29718
Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met maximering van de ziekengeldlasten in het
wachtgeldfonds voor de uitzendsector en wijziging van enige andere wetten in verband met de
Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003
MEMORIE VAN ANTWOORD
Met waardering heeft de regering kennisgenomen van de vragen van de leden van de PvdA-
fractie betreffende dit wetsvoorstel. De vragen van deze leden zien alle op de met het
wetsvoorstel verbeterde verhaalsregeling in de Ziektewet.
Inhoud en proces verhaalsregeling
Alvorens op de gestelde vragen in te gaan hecht de regering eraan om een nadere
uiteenzetting te geven over de inhoud van de verhaalsregeling en het proces van
totstandkoming daarvan.
De verhaalsregeling houdt in dat het UWV ziekengeld kan verhalen op een werkgever die
tijdens het tijdelijk dienstverband onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht. Het
verhaal is daarbij geen doel op zichzelf maar een middel om te bevorderen dat ook ten
aanzien van tijdelijke werknemers reïntegratie-inspanningen worden ondernomen, uiteraard
voor zover deze inspanningen in redelijkheid gevergd kunnen worden.
Uiteindelijk doel is dat bij ziekte van tijdelijke werknemers adequate inspanningen worden
verricht, gericht op herstel of reïntegratie, zodat langdurige uitkeringsafhankelijkheid wordt
voorkomen. Hoewel de in het BW opgenomen reïntegratieverplichtingen ook gelden voor
tijdelijke werkgevers blijft niet-nakoming daarvan thans nog zonder gevolg. De
verhaalsregeling vormt daarom een logisch sluitstuk op een activerende aanpak die geheel
aansluit bij de uitgangspunten van de Wet verbetering poortwachter. Met nadruk zij daarbij
opgemerkt dat zowel bij de te vergen reïntegratie-inspanningen als bij de verhaalsregeling de
redelijkheid en billijkheid voorop staan. Dit moge uit het volgende blijken.
In de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 is reeds geregeld dat bij
einde van het dienstverband een reïntegratieverslag dient te worden opgesteld, indien tussen
aanvang van ziekte en einde dienstverband meer dan zes weken zijn gelegen. Terzijde zij
opgemerkt dat deze bepaling reeds tot gevolg heeft dat voor tijdelijke arbeidsrelaties van zeer
korte duur geen reïntegratieverslag hoeft te worden opgesteld en eventueel verhaal derhalve
niet aan de orde is.
Op basis van het reïntegratieverslag beoordeelt het UWV de reïntegratie-inspanningen van de
werkgever en de werknemer. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de Regeling
procesgang eerste en tweede ziektejaar en de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter
die daartoe zullen worden aangevuld. De reïntegratie-inspanningen die in het kader van een
tijdelijke arbeidsrelatie van een werkgever en een werknemer worden verwacht, zijn in grote
lijnen dezelfde als wanneer het zou gaan om een vast dienstverband. Er zijn echter, gelet op
de aard van tijdelijke arbeidsrelaties, verschillen in de wijze waarop de
reïntegratieverplichting in concreto moet worden ingevuld. Uitgangspunt blijft de
redelijkheid. Factoren die bepalend zijn voor hetgeen in redelijkheid van een werkgever te
verwachten is, zijn onder meer de resterende duur van het dienstverband en de hoogte van de
kosten van de reïntegratie-inspanningen.
Bij tijdelijke dienstverbanden kan het voorkomen dat een interventie langer duurt dan de
resterende duur van het dienstverband. Het kan ook voorkomen dat de kosten van de
interventie niet in verhouding staan tot de resterende duur van het dienstverband. Het valt dan
zonder aanvullende voorziening- in redelijkheid niet van de werkgever te vergen dat hij dit
soort interventies inzet. Aan de andere kant zijn die interventies wel geïndiceerd en komt de
reïntegratie in gevaar als ze achterwege worden gelaten.
Om deze reden heeft het UWV recent de mogelijkheid ontwikkeld om in het
reïntegratietieproces een faciliterende rol te vervullen. De faciliterende rol houdt het volgende
in. De werkgever kan het UWV tijdens het dienstverband verzoeken te participeren zodat
eventuele belemmeringen voor de reïntegratie worden weggenomen. Het UWV kan de
werkgever dan vooraf garanderen dat het ingezette reïntegratietraject na einde dienstverband
door het UWV wordt gecontinueerd en/of gedeeltelijk wordt gefinancierd. De werkgever
blijft hierbij verantwoordelijk voor de reïntegratie tijdens het dienstverband en het UWV
neemt die verantwoordelijkheid na einde dienstverband over. De geldende
verantwoordelijkheidsverdeling blijft hiermee dus in stand.
Door deze faciliteit kan de werkgever op adequate wijze invulling geven aan zijn
reïntegratieverantwoordelijkheid zonder dat dit hem een te zware last oplegt. Voorts kan
hierdoor worden voorkomen dat er een gat in de reïntegratie ontstaat. De duur en kosten
kunnen derhalve geen deugdelijke grond zijn om af te zien van geïndiceerde interventies.
Net als bij vaste dienstverbanden beoordeelt het UWV bij tijdelijke dienstverbanden de
verrichte reïntegratie-inspanningen op resultaat. Is dat resultaat bevredigend, omdat de
werknemer al weer in een bepaalde mate aan het werk is, dan is het in het algemeen niet meer
relevant of de werkgever aan alle verplichtingen heeft voldaan en alle voorgeschreven
processtappen (zoals het maken van een probleemanalyse, het opstellen van een plan van
aanpak) heeft gezet. Is geen sprake van een bevredigend resultaat maar wel van
mogelijkheden tot reïntegratie, dan gaat het UWV na wat er tijdens de resterende duur van het
dienstverband inhoudelijk aan de reïntegratie is gedaan. Dit betreft vooral een inhoudelijke
beoordeling van het verloop van de reïntegratie en de stappen die zijn gezet.
Wanneer het UWV op grond van deze beoordeling tot het - voorlopige - oordeel komt dat de
werkgever onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft geleverd, dan wordt de werkgever in
de gelegenheid gesteld zijn visie hierop te geven. Aldus heeft hij de kans om een zogenaamde
deugdelijke grond aan te voeren.
Blijft het UWV dan bij het oordeel dat de werkgever onvoldoende reïntegratie-inspanningen
heeft geleverd, dan stelt het UWV op grond van artikel 39a, eerste lid, van de Ziektewet een
tijdvak vast waarover het aan de werknemer uit te keren ziekengeld op de werkgever wordt
verhaald. Dit tijdvak wordt afgestemd op de periode waarin de werkgever onvoldoende
reïntegratie-inspanningen heeft verricht.
Eventueel verhaal op de werkgever is begrensd. De verhaalsperiode kan, in overeenstemming
met het karakter van schadevergoeding, niet langer zijn dan de opgetreden vertraging in de
reïntegratie-inspanningen. Voorts kan de verhaalsperiode niet langer zijn dan de periode
tussen de aanvang van de ziekte en einde dienstverband. Tot slot kan de periode nooit langer
zijn dan 52 weken. Hieruit vloeit voort dat de verhaalsregeling in het algemeen met name van
belang is voor arbeidsrelaties van langere duur. Dit is ook beoogd.
Naar mijn oordeel wordt met het wettelijke kader en de voorstellen zoals hiervoor op
hoofdlijnen geschetst een uitwerking gegeven aan de verhaalsregeling die overeenkomt met
de beleidsdoelstellingen, het schadevergoedingskarakter van de regeling en die tevens voldoet
aan de eisen van redelijkheid en billijkheid.
---
Wat betreft het proces merkt de regering het volgende op. Op basis van het voorliggende
wetsvoorstel zijn inmiddels voorstellen ontwikkeld tot uitwerking van de verhaalsregeling.
Bovendien is een voorstel uitgewerkt om de beleidsregels beoordelingskader poortwachter
aan te vullen. Voorts is het voorstel voor een faciliterende rol van het UWV uitgewerkt. Deze
voorstellen zijn onlangs, zoals toegezegd, met het oog op de implementatie voorgelegd aan de
stuurgroep verbetering poortwachter, waarin alle betrokken partijen uit de praktijk zijn
vertegenwoordigd. Aan de stuurgroep is verzocht om vóór 11 december a.s. zijn oordeel te
geven over deze voorstellen, waarna zij in de tweede helft van december formeel kunnen
worden vastgesteld.
Antwoord op de gestelde vragen
Met inachtneming van het voorgaande worden hierna de vragen van de leden van de PvdA-
fractie beantwoord.
Uit de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer maken deze leden op dat dit
verhaalsmodel, mede vanwege de vanuit de Eerste Kamer geopperde bezwaren, nog niet is
ingevoerd en dat de minister voornemens is dit, na aanvaarding van het onderhavige
wetsvoorstel, ingaande 1 januari 2005 alsnog in de thans voorliggende vorm te doen. Deze
leden vragen of zij dit juist begrijpen.
Oorspronkelijk was de verhaalsregeling opgenomen in het wetsvoorstel verlenging
loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003. Terecht wijzen de leden van de PvdA-fractie
erop dat de oorspronkelijk voorgestelde verhaalsregeling mede naar aanleiding van de
toenmalige bezwaren vanuit de Eerste Kamer nog niet is ingevoerd. De Kamer is hierover
destijds geïnformeerd bij brief van 12 december 2003 en 12 maart 2004 (Kamerstukken I,
2003/04, 29.231, A en C).
Inderdaad is het streven er op gericht de verhaalsregeling op 30 december 2004 in werking te
doen treden.
De nadere invulling van de verhaalsregeling ligt, zo begrijpen de leden van de PvdA-fractie
verder, in handen van de uitvoerder UWV. Zij vragen of de thans voorziene wettelijke
regeling hiertoe wel voldoende is bepaald en voorts of zij het juist zien dat de uitvoerder in dit
geval niet enkel de op de uitvoeringstechniek gerichte regels dient te stellen, maar ook het
deze regels omringende inhoudelijke kader. Verder vragen zij hoever deze pseudo-
wetgevende activiteit van het UWV is gevorderd. Vervolgens informeren deze leden of er al
een conceptregeling voorligt en zo ja op welke onderdelen. Kan de Commissie hierin, ter
gedachtebepaling over de gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel inzage krijgen, zo
vragen zij tot slot van deze vragenreeks.
Naar het oordeel van de regering is de voorliggende wettelijke regeling voldoende bepaald en
biedt het een duidelijk inhoudelijke kader voor verdere uitwerking. Met name door de nota
van wijziging is duidelijk gemarkeerd dat een eventueel tijdvak van verhaal wordt afgestemd
op de periode waarin de werkgever onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht. Op
de stand van zaken met betrekking tot de nadere regeling inzake verhaal is hiervoor uitgebreid
ingegaan. Ik meen de Kamer met de daarin gegeven schets voldoende te hebben geïnformeerd
over de strekking van de thans bij de stuurgroep berustende voorstellen.
Bij de leden van de PvdA-fractie riep ook de aard van de thans voorziene verhaalsregeling
vragen op. Zij vragen of dit nu bedoeld is als reparatoire sanctie of meer als een op
schadevergoeding voor de premiekas gerichte regeling. Voor dit laatste pleit, zo menen deze
---
leden, dat verhaal achterwege blijft wanneer de werknemer door in de persoon gelegen
omstandigheden zijn recht op ziekengeld verspeelt. Zij vragen of dit verdedigbaar is in termen
van rechtsgelijkheid jegens de werkgever die zich aan dezelfde nalatigheid schuldig maakt,
maar wiens werknemer wél het volle pond aan ziekengeld ontvangt.
De voorgestelde verhaalsregeling heeft het karakter van een schadevergoedingsregeling.
Schadevergoeding is naar haar aard gericht op reparatie. De verhaalssanctie is erop gericht
herstel van reïntegratie-inspanningen mogelijk te maken en schade aan het UWV te
vergoeden, indien en voorzover deze schade is ontstaan door vertraging in de reïntegratie-
inspanningen bij de werkgever. Hieruit vloeit voort dat er geen aanleiding is voor verhaal
wanneer de werkgever niet is tekortgeschoten in zijn reïntegratie-inspanningen. Er is evenmin
aanleiding tot verhaal ingeval de werknemer zijn recht op ziekengeld zou verspelen. Er is dan
immers geen sprake van schade die moet worden vergoed. Het is dan volstrekt logisch dat in
deze situatie feitelijk geen verhaal plaatsvindt. Het relevante verschil ten opzichte van de
andere situatie die deze leden noemen is immers dat er in die situatie wél ziekengeld, dus
schade is, die voor vergoeding in aanmerking komt. Van een schending van het
rechtsgelijkheidsbeginsel is naar mijn oordeel in een dergelijke situatie geen sprake.
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt het voorbeeld gegeven van een werknemer
met een jaarcontract, die na twee maanden uitvalt en aan wiens reïntegratie al die tijd niets
wordt gedaan. De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister met dit voorbeeld zeggen
wil dat de werkgever uit dit voorbeeld een verhaalssanctie riskeert van tien maanden, wanneer
de werknemer ook gedurende die tien maanden ziek blijft of wordt in zo'n geval de hoogte
van de verhaalssanctie mede afgestemd op de periode die het het UWV kost om de
werknemer reïntegreerbaar voor ander werk te maken.
Door middel van de nota van wijziging is enerzijds bepaald dat het tijdvak van verhaal wordt
afgestemd op de periode waarin de werkgever is tekortgeschoten in zijn reïntegratie-
inspanningen. Dit betekent dat de werkgever inderdaad een forse verhaalsperiode riskeert
wanneer hij van meet af aan niets aan de reïntegratie heeft gedaan, terwijl dit wel in
redelijkheid van hem verwacht had mogen worden. De voorliggende regeling voorziet er
anderzijds echter ook in dat het verhaal niet meer kan bedragen dan het ziekengeld dat wordt
uitbetaald. Dit laatste heeft tot gevolg dat het verhaal naderhand wordt beperkt, wanneer de
reïntegratie door het UWV al snel leidt tot beëindiging van het ziekengeld. Anders gezegd: de
werkgever kan er voordeel bij hebben wanneer, achteraf bezien, betrokkene snel reïntegreert,
maar geen nadeel wanneer de reïntegratie langer duurt dan de verhaalsperiode.
De leden van de PvdA-fractie vragen verder of in dit voorbeeld een sanctie op zijn plaats is
als de werkgever de werknemer gedurende de ziekteperiode in aangepast werk te werk stelt en
er hierdoor gedurende de resterende duur van de arbeidsovereenkomst geen tijd of ruimte is
voor om- of bijscholing ter voorbereiding op andere, de werknemer passende arbeid, waarna
deze werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst, alsnog in de Ziektewet belandt.
Zoals hiervoor aangegeven wordt bij de beoordeling van het reïntegratieverslag allereerst
bezien of het resultaat van de reïntegratie-inspanningen bevredigend is. Dit is in lijn met het
uitgangspunt van de Wet verbetering poortwachter. Wanneer dit, bijvoorbeeld door aangepast
werk, het geval is, is er geen aanleiding tot een verhaalssanctie.
Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie nog eens in te gaan op de vraag wat er in het
kader van deze sanctie-achtige bepaling wordt verwacht - en wat men ingeval van nalatigheid
---
als sanctie kan verwachten - van een werkgever van een tijdelijke arbeidskracht, die door
ziekte uitvalt en vervolgens blijvend ongeschikt is voor eigen werk.
Zoals hiervoor in het algemene gedeelte van deze memorie is aangegeven, is de resterende
duur van het dienstverband relevant voor de beoordeling van wat in redelijkheid van een
werkgever mag worden gevergd. Een tijdelijk dienstverband stelt immers grenzen aan
interventies van de werkgever die gericht zijn op (eigen of passende) arbeid binnen het eigen
bedrijf. Het kan echter wel zin hebben om zich bij de reïntegratie te oriënteren op
mogelijkheden op arbeid bij een nieuwe werkgever (de zogenaamde reïntegratie in het tweede
spoor). In sommige gevallen kan dan worden volstaan met verwijzing naar het CWI of naar
een uitzendbureau. In andere gevallen kan aanvullende hulp bij sollicitaties nodig zijn. En
soms is een omscholing of traject aangewezen. Het geschetste voorstel inzake participatie
door het UWV kan hierbij behulpzaam zijn, wanneer het traject noodzakelijk is, de resterende
duur van het dienstverband zou overschrijden of de kosten die van de werkgever worden
gevergd onevenredig hoog zijn.
Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie wat bedoeld is met de stelling in de nota naar
aanleiding van het verslag dat de vrees van het MKB voor een overbelasting bij ziekte van
tijdelijke arbeidskrachten `kan worden weggenomen'. Deze vrees, zo betogen zij, ziet immers
op de dubbele belasting van én een loondoorbetalingsplicht over de resterende periode én de
bekostiging van eventueel noodzakelijke reïntegratie-activiteiten over deze periode. Zien deze
leden het goed dan wordt aan deze door het MKB bedoelde dubbele belasting, bovenop de
eventuele PEMBA-boete, niets gedaan, sterker deze lijkt expliciet bedoeld. Zij vragen of de
minister dit kan toelichten. Waarom is er voor werkgevers van overwegend tijdelijke
arbeidskrachten niet gekozen voor een wettelijk limitering van de maximumlast van de
verhaalssanctie lager dan die voor reguliere werkgevers, zo vragen zij. Of wordt zo'n limiet
van bijvoorbeeld drie of zes maanden - overwogen voor de lagere uitvoeringsregeling?
Zoals ook in het algemene gedeelte van deze memorie is aangegeven is het uiteindelijke doel
dat bij ziekte van werknemers adequate inspanningen worden verricht, gericht op herstel of
reïntegratie, zodat langdurige uitkeringsafhankelijkheid wordt voorkomen. In dit opzicht is er
geen principieel verschil in benadering tussen gewone werknemers en tijdelijke werknemers
en is de situatie ook vergelijkbaar. Evenzeer is aangegeven dat bij hetgeen van een werkgever
kan worden gevergd de redelijkheid in acht wordt genomen. Toegespitst op de tijdelijke
werkgever wordt met name rekening gehouden met hetgeen gezien de resterende duur van het
dienstverband en eventuele kosten nog in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd.
De faciliteit die het UWV hiervoor biedt is hierbij van belang evenals de notie dat het verhaal
wordt afgestemd op de periode waarin de werkgever onvoldoende reïntegratie-inspanningen
heeft verricht. De verhaalsperiode kan voorts niet langer zijn dan de periode tussen aanvang
ziekte en einde dienstverband. Dit betekent dat de maximumtermijn van 52 weken in veel
gevallen de facto aanzienlijk korter zal zijn. Ik hoop dat de zorgen van de PvdA-fractie
hiermee zijn weggenomen.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid