Tweede Kamer stemt in met Wetsvoorstel aanpassing fiscale
behandeling vut/prepensioen en introductie levensloopregeling
Tweede Kamer stemt in met Wetsvoorstel aanpassing fiscale behandeling
vut/prepensioen en introductie levensloopregeling
De Tweede Kamer heeft het Wetsvoorstel aanpassing fiscale behandeling
vut/prepensioen en introductie levensloopregeling aangenomen. Het
wetsvoorstel is voor behandeling naar de Eerste Kamer gezonden. De
nieuwe regels treden naar verwachting 1 januari 2006 in werking.
De Tweede Kamer heeft zes amendementen op het wetsvoorstel aangenomen.
Verschillende daarvan komen tegemoet aan bezwaren die door VNO-NCW
zijn ingebracht. Het gaat onder meer om de volgende amendementen:
- De stamrechtvrijstelling blijft in stand. De vrijstelling zal worden
bezien in samenhang met de vormgeving van de WW en het verdere
ontslagrecht.
- Het overgangsrecht voor werknemers die vóór 1 januari 2005 55 jaar
zijn, wordt gewijzigd. Alleen regelingen die bij langer doorwerken dan
de (pre-)pensioendatum tot een hogere uitkering leiden en die - in
geval van kapitaalgedekte prepensioenregelingen - de mogelijkheid van
deeltijdpensioen kennen, blijven fiscaal gefacilieerd.
- Het sparen van 'tijd' is uit de levensloopregeling gehaald. Via de
regeling kan alleen worden gespaard in geld. Het blijft wel mogelijk
om de opgebouwde tijd als loon uit te betalen en dit vervolgens in te
leggen in een levensloopregeling.
- Met ingang van 1 januari 2005 (in plaats van 1 januari 2006) wordt
het mogelijk het spaarloon te deblokkeren voor de kosten van
kinderopvang.
- De ouderschapsverlofkorting wordt structureel gemaakt. Werknemers
die ouderschapsverlof opnemen, krijgen recht op een heffingskorting,
indien zij deelnemen aan de levensloopregeling.
Hoofdlijnen wetsvoorstel
Vut en (pre-)pensioen
De fiscale faciliteiten (het 'Witteveen'-kader) om pensioen op te
bouwen, worden beperkt. De richtleeftijd gaat van 60 naar 65 jaar. De
fiscale faciliteit voor prepensioen en vut worden geschrapt. Alleen
pensioenregelingen met een spilleeftijd van 65 jaar zullen fiscaal
worden gefacilieerd.
Het maximaal op te bouwen pensioen mag 100 procent zijn. Dat biedt
mogelijkheden voor vervroegde uittreding. In het Witteveen-kader zijn
daarnaast twee extra keuzemogelijkheden opgenomen met betrekking tot
de franchise en het opbouwpercentage. De franchise van 11.400 euro en
het opbouwpercentage van 2,0 en 2,25 voor eind- respectievelijk
middelloonregelingen blijven gehandhaafd. Toegevoegd worden de
volgende mogelijkheden:
- Een franchise van 10.400 euro met een opbouwpercentage van 1,9 voor
een eindloonregeling en van 2,15 voor een middelloonregeling.
- Een franchise van 9.400 euro met een opbouwpercentage van 1,8 voor
een eindloonregeling en van 2,05 voor een middelloonregeling.
Voor werknemers die 40 deelnemingsjaren bij het pensioenfonds hebben
opgebouwd en 63 jaar of ouder zijn, kan in de pensioenregeling worden
opgenomen dat zij een ouderdomspensioenuitkering ontvangen van 70
procent van het laatst verdiende loon, ook als actuariële herrekening
van het opgebouwde ouderdomspensioen tot een pensioenuitkering lager
dan 70 procent eindloon zou leiden (op de leeftijd van 63 jaar).
Pensioenreglementen die een dergelijke bepaling bevatten, komen in
aanmerking voor fiscale faciliëring.
In de huidige situatie kunnen pensioenfondsen aan deelnemers al de
mogelijkheid bieden extra ouderdoms- of nabestaandenpensioen in te
kopen vanwege niet benutte fiscale ruimte uit het verleden. Het kan
daarbij gaan om zowel periodes waarin wel pensioen is opgebouwd, maar
de ruimte niet volledig is benut, als periodes waarin wel is gewerkt,
maar in het geheel geen pensioen is opgebouwd. Hieraan wordt
toegevoegd dat deze 'extra inkoop' wordt vormgegeven als een
arbeidsvoorwaardelijke toezegging, die in een periode van maximaal
vijftien jaar mag worden afgefinancierd.
Voor vut-regelingen en omslaggefinancierde prepensioenregelingen wordt
voor de werkgeversbijdragen een eindheffing geïntroduceerd van 52
procent. Deze bijdragen zijn niet langer aftrekbaar.
Pensioenfondsen en verzekeraars moeten per 1 januari 2006 aan alle
deelnemers en slapers opgeven wat de waarde is van de opgebouwde
prepensioenaanspraken. Verder vervalt het afkoopverbod voor
prepensioen. Men kan de mogelijkheid openen tot het overdragen van
prepensioen naar ouderdomspensioen, of het storten van de waarde van
de prepensioenaanspraken in de levensloopregeling.
Overgangsrecht
Voor werknemers die vóór 1 januari 2005 55 jaar of ouder zijn, blijven
de huidige fiscale faciliteiten voor vut en prepensioen in stand. Deze
regelingen moeten zo zijn vormgegeven dat ze bij het later ingaan van
de uitkeringen tot een herrekening van de uitkeringen leiden. Langer
doorwerken leidt dan tot een hogere uitkering. Voor
prepensioenregelingen geldt naast de voorwaarde van actuariële
herrekening tevens de voorwaarde dat deze de mogelijkheid van
deeltijdpensioen bevatten. Voor werknemers die op 1 januari 2005 51
jaar of ouder zijn, maar op die datum niet ouder zijn dan 56 jaar,
komen er verruimde spaarmogelijkheden in de levensloopregeling.
Voor vut- en omslaggefinancierde regelingen geldt verder dat voor
werknemers jonger dan 55 jaar de heffing gefaseerd wordt ingevoerd.
Tot 2015 zal de eindheffing (voor de werkgever) 26 procent bedragen en
is de werknemerspremie voor de helft aftrekbaar.
Levensloopregeling
Per 1 januari 2006 wordt de levensloopregeling van kracht. Deze
regeling geeft werknemers het recht om individueel jaarlijks maximaal
12 procent van het bruto-inkomen te sparen. Dit wordt fiscaal
gefacilieerd via de omkeerregel. Er mag maximaal 210 procent van het
loon worden gespaard.
De levensloopregeling kan door de werknemer worden gebruikt als
financiering van (deels) onbetaald verlof, ook voorafgaand aan
pensionering. Er komt geen nieuw wettelijke recht op verlof. Voor
opname van verlof anders dan op basis van wettelijke verlofrechten of
een cao-afspraak is toestemming van de werkgever noodzakelijk.
De spaarloonregeling blijft bestaan. Werknemers mogen per jaar kiezen
tussen sparen via de spaarloon- of via de levensloopregeling. Men kan
dus niet in één jaar aan beide regelingen deelnemen. Om dit te
bereiken, is een anticumulatie-bepaling opgenomen.
De levensloopregeling wordt uitgevoerd door banken, verzekeraars en
'dochters' van pensioenfondsen. Werknemers kunnen zelf kiezen bij
welke uitvoerder zij een levensloopregeling afsluiten.
De levensloopregeling is vormgegeven als een faciliteit in de
loonbelasting. Werkgevers zijn verplicht om mee te werken - op verzoek
van de werknemer - aan uitvoering van de levensloopregeling. De inleg
in en de opname van het tegoed van de levensloopregeling loopt via de
loonadministratie van de werkgever. Over de premie(inleg) hoeft geen
loonbelasting te worden ingehouden, maar het wordt wel gezien als loon
voor de werknemersverzekeringen (net als nu bij de
verlofspaarregeling). De werkgever is niet verplicht om zelf een
levensloopregeling in het leven te roepen, maar is dus wel verplicht
om het sparen en uitkeren te faciliëren.
De fiscale stimuleringsregeling ouderschapsverlof voor werkgevers
vervalt per 1 januari 2006. Er komt een extra belastingvoordeel voor
mensen die deelnemen aan de levensloopregeling en ouderschapsverlof
opnemen. Dit gebeurt in de vorm van een belastingkorting van 50
procent van het minimumloon per opgenomen dag. Dit geldt voor de hele
duur van het wettelijke ouderschapsverlof, te weten maximaal dertien
weken. Deze heffingskorting wordt via de Belastingdienst uitgevoerd.
Bij opname van het tegoed van de levensloopregeling krijgt de
werknemer een heffingskorting, gerelateerd aan het op te nemen tegoed,
met een maximum van 183 euro per ingelegd jaar. De werkgever dient bij
te houden op hoeveel heffingskorting de werknemer aanspraak kan maken.
De werkgever kan een bijdrage geven aan de levensloopregeling van de
werknemer. Werknemers blijven vrij om wel of niet deel te nemen aan de
regeling. Voorwaarde voor de fiscale faciliëring van een dergelijke
werkgeversbijdrage is dat er geen nadere eisen worden gesteld aan het
moment van opname én dat deze werkgeversbijdragen opvraagbaar zijn
voor werknemers die niet deelnemen aan een levensloopregeling. Voor
deze niet-deelnemers is de werkgeversbijdrage dan normaal belast.
In het kader van het overgangsrecht voor vut en prepensioen mogen
werknemers die op 1 januari 2005 51 jaar of ouder zijn, maar op die
datum niet ouder zijn dan 56 jaar, in de levensloopregeling meer dan
12 procent per jaar sparen. Het maximum van 210 procent blijft wel in
stand.
Ondernemersorganisatie voor Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten