Time : 2:55:20 PM
Date : Tuesday, December 07, 2004
Sender Name: Bureau fédéral du Plan
Simulaties betreffende de vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen en vormen van alternatieve financiering
In antwoord op een vraag van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid
(HRW) om informatie over de economische impact van een herschikking
van de fiscale en parafiscale druk met het oog op het bevorderen van
de werkgelegenheid, onderzocht het Federaal Planbureau enerzijds de
macro-economische en budgettaire impact van verschillende formules
voor de vermindering van de socialezekerheidsbijdragen (werkgevers-
en werknemersbijdragen) en anderzijds de impact van een verhoging van
andere heffingen met het oog op een alternatieve financiering van de
sociale zekerheid. Die studie van het Federaal planbureau vormt dus
een aanvulling op het jaarrapport voor 2004 van de HRW. Daarin werd
reeds een antwoord gegeven op een reeks vragen van de regering en de
sociale partners in aansluiting op de Ministerraad van Gembloux.
In totaal werden er tien varianten bestudeerd: drie varianten voor de
vermindering van de sociale bijdragen en zeven varianten voor de
financiering. Alle varianten zijn zodanig gekalibreerd dat ze een
stijging of een daling van de ontvangsten invoeren die over de ganse
simulatieperiode gelijk blijft. Concreet komen de in het model
geïnjecteerde schokken overeen met een welbepaald percentage van het
bbp in de basissimulatie, namelijk 0,5% van het bbp over de ganse
periode (wat ongeveer neerkomt op 1,5 miljard tijdens het eerste
jaar).
Al die varianten worden gesimuleerd volgens twee
loonvormingsscenario's: in het eerste scenario blijft het brutoloon
ongewijzigd en hebben de onderzochte maatregelen geen weerslag op de
loononderhandelingen; in het tweede scenario volgt men een logica van
vrije loononderhandelingen, waarbij de impact van de (fiscale en
parafiscale) varianten op de werkgelegenheid en de productiviteit een
terugslag heeft op het brutoloon.
Welke verminderingen van de socialezekerheidsbijdragen?
Drie types van verminderingen van socialezekerheidsbijdragen werden
beschouwd:
- een algemene vermindering van de werkgeversbijdragen,
- een op de lage lonen gerichte vermindering van de
werkgeversbijdragen,
- een vermindering van de werknemersbijdragen.
Welke alternatieve financiering?
Er werden twee groepen van alternatieve financieringsmodaliteiten
voor de sociale zekerheid gesimuleerd:
- een financiering via de indirecte belastingen: verhoging van de
BTW, verhoging van de accijzen op brandstoffen en tabak, verhoging
van de energiebijdrage.
- Een financiering via de directe en gelijkgestelde belastingen:
verhoging van de bestaande belastingen: personenbelasting,
vennootschapsbelasting,...
invoering van nieuwe bijdragen:
Heffing op de Toegevoegde Waarde (HTW) die zou worden berekend op
basis van de toegevoegde waarde van elke sector; Algemene Sociale
Bijdrage (ASB) die wordt toegepast op een zeer brede
belastinggrondslag (lonen, inkomsten van de zelfstandigen,
vennootschapsinkomsten, vervangingsinkomens en kinderbijslag,
roerende gezinsinkomsten, huurinkomsten, verschillende andere
gezinsinkomsten).
In de werkhypothese zijn die verhogingen van de belastingen niet
bestemd voor nieuwe overheidsuitgaven: ze verminderen de
overheidsschuld slechts na geïnduceerde effecten. Hieruit volgt met
name dat zij een negatieve impact hebben op de economische groei en
de werkgelegenheid.
Voornaamste resultaten bij ongewijzigd brutoloon
Bij een ongewijzigd brutoloon blijkt een op de lage lonen gerichte
vermindering van de werkgeversbijdragen de meest positieve optie te
zijn voor de activiteit en voor nieuwe arbeidsschepping (na 7 jaar
meer dan 60 000 nieuwe jobs). Rekening houdend met een
zelffinancieringsgraad van de maatregel van ongeveer 23%, lopen de
budgettaire kosten per gecreëerde arbeidsplaats op middellange
termijn op tot 24 200 euro (tegenover 50 400 euro bij de
niet-gerichte vermindering van de werkgeversbijdragen en 275 000 euro
bij de vermindering van de werknemersbijdragen).
