Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Toespraak van de minister van Verkeer en Waterstaat, Karla Peijs, op de Rijn-Schelde Delta-conferentie Grensoverschrijdende multimodale ontwikkelingen

Dames en heren,

Vorig jaar was ik in China. Wat ze daar op dit moment aan haveninfrastructuur uit de grond stampen, grenst aan het ongelooflijke. In Shanghai bouwen de Chinezen op dit moment bijvoorbeeld een havencomplex waar Antwerpen en Rotterdam met gemak samen in kunnen. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat de ondernemers in deze zaal niet likkebaardend naar China kijken. Want een groeimarkt van bijna 1,3 miljard consumenten is een enorme kans. De opkomst van China werkt bijvoorbeeld nu al positief door in de overslagcijfers van onze zeehavens. En

de ontwikkelingen gaan razendsnel.

Waarom begin ik mijn verhaal op dit Europese congres aan de andere kant van de wereld? Heel simpel: omdat het meteen laat zien wat het grote belang is van deze conferentie. De economie globaliseert in hoog tempo. Rotterdam en Antwerpen zijn wereldspelers en de hele Rijn-Scheldedelta is als het ware de aanlegsteiger van Europa. Ik denk dat we het er snel over eens zijn dat dit zo moet blijven en dat is onmogelijk zonder goede achterlandverbindingen. Vandaar dat ik het toejuich dat u zich op deze conferentie samen buigt over de toekomst van de Europese vervoersnetwerken.

Dat woord `samen' vind ik belangrijk. Antwerpen en Rotterdam zijn natuurlijk concurrenten en dat moet vooral ook zo blijven. Gezonde concurrentie in een Europees level playing field is goed voor het verladend bedrijfsleven en dus ook voor de Europese consument. Dat neemt niet weg dat er op bestuurlijk niveau wel degelijk samengewerkt kan worden om obstakels uit de weg te ruimen. Daar zijn gelukkig diverse goede voorbeelden van te geven. Ik wijs bijvoorbeeld op het werk van de Nederlands-Vlaamse Permanente Commissie van Toezicht op de Scheldevaart en de Technische Scheldecommissie. Die samenwerking levert ook hele concrete resultaten op. Denk maar aan gemeenschappelijk nautisch beheer, dat goed functioneert. Of aan de groeiende samenwerking van de loodsdiensten in het Scheldegebied. Wat dit punt betreft ben ik ook blij dat we vorige week weer een stap dichter bij een akkoord zijn gekomen over de verdieping van de Westerschelde.

De contacten op regeringsniveau zijn dus heel constructief. En deze conferentie laat zien dat het ook in deze regio wel goed zit met die wil tot samenwerking. Ik kom daar straks nog met een concreet voorbeeld op terug. Maar laat ik eerst uitleggen hoe ik tegen de toekomst van de Europese verkeers- en vervoersnetwerken aankijk. Dat is u tenslotte ook beloofd door de organisatoren.

Mijn visie is vrees ik niet zozeer `nieuw', zoals in het programma staat aangekondigd, maar vooral heel erg praktisch. Ik ben er namelijk van overtuigd dat we in Europa geen modaliteit kunnen missen. Daarvoor zijn de groeiprognoses eenvoudigweg te hoog. De Europese Commissie heeft bijvoorbeeld becijferd dat het Europese wegvervoer tot 2013 met zo'n zestig procent toeneemt. In Nederland rekenen we met groeicijfers van 40 tot 80 procent, maar dan voor het totale goederenvervoer en voor het jaar 2020. En dan heb ik het dus over gemiddeldes. In economische kerngebieden - en zo mogen we de Rijn-Scheldedelta toch wel noemen - kunnen die cijfers nog fors hoger uitvallen.

Het is zonneklaar dat we in Europa een goed functionerend wegennet van hoge kwaliteit nodig hebben. Daar wil ik vandaag niet al te lang bij stilstaan. Maar het spreekt ook bijna vanzelf dat we al die vracht niet op de weg kunnen opvangen. Dan slibt het Europese wegennet pas echt goed dicht, met alle negatieve gevolgen voor de economie en het milieu van dien. Daarom heb ik er de laatste maanden als voorzitter van de Transportraad hard aan getrokken om short sea - de kustvaart dus - hoog op de agenda te zetten. Nu al gaat zo'n veertig procent van alle tonkilometers in Europa via short sea, maar daarmee is de capaciteit van deze vervoersvorm nog lang niet volledig benut.

