Ministerie van Justitie

Persbericht

Reactie ministerie van Justitie op hoofdcommentaar NRC d.d. 30 november 04
2 december 2004

Het hoofdcommentaar van het NRC van afgelopen 30 november bevat enige aperte onjuistheden rondom de persoonsbeveiliging van het Kamerlid mevrouw Hirsi Ali.

Mevrouw Hirsi Ali werd ten tijde van de moord op Theo van Gogh beveiligd in de vorm van persoonsbeveiliging. Direct na de moord is deze geïntensiveerd wat onder meer heeft geresulteerd in het daadwerkelijk voorzien in persoonsbeveiliging in haar woning gedurende de nachtelijke uren. Dit staat haaks op de bewering in het hoofdartikel van het NRC waarin wordt gesteld dat mevrouw Hirsi Ali alleen in haar woning verbleef. De volgende dag is besloten tot het wijzigen van de verblijfplaats.

In de nacht na de moord heeft een persoon aangebeld bij de woning van Hirsi Ali. Deze persoon is onmiddellijk staande gehouden door de politie en meegenomen naar het bureau. Inmiddels staat vast dat er geen sprake was van een concrete bedreiging richting mevrouw Hirsi Ali. De aanwezige persoonsbeveiliging heeft niet hoeven optreden.

Verder stelt het NRC dat het creëren van mediastilte het uitgangspunt zou zijn geweest van de beveiligingsfilosofie. Dit is pertinent onjuist. De beveiligingsfilosofie gaat uit van een adequaat en op maat gesneden beveiligingsniveau ten aanzien van de persoon. Dat kan ook beperkende maatregelen inhouden ten aanzien van de contacten met de buitenwereld maar dan met als doel de verblijfplaats van de betrokkene af te schermen. Dit is gebeurd in goed overleg met mevrouw Hirsi Ali. Communiceren is wel degelijk mogelijk, maar met de nodige beveiligingsvoorzieningen. Het interview in het NRC en andere contacten waarover in de media is gerept, getuigen daarvan.

Een en ander betekent geenszins dat de persoon haar functie als Kamerlid niet zou kunnen uitoefenen. Mocht mevrouw Hirsi Ali aangeven deel te willen nemen aan het parlementaire debat of andere activiteiten, dan worden daartoe passende maatregelen genomen.