Nieuws
7 dec 2004 -
Schriftelijke vragen Laetitia Griffith over groepsverkrachtinge
Vragen van het lid Griffith (VVD) aan de ministers van Justitie en van Vreemdelingenzaken en Integratie over groepsverkrachtingen, aanvullend op de vragen gesteld door het lid Arib (PvdA) aan de minister van Justitie
1. Heeft u kennis genomen van het artikel in het NRC van vrijdag 3 december 2004 met als titel "Groepsverkrachtingen 200 maal per jaar" en het daarin genoemde onderzoek van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving?
2. Zijn de ministers met de VVD-fractie van oordeel dat het vóórkomen van dit soort verkrachtingen waarbij overwegend allochtone jongeren zich met schokkende regelmaat schuldig maken aan groepsverkrachtingen een uiterst destructieve uitwerking heeft op de integratie van allochtonen in onze samenleving? Dit niet in het minst vanwege de structureel verstoorde beeldvorming in kringen van zowel daders als slachtoffers?
3. Zien de ministers in dit onderzoek reden om de tot hun beschikking staande diensten te sommeren extra aandacht te besteden aan deze problematiek? Hebben de ministers een idee wat er gedaan kan worden aan het kennelijk structureel ontbreken van inzicht in de ernst en gevolg van de verkrachtingen bij de daders (citaat: "het is een soort recreatie")?
4. Heeft u de indruk dat lagere overheden en hulpverleningsinstanties de neiging hebben om individuele groepsverkrachtingen "stil te houden" om onrust in de samenleving te voorkomen? Wat vindt u daarvan? Wat zou naar uw beider mening, de manier moeten zijn waarop de media door de betrokken instanties in dit soort zaken wordt benaderd?
5. Welke straf kunnen de jongeren krijgen die zich schuldig maken aan groepsverkrachting, indien zij worden berecht volgens het jeugdstrafrecht en indien zij worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht? Is het in alle gevallen mogelijk deze jongeren te berechten volgens het volwassenenstrafrecht? In welke gevallen niet? Vindt u dit acceptabel? Bent u bereid te bevorderen dat er ruimer gebruik kan worden gemaakt van het volwassenenstrafrecht bij de berechting van dit soort zeer ernstige en ontwrichtende misdrijven?
6. Ziet u in de onduidelijkheid over het daadwerkelijke aantal groepsverkrachtingen aanleiding om alsnog nader onderzoek in te stellen naar de specifieke aard en de omvang van de vormen van ernstig crimineel gedrag gepleegd door jongeren tussen de 14 en 16 jaar al dan niet in groepsverband, die de rechtsorde ernstig hebben geschokt en daarbij te betrekken de sanctie die de rechter deze jongeren heeft opgelegd?
7. Hoeveel jongeren maken zich schuldig aan groepsverkrachtigen? Hoeveel van hen zijn nog op vrije voeten? Hoe is dit mogelijk en welke consequenties verbindt u hieraan?
8. Ziet u in het onderzoek aanleiding te onderzoeken of de wettelijke bewijsregeling met betrekking tot de betreffende artikelen toereikend is?
6 december 2004
VVD