De Europese Commissie heeft eerder al het concept van de `Motorways of the Sea' op tafel gelegd. We zijn dat concept volop aan het uitwerken. Ik ben er heel gelukkig me dat we er in juli als Europese Transportministers in zijn geslaagd om de prioriteiten voor het short sea-beleid vast te stellen. Kortom: Europa erkent inmiddels de mogelijkheden van short sea. Er zijn nog diverse hobbels te nemen in de sfeer van `minder regels' en `gelijke regels'. En ook de markt moet nog stappen zetten, bijvoorbeeld door short sea-diensten volledig te integreren in de logistieke keten. Maar zoals ik al zei: short sea staat hoger op de agenda dan ooit en dat beschouw ik als pure winst.

Voor de binnenvaart geldt hetzelfde als voor short sea. Ook daar ligt nog onbenut potentieel en dus een geweldige kans om de groei van het Europese goederenvervoer relatief goedkoop, gemakkelijk en vooral ook veilig op te vangen. In Nederland is de binnenvaart traditioneel groot. Ongeveer veertig procent van alle tonkilometers binnen Nederland gaat per binnenschip. In de hele Europese Unie is het aandeel van de binnenvaart slechts vijf procent. Natuurlijk zijn er weinig Europese landen die zo'n uitgebreid vaarwegennet hebben als Nederland, maar vijf procent is wel erg weinig. Dat zult u met me eens zijn.

Meer binnenvaart is allereerst een kwestie van betere infrastructuur. U hebt daar vandaag al uitvoerig over gesproken. Ik wil alleen nog eens benadrukken dat ik blij ben dat ik er samen met mijn Belgische en Franse collega in geslaagd ben om onder andere het Seine-Schelde project in de lijst met prioritaire TEN-projecten te krijgen. Dat is een goede zaak, vooral ook voor de Rijn-Schelderegio. Verder is het belangrijk dat we doorgaan op de weg van vereenvoudiging van regels en procedures. De zogeheten River Information Services - kortweg: RIS - spelen daarin een belangrijke rol. In oktober zijn we het daar in de Transportraad over eens geworden. Nu is het Europees Parlement aan de beurt. RIS staat voor een innovatieve manier van informatievoorziening waar zowel schippers, vervoerders, verladers en overheden van profiteren. De toepassing van nieuwe geavanceerde technieken in RIS leidt tot veel minder administratieve lasten voor de sector, terwijl de veiligheid gewaarborgd blijft. Dat is dubbele winst.

Dames en heren, short sea en binnenvaart zijn naar mijn smaak dus de twee modaliteiten die we in Europa nog veel beter moeten gaan benutten. Maar zoals ik aan het begin al zei: we kunnen geen modaliteit missen. Ook het spoor niet. Wat het Europese spoor betreft zitten we, zoals u wellicht weet, midden in een moderniseringsproces, dat zo'n 10 jaar geleden is ingezet. In die 10 jaar is de Europese goederenspoormarkt opengegooid, zijn veel staatsbedrijven verzelfstandigd en we zijn ook in corridors gaan denken en handelen. Dat heeft onmiskenbaar tot groei en een nieuwe dynamiek geleid, met nieuwe vervoerders en de opkomst van nieuwe diensten zoals lijndiensten voor containervervoer.

In de jaren negentig was de trend dat het marktaandeel van het spoor daalde. Die trend is inmiddels gekeerd. Het spoorgoederenvervoer zit weer in de lift. Binnen de EU hebben we het inmiddels over een marktaandeel van zo'n 13 procent. Dat is overigens nog steeds maar de helft van de VS en de nieuwe EU-lidstaten, dus er is nog veel ruimte voor groei. Ook hier is het een én-én verhaal. We hebben én meer infrastructuur nodig, én betere regelgeving. Mijn verwachtingen voor de Betuweroute als schakel in de corridor Rotterdam-Genua zijn wat dat betreft hoog gespannen. En wat de regels betreft: op de Transportraad eind deze week praten we bijvoorbeeld over de harmonisatie van de certificering van machinisten. Die maatregel is onderdeel van een veel groter harmonisatieprogramma voor het spoor, met als doel: minder belemmeringen en ruimte voor groei.

