De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk: DN. 2004/3754
datum: 03-12-2004
onderwerp: Moties AVP betreffende natuurbeleid TRC 2004/8246
Bijlagen:
Geachte Voorzitter,
Mede namens de minister van VROM doe ik u deze brief toekomen.
In uw overleg op 14 oktober jl. heeft u een aantal moties betreffende
de Agenda Vitaal Platteland (hierna: AVP) aangenomen. Van een aantal
van deze moties heb ik reeds in het notaoverleg AVP op 4 oktober jl.
aangegeven dat ik deze opvat als een ondersteuning van mijn beleid^1.
Met deze brief wil ik aangeven hoe ik om zal gaan met de overige
aangenomen moties. Deze moties betreffen deel 3 van de pkb Nota Ruimte
die op 6 december door u zal worden behandeld. In deze brief geef ik
aan in welke richting de minister van VROM en ik de door u aangenomen
moties zullen betrekken bij de aanpassing van de Nota Ruimte.
Ten eerste betreft dit de motie van de leden Schreijer-Pierik, Van den
Brink, Snijder-Hazelhoff en Van der Vlies (TK 2004-2005, 29576, nr. 4)
waarin de regering wordt opgeroepen het 'nee, tenzij-regime' in de
nabijheid van natuurgebieden niet van toepassing te verklaren en
formeel geen 'beïnvloedingsgebieden' aan te wijzen.
Ik ga ervan uit dat deze motie alleen betrekking heeft op
natuurgebieden gelegen in de EHS niet zijnde Vogel- en
Habitatrichtlijngebieden (VHR-gebieden) of beschermde
(staats)natuurmonumenten (Nbwet-gebieden). Uw Kamer heeft immers
ingestemd met de wijzigingen van de Natuurbeschermingswet 1998 waarin
het beschermingsregime voor de nabijheid van VHR- en Nbwet-gebieden
geregeld wordt.
Deze motie is mijns inziens op te splitsen in twee afzonderlijke
onderdelen: in het 'nee, tenzij-regime' in de nabijheid van
natuurgebieden en in de beïnvloedingsgebieden.
Voor wat betreft het 'nee, tenzij-regime' in de nabijheid van
natuurgebieden zal ik uitvoering geven aan de motie door de Nota
Ruimte aan te passen, zodanig dat het 'nee, tenzij-regime' niet meer
van toepassing is op gebieden in de nabijheid van de EHS, voor zover
die niet vallen onder de Vogel- of Habitatrichtlijn, danwel de
Natuurbeschermingswet.
Dit laat onverlet dat negatieve invloeden van voorgenomen activiteiten
buiten de EHS op de natuurwaarden van de EHS worden getoetst aan een
aantal milieu- en waterwetten en regels, te weten:
* Wet ammoniak en veehouderij (WAV)
* IPPC-richtlijn voor grote varkens- en pluimveebedrijven (ook met
name ammoniak)
* Grondwaterwet (in verband met verdroging).
Daarnaast wil ik in dit verband nog de Reconstructiewet
concentratiegebieden memoreren. De zogenaamde extensiveringsgebieden
zijn er ook op gericht om zodanige duurzame condities te creëren dat
de gewenste natuurwaarden in de EHS kunnen worden gerealiseerd dan wel
duurzaam in stand kunnen worden gehouden.
Ten aanzien van de beïnvloedingsgebieden merk ik het volgende op.
Aan provincies is in de Nota Ruimte tevens gevraagd om in hun
ruimtelijk beleid vast te leggen welke natuurkwaliteit moet worden
beschermd en, uiterlijk in 2005, vast te stellen welke milieu- en
waterkwaliteit daarvoor vereist is. Voor zover de milieu- en
waterkwaliteit die nodig is voor natuurgebieden ook beïnvloed wordt
door ruimtelijke besluiten, moet hiermee bij de besluitvorming
rekening worden gehouden. De provincies is gevraagd hiervoor
beïnvloedingsgebieden te bepalen.
Deze tekstpassage in de Nota Ruimte heeft ten onrechte de indruk
gewekt dat hier een automatische planologische doorwerking van
beïnvloedingsgebieden wordt gesuggereerd.
In de komende jaren worden stroomgebied- en natuurbeheersplannen
opgesteld. In deze beheersplannen worden de invloeden van buiten het
natuurgebied ook in beeld gebracht, waardoor zogenaamde
beïnvloedingsgebieden zichtbaar worden. Aan de hand van de
beheersplannen worden doelen en maatregelen vastgesteld. Op basis
daarvan zal een keuze moeten worden gemaakt over de in te zetten
instrumenten, waaronder mogelijkerwijs ook ruimtelijke maatregelen.
Dit kan betekenen dat beïnvloedingsgebieden in voorkomende gevallen
ruimtelijke consequenties ondervinden, maar dat hier afzonderlijke
besluitvorming op provinciaal en lokaal niveau aan vooraf moet gaan.
Met deze aanpassing van de Nota Ruimte is de automatische
planologische doorwerking van beïnvloedingsgebieden van de baan. Zij
vormen dan alleen de basis voor eventueel te nemen ruimtelijke
maatregelen.
Ten tweede wil ik reageren op de motie van de leden Schreijer-Pierik,
Van den Brink, Snijder-Hazelhoff en Van der Vlies (TK 2004-2005,
29576, nr. 5) waarin de regering wordt opgeroepen het 'ja,
mits-regime' formeel van kracht te verklaren voor agrarische bedrijven
in bedoelde gebieden, en formeel vast te leggen dat functie- en
bestemmingswijziging van bedoelde gebieden alleen op basis van
vrijwilligheid zal plaatsvinden.
De regering interpreteert de motie als een oproep om duidelijkheid te
bieden over de mogelijkheden voor de landbouw in 'ruime jasgebieden'
en de 1-op-1 begrensde beheersgebieden. Ook de regering wil op dit
punt geen onduidelijkheid laten bestaan.
Anders dan uw Kamer is de regering echter van mening dat die duidelijk
niet verkregen wordt door een 'ja, mits-regime' voor agrarische
bedrijven in de genoemde gebieden van kracht te verklaren.
Zoals ik op 4 oktober al heb aangegeven, is er in ruime jasgebieden en
1-op-1 begrensde beheersgebieden geen sprake van functie- en
bestemmingswijziging.
In de Nota Ruimte zal duidelijk worden aangegeven dat het 'nee
tenzij-regime' niet van toepassing is op agrarische activiteiten in
ruime jasgebieden en 1-op-1 begrensde beheersgebieden. Ook niet
wanneer deze gebieden formeel als EHS begrensd worden. De
kwaliteitsborging van deze natuurgebieden vindt plaats via
beheersovereenkomsten in het Programma Beheer.
Ten slotte wil ik u nog informeren over het overleg dat er namens mij
is gevoerd met de maatschappelijke organisatie naar aanleiding van de
aangehouden motie betreffende de kwaliteitsborging van het
natuurbeleid (Motie Kruysen, Vos; TK 2004-2005, 29576, nr. 3).
Het kwaliteitsbeleid met betrekking tot de EHS zal de komende jaren
steeds belangrijker worden om de doelstelling van het natuurbeleid
'Behoud, versterking en ontwikkeling van de biodiversiteit' waar te
kunnen maken. Met de terreinbeherende organisaties ben ik van mening
dat de natuurkwaliteit niet iets vrijblijvends moet zijn.
Uitgangspunt voor de kwaliteitsborging van de natuurkwaliteit is de
Landelijke Natuurdoelenkaart die eind 2005 zal worden vastgesteld.
Met betrekking tot de kwaliteitsborging is reeds een aantal acties in
gang gezet. In de jaarlijkse Natuurbalans wordt op een hoog
aggregatieniveau gerapporteerd over de ontwikkeling van de
natuurkwaliteit en over eventuele knelpunten. Op dit moment wordt een
monitoringssysteem voor de natuurdoelen opgesteld, waarmee periodiek
zal worden gerapporteerd over de ontwikkeling van de realisatie van de
natuurdoelen. Verder is het voor het daadwerkelijk realiseren van de
afgesproken natuurdoelen belangrijk dat het beheerinstrumentarium
beter gekoppeld wordt aan de natuurdoelen.
Het is van belang dat de monitoring zo is ingericht dat de
geformuleerde natuurdoelen (input), het feitelijk beheer (output) en
de resultaten in de praktijk (outcome) met elkaar in overeenstemming
zijn.
Een belangrijk instrument om de gestelde natuurdoelen te behalen is
Programma Beheer. Ik onderzoek in het kader van de revisie van
Programma Beheer de mogelijkheid om te komen tot een systematiek
waarbij uiteindelijk alleen beheerspakketten kunnen worden afgesloten
die bij de vastgestelde natuurdoelen horen. Als dit niet leidt tot de
gewenste resultaten in de praktijk zal het beheer moeten worden
bijgesteld. Op deze wijze wordt de keten tussen enerzijds het
beheerinstrumentarium en anderzijds de gewenste natuurdoelen gesloten.
Tenslotte zal ik bij de nadere uitwerking van het Investeringsbudget
Landelijk Gebied (ILG) laten nagaan op welke manier in de
ILG-contracten afspraken kunnen worden gemaakt over de
kwaliteitsborging van de EHS.
Ik heb met de terreinbeherende organisaties afgesproken dat zij van
begin af aan nauw zullen worden betrokken bij de nadere uitwerking en
implementatie van de bovenvermelde acties.
Ik ben van mening dat met de weergegeven aanpak de komende jaren de
realisatie van de vastgestelde natuurdoelen op een effectieve wijze
kan worden geborgd. Over de resultaten hiervan zal ik u periodiek
informeren.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
1 TK 2004-2005, 29567, nrs. 6, 7,9 en 10.
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit