicaties heeft 'mainstreaming' van 'disability' in de onderwijs- en gezondheidssector en binnen het mensenrechtenbeleid concreet voor het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking? Welke concrete acties onderneemt u om aandacht voor mensen met een handicap in het bijzonder ten aanzien van de economische, sociale en culturele rechten te realiseren?

Vraag 10-

Op welke wijze wilt u de 'mainstreaming' in de onderwijs- en gezondheidssector en binnen het mensenrechtenbeleid verder ontwikkelen?

Antwoord-

Om de Education for All doelstellingen te kunnen bereiken en dus ook mensen met een handicap kwalitatief goed onderwijs te kunnen laten volgen, is het vanuit het oogpunt van het Nederlandse beleid niet voldoende om alleen aandacht te besteden aan formeel primair onderwijs. Dit is ook de uitkomst van een gezamenlijke evaluatie naar de effecten van donorsteun aan basic education. Daarom richt het beleid van de Nederlandse regering op het gebied van basic education zich ook op Early Childhood Development, non-formeel onderwijs voor volwassenen en kinderen en jongeren die niet naar school gaan (waaronder werkende kinderen, schoolverlaters, gehandicapten), beroepsonderwijs en trainingen en alternatieve vormen van onderwijs voor de meest gemarginaliseerde groepen, waaronder gehandicapten, meisjes, etnische groepen en drop-outs.

Het algemene gezondheidsbeleid richt zich vooral op het voorkómen van handicaps, via bijvoorbeeld de ondersteuning van vaccinatie programma's; programma's op gebied van voeding en micronutriënten en het verbeteren van voorzieningen voor reproductieve gezondheid. Toegankelijkheid tot gezondheidsvoorzieningen, met name voor de meest kwetsbare groepen, vormt een belangrijke basis voor het beleid dat voornamelijk uitwerking krijgt op landenniveau.

Een deel van de intensiveringsmiddelen voor basic education zal worden ingezet om de partnerlanden te ondersteunen in de extra kosten van het toegankelijk maken van het onderwijs voor de meest gemarginaliseerde groepen (waaronder gehandicapten). Daarnaast is er meer aandacht voor die sub-sectoren van de onderwijssector, die een goed alternatief vormen in situaties waar het formele onderwijs bepaalde groepen (zoals gehandicapten) niet kan bereiken. Door de integratie hiervan in het onderwijssectorplan van de betreffende landen biedt het gehandicapten de mogelijkheid gebruik te maken van verschillende vormen van onderwijs en om vanuit non-formele onderwijsactiviteiten over te stappen naar het formele onderwijs. Hieruit blijkt al dat het beleid inzet op inclusive education, maar daar waar dit niet mogelijk is kan er gekozen worden voor speciaal onderwijs. Dit moet ook deel uitmaken van het beleid van de overheid, zodat kwaliteit en duurzaamheid gewaarborgd zijn.

Mainstreaming binnen de gezondheidssector zal worden voortgezet. Op landenniveau zal toegankelijkheid van de zorg daarbij steeds een belangrijk punt van aandacht blijven. In een aantal landen, waaronder Bangladesh, wordt onderzocht op welke wijze de toegang tot zorg van kwetsbare groepen, waaronder gehandicapten, verbeterd kan worden, bijvoorbeeld via voucher systemen. Nederland is actief betrokken bij deze dialoog.

Vraag 11-

Op welke wijze wordt aan de in het AIV-advies "De Verenigde Naties en de rechten van de Mens" (september 2004) genoemde belangrijke voorwaarden voor het slagen van 'gendermainstreaming', namelijk dat er een proces in gang wordt gezet, waarvoor tijd en geld wordt uitgetrokken, in alle geledingen zowel expertise wordt opgebouwd als analyses door deskundigen worden uitgevoerd, en analyses en beleidsvoorstellen op papier worden gezet, voldaan bij de uitwerking van 'mainstreaming' van 'disability' in het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord-

Zoals in de antwoorden op de vragen 1,2, 4 en 5 aangegeven, richt mijn beleid zich primair op de armste mensen, waaronder gehandicapten. Het richten van het beleid van partnerlanden op die groeperingen die het meest kansarm zijn, zal ook gehandicapten uiteindelijk ten goede komen. Ik hecht er aan vast te houden aan dit beleid en zal geen specifiek doelgroepenbeleid voeren gericht op gehandicapten.

Vraag 12-

Wat zijn de beleidsdoelstellingen van het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking inzake het toegankelijk(er) maken van onderwijs voor kinderen met een handicap?

Antwoord-

Het toegankelijk maken van onderwijs voor kinderen met een handicap is onderdeel van de algemene beleidsdoelstellingen op het gebied van basic education. Er van uitgaande dat onderwijs een recht van iedereen is, richt het basic education beleid zich op het bevorderen van gelijke kansen voor met name kansarme bevolkingsgroepen (waaronder ook gehandicapte kinderen) om deel te nemen aan onderwijs en om de relevante basisvaardigheden en ­kennis te verwerven voor een productief, vreedzaam en rechtvaardig bestaan.

