Den Haag, 8 december 2004
Vragen van de leden Timmermans en Van Dam (beiden PvdA) aan de Staatssecretarissen van OC&W en van Buitenlandse Zaken
over Wet op de Studiefinanciering en het Europese verbod op discriminatie op grond van nationaliteit
1. Kent u de conclusie van Advocaat-Generaal Geelhoed van het Europese Hof van Justitie over de toepassing van het EG-verdrag op de regels die de studiefinanciering betreffen?
2. Deelt u zijn conclusie dat sinds de invoering van de artikelen 17 EG en volgende inzake het burgerschap van de Unie en gelet op de ontwikkelingen in verband met de bevoegdheid van de Europese Unie op onderwijsgebied, de steun voor de kosten van levensonderhoud voor studenten die een universitaire opleiding volgen, hetzij in de vorm van een gesubsidieerde lening, hetzij in de vorm van een beurs, niet langer buiten de werkingssfeer valt van het EG-Verdrag in de zin van artikel 12 EG en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor de Wet op de Studiefinanciering?
3. Deelt u eveneens zijn conclusie dat de voorwaarden die in het nationale recht worden gesteld voor het recht op steun voor de kosten van levensonderhoud voor studenten, objectief gerechtvaardigd moeten zijn en los staan van de nationaliteit van burgers van de Unie? Zo ja, bent u van oordeel dat de voorwaarden in de Wet op de Studiefinanciering passend zijn om vast te stellen dat er een werkelijke band bestaat tussen een burger van de Unie die deze studiefinanciering aanvraagt en het nationale onderwijsstelsel en de nationale samenleving?
4. Moet uit het advies worden afgeleid dat er wel eisen aan de student kunnen worden gesteld op het vlak van een werkelijke band met onze samenleving, maar niet aan de ouders of verzorgers van de student? Zo ja, wat is hiervan het gevolg voor de Wet op de Studiefinanciering?
Partij van de Arbeid