Dames en heren,

Misschien is u opgevallen dat ik de termen multimodaal, intermodaal en modal shift nog niet in de mond genomen heb. Dat is in zekere zin bewust. Want hoe je het ook wendt of keert, de basis is en blijft dat elke modaliteit maximaal functioneert en maximaal presteert. In mijn visie moet de overheid daarvoor de voorwaarden scheppen. Dat is onze kerntaak. Vervolgens is het aan vervoerders en verladers om de beste vervoersvorm of combinatie van vervoersvormen te kiezen. Met andere woorden: elke modaliteit moet zichzelf verkopen. De overheid zorgt voor gelijke kansen, maar de markt bepaalt de route van de goederen.

Deze regio is exemplarisch voor wat ik daarmee bedoel. De afgelopen tien jaar zijn er hier met steun van mijn departement 13 overslagcentra gebouwd. Mede hierdoor is het aantal overgeslagen containers langs de Maas en de Brabantse kanalen tussen 1996 en 2003 gegroeid van 20.000 naar 250.000. Dat zijn gigantische groeicijfers, die ongeveer twee keer zo hoog zijn als het landelijk gemiddelde. Wat dit voorbeeld volgens mij aantoont, is dat vervoerders en verladers zéér bereid zijn om lading zo efficiënt mogelijk te vervoeren, als de voorwaarden maar aanwezig zijn.

Een andere punt waarop deze regio het goede voorbeeld geeft, is de bereidheid om over en weer samen te werken - ik kondigde dat eerder al aan. Ik doel natuurlijk op de reconstructie van de Ring Antwerpen, een project met grensoverschrijdende verkeerseffecten. Nu de eerste fase is afgerond, kunnen we terugkijken op een sterk staaltje van Belgisch-Nederlandse samenwerking op tal van terreinen. Alternatieve routes, afstemming van werkzaamheden, inframaatregelen, communicatie naar de weggebruiker; over alles is gezamenlijk nagedacht en het bedrijfsleven aan beide kanten van de grens is daar intensief bij betrokken. Voor het eerst hebben we - en met succes - de vluchtstrook op de A58 ingezet om de capaciteit tijdelijk te verruimen. Ik denk dat we mogen zeggen dat we er op die manier in geslaagd zijn om de negatieve effecten van de monsterklus aan de Antwerpse Ring zoveel mogelijk te beperken.

Tot slot hoop ik dat deze regio in de toekomst nog een heel ander goed voorbeeld gaat geven. Zoals u wellicht weet, heb ik een paar maanden geleden de Nota Mobiliteit gepresenteerd. Daarin kies ik welbewust voor extra aandacht voor de hoofdverbindingsassen van en naar onze grote economische centra. In het licht van wat ik straks zei over de relatie Rotterdam-Antwerpen, is het logisch dat we ook naar die verbinding kijken. Nu is de A16 nog de enige doorgaande wegverbinding tussen wereldhaven nummer één en vier. Wat mij betreft komt daar een A4/A15-corridor bij. Ik heb daar helaas het geld niet zomaar voor op de plank liggen. Maar juist omdat we op deze verbinding lengte kunnen maken en er veel economisch verkeer overheen zal gaan, zie ik op dit punt volop mogelijkheden voor publiek-private samenwerking. Met tolopbrengsten en met geld uit gebiedsontwikkeling moet het mogelijk zijn om deze verbinding aan te leggen. Ik ben op dit moment volop in gesprek met de markt over diverse PPS-mogelijkheden, dus ook over dit project. Ik realiseer me dat deze verbinding er niet 1-2-3 ligt, maar wat mij betreft gaan we er wel serieus werk van maken.

Dames en heren,

Aan het einde van deze eerste lange conferentiedag en met de dag van morgen nog in het verschiet duizelt het u misschien van alle problemen, plannen en projecten die op de nationale en internationale vergadertafels liggen. Maar eigenlijk is het heel eenvoudig. Grensoverschrijdende multimodale ontwikkelingen vallen of staan met de kwaliteit van het hele netwerk, zowel in fysieke zin als in de sfeer van regelgeving. Daar moeten we dus aan blijven werken, in Europa, in onze nationale hoofdsteden, en ook in de Rijn-Schelde Delta.

Ik wens u morgen een interessante ochtendexcursie toe en een leerzame middag.

Dank u wel.