Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA DEN HAAG

Uw brief Ons kenmerk
AV/PB/2004/83195

Onderwerp Datum
initiatiefvoorstel van wet tot wijziging van 2 december 2004
de PSW (bestuursstructuur
pensioenfondsen)

Door het lid Bakker is een initiatiefvoorstel van wet tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet (bestuursstructuur pensioensfondsen, Kamerstukken II 2001/02, 28354) ingediend. In deze brief reageer ik namens het kabinet op de inhoud van dit wetsvoorstel.

Het kabinet is thans geen voorstander van een nadere wettelijke regeling van de medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van aanvullende
pensioenregelingen. In de eerste plaats wordt door nu een wettelijke regeling te treffen vooruitgelopen op de uitkomsten van het nog in uitvoering zijnde convenant tussen de Stichting van de Arbeid en het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties over de verbetering van de kwaliteit van de medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van pensioenregelingen. Ook kan de recent gestarte brede discussie over pension fund governance gevolgen hebben voor de organisatie van medezeggenschap van alle betrokkenen bij de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen. In de tweede plaats heeft het kabinet inhoudelijk bezwaren tegen vooral het doorbreken van de pariteit tussen werkgevers en werknemers in de samenstelling van pensioenfondsbesturen, tegen een verstrekkend instemmingsrecht voor deelnemersraad en tegen het beroepsrecht voor een minderheid van minimaal 10% van de deelnemersraad. Ter toelichting het volgende.

Sociale partners en gepensioneerden
Het eerste convenant ter verbetering van de medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van pensioenregelingen uit 1998 kwam tot stand nadat gebleken was dat de effectiviteit van de regelgeving op dat punt ernstig tekort schoot. De bestuursstructuur ­ en dan in het bijzonder de medezeggenschap van gepensioneerden ­ is al sinds de jaren 80 onderwerp van discussie. De resultaten van het eerste convenant waren bevredigend. Maar ook bleek dat nog de nodige stappen moesten worden gezet. Dit was reden voor het aangaan van een tweede convenant in februari 2003. Er zijn duidelijke toetsstenen afgesproken en termijnen gesteld. Een tussentijdse evaluatie vindt plaats per 1 juli 2005. De convenantpartijen hebben afgesproken, dat zij gezamenlijk op een wettelijke regeling van de medezeggenschap van gepensioneerden zouden aandringen als de te behalen resultaten niet

2

worden geboekt. Alle partijen staan volledig achter het convenant en plegen inspanningen om het convenant tot een succes te maken. Het convenant kan dus bogen op een groot draagvlak bij de direct belanghebbenden bij de uitvoering van pensioenregelingen. Gepensioneerden hebben zich de laatste jaren duidelijker gemanifesteerd met hun wens mee te willen praten over de uitvoering van pensioenregelingen. Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Als niet-actieven hebben gepensioneerden geen plaats aan de overlegtafel waar over arbeidsvoorwaarden gesproken wordt. Het primaat van de sociale partners bij het arbeidsvoorwaardenoverleg wordt door ouderenorganisaties ten volle geaccepteerd. Bij het bepalen van de inhoud van pensioenregelingen zijn gepensioneerden geen partij en ze willen dat ook niet zijn. Maar bij de uitvoering van pensioenregelingen hebben gepensioneerden wel een eigenstandig belang: als cliënt waar het betreft het uitbetalen van het pensioen en als belanghebbenden waar het betreft beleidskeuzes van het pensioenbestuur in het uitvoering geven aan de pensioenregeling, zoals over beleggingen en toeslagen/indexeringen. Daarom vinden gepensioneerden ook gehoor bij de sociale partners als zij op medezeggenschap aandringen. Sociale partners erkennen uitdrukkelijk hun verantwoordelijkheid voor het organiseren van medezeggenschap van gepensioneerden.

Voorgestelde bestuursstructuur
Het thans voorliggende initiatiefvoorstel van wet bergt bij aanname het risico in zich op onvoldoend draagvlak bij directe betrokkenen te kunnen bogen om werkelijk verschil te maken voor gepensioneerden wat betreft beïnvloeding van het uitvoeringsbeleid van pensioenfondsen. Door verschillende Kamerfracties is aan de indiener gevraagd naar de overwegingen die nopen tot het thans overgaan tot wetgeving. De indiener wees er dan op dat de afspraken in het convenant niet ver genoeg gaan om werkelijk medezeggenschap te brengen voor gepensioneerden en dat niet verwacht kan worden dat de sociale partners de hegemonie over de fondsen zelfstandig zullen opgeven. Daarom wil de indiener de positie van gepensioneerden in de bestuursstructuur van pensioensfondsen wettelijk voorschrijven. Het kabinet heeft grote bezwaren tegen de wijze waarop in dit wetsvoorstel de bestuursstructuur wordt aangepast om vorm te geven aan de medezeggenschap van gepensioneerden.

Doorbreking pariteit
Het initiatiefwetvoorstel schrijft voor dat gepensioneerden naar evenredigheid van hun aandeel in het totale deelnemersbestand in het pensioenfondsbestuur vertegenwoordigd moeten zijn. De indiener verklaart deze bepaling onder verwijzing naar artikel 1 van de Grondwet vanuit de overweging dat een pensioenfonds voor alle verzekerden het zelfde werk doet i.c. de pensioenregeling uitvoeren en daartoe geld beheren. Daarbij gaat de indiener voorbij aan het feit dat de wijze van beheren van het geld door het fonds wel degelijk uiteenlopende consequenties kan hebben voor `verzekerden' bij het fonds. De actieve deelnemers betalen meer of minder premie en gepensioneerden kunnen in mindere of meerdere mate genieten van hun pensioen afhankelijk van de mate van uitbetaling door het fonds.
Voor de bedrijfstakpensioenfondsen, waar 80% van de deelnemers onder vallen, betekent de verplichting gepensioneerden in het fondsbestuur op te nemen een grote wijziging in de bestuursstructuur. Het komt neer op het doorbreken van de pariteit tussen werkgevers en werknemers. Het betekent immers dat waar werkgevers minstens de helft van het aantal bestuurszetels moeten bezetten, actieve deelnemers in het fonds altijd in een minderheidspositie ten opzichte van werkgevers zullen verkeren.