Al de financieringsmodaliteiten leiden tot een vermindering van de
activiteit en de werkgelegenheid, zij het in verschillende mate. De
werkgelegenheid wordt vooral aangetast door de verhoging van de
BTW-tarieven. In dat geval wordt de inflatoire weerslag van de
maatregel, via de impact op de gezondheidsindex, nagenoeg volledig
afgewenteld op de nominale lonen. Die weerslag is kleiner bij de
andere onderzochte maatregelen waarbij de indirecte belastingen
worden verhoogd. Gelet op de kleinere opbrengst voor de
overheidsfinanciën, bedraagt de budgettaire winst per verloren
arbeidsplaats voor die maatregel slechts 38 000 euro op middellange
termijn. Bij de overige financieringsmodaliteiten zorgen het kleiner
verlies aan arbeidsplaatsen en een grotere opbrengst voor de
overheidsfinanciën (dan bij de BTW-maatregel) samen voor een
budgettaire winst per verloren arbeidsplaats van minimum 100 000 euro
en 353 000 euro in het beste geval (variant vennootschapsbelasting).
Voornaamste resultaten bij vrije lonen
Indien de diverse maatregelen worden gesimuleerd in een scenario met
vrije lonen, worden de resultaten van de varianten soms aanzienlijk
gewijzigd, rekening houdend met de geïnduceerde effecten als gevolg
van de wijziging van het reëel brutoloon. Globaal genomen zijn de
maatregelen minder positief/negatief voor de activiteit. De
werkgelegenheid wordt minder (opwaarts of neerwaarts) beïnvloed. In
het geval van verminderingen van de sociale bijdragen, wordt de
stijging van het bbp geplafonneerd op 0,18% in t+7 en bedraagt de
werkgelegenheidscreatie op middellange termijn hoogstens 34 000
eenheden. De financieringsmaatregelen blijken alle minder negatief te
zijn voor de activiteit en de werkgelegenheid.
Wat de overheidsfinanciën betreft, kan bij de vermindering van de
sociale bijdragen een hogere zelffinancieringsgraad van de maatregel
worden waargenomen dan bij het scenario met ongewijzigde brutolonen.
Het tekort op middellange termijn bedraagt ten hoogste nog slechts
1,2 miljard, terwijl de zelffinancieringsgraad in het beste geval
oploopt tot ongeveer 55%. Voor de financieringsmaatregelen geldt dat
de impact ervan op de overheidsfinanciën in dit loonscenario
systematisch minder positief blijkt te zijn dan bij ongewijzigde
brutolonen. In het beste geval (de maatregel vennootschapsbelasting)
neemt het vorderingenoverschot van de overheid toe met 0,58% van het
bbp (0,60% bij ongewijzigde brutolonen). In het minst gunstige geval
(BTW) neemt het vorderingenoverschot slechts toe met 0,12% (0,26% bij
ongewijzigde brutolonen).
Rekening houdend met die diverse evoluties zijn de kosten voor de
overheidsfinanciën van een arbeidsplaats die wordt gecreëerd via de
diverse maatregelen voor de vermindering van de sociale bijdragen
gewoonlijk hoger dan in het scenario met ongewijzigde brutolonen: de
kosten lopen op tot 67 500 euro bij een niet-gerichte vermindering
van de werkgeversbijdragen, en tot 25 700 euro bij een gerichte
vermindering. De kosten bedragen 1 229 000 euro indien de
vermindering betrekking heeft op de werknemersbijdragen. De diverse
financieringsformules worden afgesloten met een systematisch hogere
winst voor de overheidsfinanciën per verloren arbeidsplaats dan bij
het scenario met ongewijzigde brutolonen, waarbij het effect 'minder
vernietiging van werkgelegenheid' de overhand heeft op het effect
'geringere verbetering van de overheidsfinancien'.
Bij de interpretatie van die resultaten dient rekening te worden
gehouden met het feit dat de onderzochte maatregelen in verschillende
mate een impact hebben op de diverse economische actoren. De
maatregelen op het vlak van personenbelasting, BTW, accijnzen en de
energiebijdrage hebben vooral een rechtstreekse impact op de
huishoudens. Hetzelfde geldt, doch in mindere mate, voor de ASB.
Daarentegen hebben de financieringsmaatregelen via de HTW en de
vennootschapsbelasting voornamelijk gevolgen voor de ondernemingen.
Wat deze laatste twee maatregelen betreft, moeten de resultaten ervan
wel met enige omzichtigheid worden geïnterpreteerd: gesteld dat de
gevoeligheid van de lokalisatie van de investeringen voor het fiscaal
klimaat onlangs zou zijn toegenomen, mag een zekere onderschatting
van de impact van die maatregelen op de investeringen niet worden
uitgesloten.
Bovendien blijkt dat een verdeling van de financiering over
verschillende formules zou kunnen worden gerechtvaardigd gelet op de
omvang van de tariefverhogingen die een financiering via accijnzen of
via de energiebijdrage zou impliceren. Los van de omvang, kan de
toepassing ervan vanuit het oogpunt van de inkomensverdeling
problematisch blijken, aangezien ze de gezinnen met een bescheiden
inkomen relatief zwaarder kunnen treffen.
Ten slotte dient men de beperkingen van het huidige beleid op het
vlak van maatregelen ter verhoging van de personenbelasting en de
vennootschapsbelasting voor ogen te houden. Wat de inschakeling van
nieuwe types van heffingen (ASB en HTW) betreft, moet worden
opgemerkt dat eventuele praktische problemen i.v.m. de toepassing
niet werden onderzocht.
Besluit
Ongeacht het gebruikte loonvormingsscenario blijkt de op de lage
lonen gerichte vermindering van de werkgeversbijdragen de meest
interessante te zijn, zowel voor wat betreft de jobcreatie, de
overheidsfinanciën als voor de budgettaire kosten per gecreëerde
arbeidsplaats.
De simulaties op het vlak van de financiering leiden tot een iets
genuanceerder besluit. In het scenario met ongewijzigde brutolonen,
lijken de maatregelen tot verhoging van de directe belastingen
(vennootschapsbelasting, HTW en ASB) het te halen indien men de
budgettaire winst per verloren arbeidsplaats als klasseringsnorm
gebruikt (In de werkhypothese zijn die verhogingen van de belastingen
niet bestemd voor nieuwe overheidsuitgaven: ze verminderen de
overheidsschuld slechts na geenduceerde effecten. Hieruit volgt met
name dat zij een negatieve impact hebben op de economische groei en
de werkgelegenheid).
Daarentegen, in het scenario met vrije lonen zijn het de
financieringsmodaliteiten via de gerichte indirecte belastingen
(accijnzen op brandstoffen en tabak en energiebijdrage) die de beste
resultaten geven in termen van budgettaire winst per verloren
arbeidsplaats. Zonder vooruit te lopen op de resultaten van een
oefening waarin een vermindering van de bijdragen wordt gekoppeld aan
een verhoging van een ander soort heffing (tax-shifting), kan de
grootteorde ervan worden geraamd, gelet op de relatieve lineariteit
van de reacties van het model. Als men de voor de werkgelegenheid
weinig interessante optie van een financiering via de BTW uitschakelt
en een op de lage lonen gerichte vermindering van de sociale
bijdragen gebruikt, zou de toename van de werkgelegenheid in een
scenario met vrije lonen tussen 29 000 en 34 000 eenheden en in een
scenario met ongewijzigde brutolonen tussen de 52 000 en 55 000
eenheden liggen.
De resultaten van dit rapport zullen eerstdaags worden gepubliceerd
in een Planning Paper van het Federaal Planbureau.
Meer informatie
Francis Bossier, fb@plan.be, 02/507.74.43
Igor Lebrun, il@plan.be, 02/507.73.44