Vraag 13-

Wat verstaat u precies onder "toegankelijk onderwijs" en "inclusive education" vanuit het perspectief van gehandicapten? Hoe wilt u de "toegankelijkheid van kwalitatief goed onderwijs" en "inclusive education" concreet stimuleren?

Antwoord-

Toegankelijk onderwijs houdt in dat alle kinderen toegang hebben tot kwalitatief goed onderwijs dat relevant is en hen de basiskennis en vaardigheden biedt die nodig zijn om een zinvolle rol te kunnen spelen in de samenleving. Dit is een basisprincipe dat voor alle kinderen geldt en dus niet anders is voor gehandicapten. Dit betekent dus ook dat scholen of andere onderwijsinstellingen ook geen belemmeringen mogen hebben en aanpassingen zouden moeten doen om gehandicapten toegang te geven tot het gebouw. Inclusive education houdt in dat kinderen met een handicap naar een reguliere school gaan en dus niet naar speciale scholen. De scholen hebben wel speciale aanpassingen, wanneer dit nodig is. Het voordeel is dat kinderen in de eigen omgeving naar school kunnen gaan en niet geïsoleerd raken doordat ze naar een speciale school gaan.

Hiertoe wordt in de beleidsdialoog met de overheid en andere actoren van de onderwijsgemeenschap gestimuleerd om maatregelen op te nemen in het onderwijsbeleid om belemmeringen voor deelname weg te nemen. Specifieke strategieën om die belemmeringen op te heffen en kinderen toegang te geven tot kwalitatief goed onderwijs zijn daarvoor nodig. Dit is de verantwoordelijkheid van de onderwijsgemeenschap (overheid en andere actoren) en Nederland zal dit ondersteunen.

Vraag 14

Wat bedoelt u concreet met "toegankelijkheid" in relatie tot het algemene gezondheidsbeleid? Rekent u hiertoe ook informatie-uitwisseling van preventieve gezondheidszorg en medische, psychologische en functionele behandeling van mensen met een handicap, inclusief de verspreiding van en toegang tot informatie over revalidatiemethodes?

Antwoord-

Daarmee bedoel ik dat kwetsbare groepen toegang hebben tot gezondheidszorgvoorzieningen. Deze toegang heeft verschillende dimensies, waaronder economische, geografische en fysieke. Het gaat hier om het brede pakket aan gezondheidszorg, inclusief preventie en andere meer specialistische voorzieningen, waar deze deel uit maken van het gezondheidssysteem.

Vraag 15-

Bent u het eens met de constatering dat veel gezondheidsvoorzieningen, inclusief die voor reproductieve en seksuele gezondheidszorg, zowel in fysiek als immaterieel opzicht niet of nauwelijks toegankelijk zijn voor mensen met fysieke, zintuiglijke of mentale beperkingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe denkt u deze toegankelijkheid te kunnen vergroten?

Antwoord-

In veel ontwikkelingslanden functioneren de gezondheidsvoorzieningen op een ontoereikend niveau, zeker ook op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. De systemen zijn veelal onvoldoende gefinancierd, kampen met ernstig personeelsgebrek en met name in Afrika staan de systemen zwaar onder druk vanwege de HIV/Aids epidemie. Versterking van deze systemen heeft dan ook grote prioriteit en zal ten goede komen aan de gehele bevolking, waaronder kwetsbare groepen als gehandicapten.

Bij de versterking van de gezondheidszorg moet vanzelfsprekend aandacht gegeven worden aan de toegang tot voorzieningen. Er zijn in de praktijk voorbeelden waaruit blijkt dat met de juiste voorzieningen voorhanden, ook gehandicapten hun weg daarheen weten te vinden. Een goed voorbeeld is een ziekenhuis in Dar Es Salaam, waar jaarlijks een groot aantal staaroperaties plaatsvinden, vaginale fistels worden geopereerd en mensen met orthopedische problemen worden geholpen.

Vraag 16-

Worden de gehandicaptenorganisaties in ontwikkelingslanden conform de "Standaard Regels voor gelijke mogelijkheden voor mensen met een handicap"van de VN geraadpleegd bij het opstellen van normen en voorschriften betreffende de toegankelijkheid van kwalitatief goed onderwijs en gezondheidsvoorzieningen? Zo nee, welke concrete inzet pleegt u, in het bijzonder in de landen waarmee Nederland een bilaterale ontwikkelingsrelatie heeft om dit wel te realiseren? Zo ja, welke (normstellende) bijdrage kan het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking hieraan leveren?

Antwoord-

Zoals vermeld in de brief van 19 oktober jl. kan Nederland als bilaterale donor wel bijdragen aan het scheppen van een omgeving waarin mensen gehoord en gerespecteerd worden, maar geen directe invloed uitoefenen op de noodzakelijke 'empowerment' van gehandicapten.-

Daarom ondersteunt Nederland het werk van NGO's die op dit terrein een meerwaarde hebben. Om die reden is in 2002

besloten om gedurende enkele jaren met TMF financiering bij te

dragen aan de opbouw van de Dutch Coalition on Disability and Development (DCDD, het platform voor Nederlandse gehandicaptenorganisaties en ontwikkelingsorganisaties die zich richten op het gehandicaptenbeleid.

NGO's worden geconsulteerd en betrokken bij de voorbereidingen voor de totstandkoming van het VN Verdrag inzake de bescherming en bevorderingen van de rechten van mensen met een handicap. Bij de afgelopen derde zitting van het 'Ad-Hoc Committee on a comprehensive and integral convention on protection and promotion of the rights and dignity of persons with disabilities', 24 mei tot 4 juni te New York, waar Nederland optrad als EU voorzitter, is in de regeringsdelegatie een vertegenwoordiger opgenomen van bovengenoemde NGO koepelorganisatie.

Vraag 17-

Deelt u de vaststelling dat in regel nummer 22 van de Standaard Regels van de VN staat dat het beleid voor mensen met een functiebeperking vanzelfsprekend een component moet zijn van alle internationale samenwerking en dat deze regel moet worden opgevat als een aansporing om 'disability' meer te integreren in het beleid voor ontwikkelingssamenwerking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u 'disability' conform regel nummer 22 van de Standaard Regels van de VN integreren op andere beleidsterreinen naast de beleidsterreinen gezondheidszorg, onderwijs en mensenrechten?

Antwoord-

Ik interpreteer regel 22 in de Standard Rules als aansporing om 'disability' te integreren in het beleid voor ontwikkelingssamenwerking. In de brief aan uw Kamer van 19 oktober jl. heb ik aangegeven dat het beleid voor onderwijs, gezondheidszorg en mensenrechten daartoe concrete mogelijkheden biedt.

Vraag 18-

Kunt u de aanname "dat de effectiviteit van de hulp niet gebaat is bij een verbreding van (-) onderwerpen" toelichten? Deelt u de mening dat de effectiviteit van hulp kan toenemen als de ­ wettelijke en feitelijke ­ positie van mensen met een handicap, vaak behorend tot de allerarmsten en meest kwetsbare groepen, verbetert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u hieraan werken?

Antwoord-

Effectiviteit van de hulp is niet gebaat bij ondersteuning van een veelheid van specifieke onderwerpen en doelgroepen. Dat leidt tot versnippering van de hulpinspanningen. Daarom kies ik voor concentratie. Die concentratie krijgt vorm door de inperking van het aantal landen en sectoren waar we actief zijn. Niet in de inperking van het aantal doelgroepen. Geen enkele doelgroep wordt uitgesloten van ondersteuning, maar mijn beleid om aan duurzame armoedebestrijding te werken richt zich op de armen in het algemeen. Dat wil zeggen op hen die een inkomen van minder dan $1.- per dag te besteden hebben. Daaronder zijn ook veel gehandicapten die juist door hun handicap moeilijk aan werk en daarmee aan inkomen kunnen komen. Ik ben van mening dat, indien de positie van de armen (dus ook die van gehandicapten) verbetert, dit betekent dat de hulp effectief is. In de antwoorden op de vragen 1, 2, 4 en 5 heb ik reeds aangegeven hoe ik hieraan wil werken.

Vraag 19-

Kunt u aangeven welke uitgangspunten en visie u hanteert bij beleidsvorming over het thema 'disability'? Welke concrete resultaten heeft het door u gevoerde beleid opgeleverd voor de ­ wettelijke en feitelijke ­ positie van mensen met een handicap in ontwikkelingslanden, in het bijzonder in de landen waarmee Nederland een bilaterale samenwerkingsrelatie?

Antwoord-

Zie de antwoorden op vraag 1, 2, 4 en 5 en 16.

Enkele concrete resultaten zijn: polio is bijna uitgeroeid; het bereik van vaccinatie programma's neemt toe en door zoutjodering worden jaarlijks duizenden gevallen van mentale retardatie voorkomen. Vanwege de omvang van de problematiek is het echter moeilijk om de exacte bijdrage van Nederland, afgezet tegen die van andere donoren, aan te geven.

Vraag 20-

Deelt u de mening dat naast het werken aan capaciteitsontwikkeling het tegelijkertijd noodzakelijk is om te werken aan bijvoorbeeld bewustwording, training van ambtenaren i.c. personeel op de posten, opheffing van barrières, en een inclusief beleid dat maatschappelijke participatie van mensen met en handicap garandeert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verantwoordelijkheid ziet u hierin voor het ministerie voor Buitenlandse Zaken?

Antwoord-

De Nederlandse ambassades in ontwikkelingslanden worden niet speciaal geïnstrueerd inzake het werken aan de verbetering van de positie van gehandicapten. Bij de instructie van ambtenaren op de posten wordt aandacht besteed aan de structurele oorzaken van armoede en verarming en aan manieren om die oorzaken weg te nemen.

Via het maatschappelijk middenveld wordt gericht gewerkt aan inclusief beleid dat maatschappelijke participatie van mensen met een handicap bevordert. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 16.

===