3

In besturen van ondernemingspensioenfondsen kunnen op basis van de huidige wet vertegenwoordigers van gepensioneerden al bestuurszetels innemen. Dat gebeurt in de praktijk ook. De keus is, krachtens het convenant, aan gepensioneerde deelnemers. Sociale partners hechten sterk aan de pariteit vanuit het besef dat aanvullend pensioen een arbeidsvoorwaarde is en vanwege de in de praktijk niet altijd even duidelijk scheiding tussen de inhoud en de uitvoering van de regeling (niet in de laatste plaats vanwege personele unies tussen beide circuits). Het is mijn ambitie in de Pensioenwet een heldere scheiding in taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden door te voeren bij het werken met de uitvoeringsovereenkomst en de pensioenovereenkomst. Een gedeelde verantwoordelijkheid voor werkgevers en werknemers is daarbij uitgangspunt.

Instemmingsrecht deelnemersraad
Het voorstel schrijft geen verplichting tot het instellen van een deelnemersraad voor. Maar in die gevallen waarin een deelnemersraad bestaat, kan het bestuur in een gelimiteerd aantal gevallen pas besluiten uitvoeren als de instemming van de deelnemersraad is verkregen. Het gaat dan om onderwerpen als de statuten en reglementen van het pensioenfonds, de vaststelling van het jaarverslag, begroting en andere financiële stukken, het toeslagenbeleid, geheel of gedeeltelijke overdracht, samengaan dan wel overnemen van verplichtingen van een ander pensioenfonds en liquidatie van het fonds.
Deze bepaling tast de slagvaardigheid van de huidige fondsbesturen aanzienlijk aan en verhoudt zich mijns inziens moeilijk met de uitspraak van de Tweede Kamer in de motie Schimmel/Blok over instemmingsrechten (Kamerstukken II 1999/2000, 26674, nr. 15). Ook gelet op de tegenstrijdige belangen, die in de deelnemersraad om voorrang strijden, zal een instemmingsrecht de kwaliteit van het bestuur en beheer aanzienlijk bemoeilijken. Er moet in de noodzakelijk voorwaarden in termen van professionaliteit, draagvlak en transparantie worden voorzien om het bestuur en beheer van een pensioenfonds in samenspraak tussen bestuur en deelnemersraad vorm en inhoud te geven. In dit verband is ook de door de Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) in de toezichttoets uitgesproken zorg over de governance van pensioenfondsen van belang. De PVK wijst op de deskundigheid en integriteit, maar ook op de benodigde chemie en balans tussen bestuurders van een pensioenfonds, dat per slot van rekening over substantiële belangen dient te waken. Het kabinet heeft grote twijfels bij het onder de huidige omstandigheden toekennen van instemmingsrechten aan de deelnemersraad. Op basis van de ervaringen met het convenant medezeggenschap gepensioneerden en met de uitkomsten van de pension fund governance in de hand kunnen betrokken partijen beter voldragen besluiten nemen over de positionering en bevoegdheden van een deelnemersraad.

Beroepsrecht minderheid
Met het wettelijk regelen van een beroepsrecht voor een minderheid van 10% van de leden van de deelnemersraad komt expliciet tot uitdrukking dat er zich onder deelnemers belangenverschillen kunnen voordoen. Het is de taak van het bestuur om de belangen op een evenwichtige wijze en voor alle partijen herkenbare wijze te behartigen. Dat daarbij wel eens afweging wordt gemaakt door het bestuur, die een minderheid van de deelnemersraad onredelijk voorkomt, is niet moeilijk te voorspellen. Waarborgen in termen van integriteit, kwaliteit en samenwerkingsbereidheid van bestuursleden kan veel bestuurlijk onheil voorkomen.
Het is van belang te voorkomen dat in de besluitvorming door een bestuur structureel een bepaalde minderheid wordt achtergesteld. Daarom is in de PSW geregeld dat alle belanghebbenden bij een pensioenfonds zich op een evenwichtige wijze vertegenwoordigd moeten kunnen voelen door het bestuur. Het is ook in de ogen van het kabinet niet

4

ondenkbaar om in bijzondere omstandigheden extra waarborgen aan de besluitvorming te verbinden, zoals op verzoek van de partijen bij het convenant medezeggenschap gepensioneerden is gebeurd door ook voor een geleding in de deelnemersraad in geval van fuseren, overname of liquidatie van pensioenfondsen een beroepsrecht te creëren. De wijze waarop in het voorstel van wet een beroepsrecht voor minderheden wordt geregeld tast de bestuurbaarheid van een pensioenfonds aan. Het bestuur kan het bijna nooit goed doen. De noodzaak tot een dergelijke maatregel is ook niet aangewezen, gelet op de huidige praktijk van beroep en bezwaar door deelnemersraden. De bestuurspraktijk zou in de voorgestelde situatie wel eens flink aan daadkracht kunnen inboeten daar waar gelet op de complexe problematiek rond aanvullende pensioenen juist een grote bestuurskracht is vereist.

Ik verzoek uw Kamer de overwegingen van het kabinet in haar beraadslagingen te betrekken.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)