Antwoorden op heringediende Kamervragen WMO
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
21 (CDA)
De gemeenten krijgen een zorgplicht in het kader van de WMO. Hoe is het toezicht op die
zorgplicht georganiseerd? Welke gevolgen zijn er verbonden aan het niet goed nakomen van
de zorgplicht door gemeenten? Op welke wijze is de invulling van die zorgplicht objectief
meetbaar?
21
Een zorgplicht veronderstelt in mijn ogen de expliciete opdracht aan gemeenten voor
bepaalde (benoemde) voorzieningen of activiteiten zorg te dragen. Het gaat hierbij om het
verstrekken van een bepaalde voorziening en veel minder over het bereiken van een bepaald
resultaat. Van een dergelijke zorgplicht is hier geen sprake. In de WMO krijgen gemeenten
geen wettelijke zorgplicht. Er is dus ook geen toezicht op de zorgplicht en er zijn ook geen
sancties. In plaats via een inhoudelijk omschreven wettelijke zorgplicht borgt de WMO de
zekerheid voor de burger via wettelijke procesvoorwaarden. De gemeenten krijgen de
verantwoordelijkheid voor het voeren van een samenhangend beleid op een aantal in de wet
omschreven prestatievelden. Ten aanzien van het onverhoopt niet functioneren van
gemeenten en de wegen die dan openstaan om daarop te corrigeren geldt een
`drietrapsraket'.
a. Als een gemeente op het belangrijke brede gebied van de maatschappelijke ondersteuning
zijn taken in het geheel niet waarmaakt, dat wil zeggen de bepalingen in de WMO aan zijn
laars lapt, dan is conform de inrichting van het binnenlands bestuur het in eerste instantie
aan het provinciebestuur om een nalatige gemeente te wijzen op haar verantwoordelijkheid.
De Gemeentewet voorziet in een ingrijpen door het provinciebestuur op grond van
taakverwaarlozing. Dit is een zwaar middel dat in de historie weinig feitelijk is toegepast
omdat bestuurlijke druk bijna altijd voldoende is gebleken.
b. De situatie dat een gemeente één of meerdere prestatievelden niet invult in het verplicht
op te stellen beleidsplan, wil ik ondervangen door in de WMO verplicht te stellen, dat
gemeenten een lokale toetsingscommissie instellen waarin in ieder geval ook de
gebruikersorganisaties vertegenwoordigd zijn en dat Burgemeester en Wethouders niet
eerder een beleidsplan aan de gemeenteraad voorleggen dan nadat deze toetsingscommissie
daarover zijn advies heeft uitgebracht. Dat advies zal ook bij het beleidsplan wordt gevoegd
dat naar de gemeenteraad gaat.
c. De situatie dat een gemeente wel een adequaat beleidsplan heeft opgesteld, dat ook op
een positief advies van de lokale toetsingscommissie kon rekenen, maar dat in de praktijk
niet wordt uitgevoerd wil ik ondervangen door te bezien of aan het beleidsplan de
verplichting tot het opstellen van een verordening kan worden gekoppeld waar het gaat om
individuele verstrekkingen. Tegen beschikkingen die op grond van deze verordening worden
afgegeven kunnen individuele burgers op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht
bezwaar maken. Daarbij staat uiteindelijk de weg naar de rechter open. Overigens wordt een
eventuele weigering om te beslissen ook als een (negatieve) beslissing opgevat waartegen
bezwaar kan worden gemaakt.
Postbus 20350 Bezoekadres: Correspondentie uitsluitend Internetadres:
2500 EJ DEN HAAG Parnassusplein 5 richten aan het postadres www.minvws.nl
Telefoon (070) 340 79 11 2511 VX DEN HAAG met vermelding van de
Fax (070) 340 78 34 datum en het kenmerk van
deze brief.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
2
33 (CDA)
In de WMO ligt de nadruk op eigen verantwoordelijkheid. Dit uitgangspunt kan in de praktijk
ook tot moeilijkheden leiden. Hoe denkt het kabinet dat werkende ouders met kinderen hun
verantwoordelijkheid ten opzichte van de grootouders kunnen waarmaken?
Is hier niet sprake van een wezenlijk probleem van de samenleving waarin wordt gestreefd
naar een steeds hogere arbeidsparticipatie?
33
Op de eerste plaats erken ik dat het zorgen voor (groot)ouders en kinderen niet altijd
eenvoudig te combineren is met werk en vrije tijd. Bovendien is de wijze waarop invulling
wordt gegeven aan de (mantel)zorg voor elke situatie uniek. Toch ben ik van mening dat dit
in het algemeen geen reden mag zijn om geen beroep op de naaste familie te kunnen doen.
Om de keuzes in dit soort situaties te vergemakkelijken, heeft het kabinet de afgelopen
periode enkele projecten uitgevoerd zoals het project Dagindeling en de levensloopregeling.
In de WMO is voor het eerst sprake van een wettelijke grondslag van
mantelzorgondersteuning.
76 (PVDA)
Zijn in het onderzoek naar de eigen verantwoordelijkheid en de lokale rol in andere landen
ook de kwaliteit en de toegankelijkheid van de voorzieningen meegenomen? Zo ja, hoe
luiden deze conclusies per land? Zo neen, waarom niet? (blz. 3 en 4)
76
In het onderzoek is zowel de kwaliteit (bestaan van kwaliteitsstandaarden en rechten van
patiënten) als de toegankelijkheid (indicatie, aanwezigheid van voorzieningen, wachtlijsten)
meegenomen.
In België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk bestaan nationale standaarden voor kwaliteit
van zorg. In Spanje en Oostenrijk zijn op regionaal niveau standaarden vastgelegd. Frankrijk
werkt aan een nationale kwaliteitsstandaard. Zweden heeft geen kwaliteitsstandaard. Wat
de positie van patiënten betreft, hebben de meeste landen daarover het een en ander
vastgelegd, variërend van klachtenrecht tot privacy.
Niet alle landen hebben een recht op langdurige zorg. In sommige landen zijn de criteria
eenduidig gedefinieerd (zoals in Duitsland en Oostenrijk, waar je recht op zorg hebt bij een
minimum behoefte van 10,5 uur per week of 50 uur per maand zorg voor een periode van
tenminste 6 maanden). In andere landen kunnen deze criteria per regio verschillen. In
Engeland bijvoorbeeld kunnen de criteria door de regionale overheid worden gewijzigd.
In alle landen hebben de cliënten een vorm van keuzevrijheid. Soms is deze keuze beperkt
en moeten keuzes impliciet of expliciet binnen bepaalde financiële marges vallen. Vaak is de
goedkoopst adequate oplossing leidend. Zweden is het enige land dat dat niet doet.
In geen van de landen uit het onderzoek is er sprake van een onafhankelijk indicatie-orgaan.
Vaak komt het er op neer dat er een aanvraag door de cliënt wordt gedaan. Vervolgens
wordt door een arts of een team van artsen, sociaal werker en anderen geïndiceerd voor de
zorg.
Alleen Spanje kent het fenomeen wachtlijsten. Het niet bestaan van wachtlijsten in de
andere landen zegt niet alles. Zo worden in Frankrijk helemaal geen wachtlijsten
bijgehouden.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
3
82 (PVDA)
Erkent het kabinet in het nieuwe stelsel nog het door het vorige kabinet gegarandeerde recht
op zorg? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe krijgt dit recht vorm? Worden gemeenten nu
verantwoordelijk voor het recht op zorg? (blz. 5)
82
In de AWBZ blijft het recht op zorg gehandhaafd. Om dit ook op de langere termijn te
kunnen blijven handhaven, wil ik de AWBZ uitdrukkelijk reserveren voor de langdurige zorg.
Praktische ondersteuning en sociale diensten zijn vormen van zorg die beter op lokaal niveau
vorm gegeven kunnen worden. De WMO kent geen wettelijk recht op ondersteuning.
Gemeenten worden niet verantwoordelijk voor het `recht op zorg', wel hebben ze de `plicht'
een samenhangend maatschappelijk ondersteuningsbeleid te voeren en hierover horizontaal
verantwoording af te leggen.
Vanzelfsprekend geldt een zorgvuldig overgangsrecht voor de cliënten die nu recht hebben
op onderdelen van de AWBZ die straks deel zullen uitmaken van de WMO.
85 (PVDA)
Kan de stelling dat de gemeenten niet het beheersingsvraagstuk van de AWBZ moeten
oplossen, nader worden onderbouwd? Welke garanties worden gegeven dat dit risico zich
niet voordoet? (blz. 6)
85
In de contourenbrief over de WMO van 23 april jl. beschrijft het kabinet welke maatregelen
het ín de AWBZ noodzakelijk acht om tot een beheersbaar systeem te komen. Het gaat
hierbij bijvoorbeeld om `boter bij de vis', ontschotting, afschaffen contracteerplicht, invoeren
scherpere protocollering en centralisatie van de indicatiestelling. Het kabinet neemt hiermee
zijn eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft het beheersingsvraagstuk van de AWBZ.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een sterk en samenhangend stelsel van lokale
dienstverlening. De onderdelen uit de AWBZ die deel uit gaan maken van de WMO zullen op
het moment van overdracht `schoon aan de haak' worden opgeleverd, zonder
efficiencykorting. Het risico voor gemeenten is op deze manier beperkt.
98 (PVDA)
Worden alle zaken die nu in de Welzijnswet geregeld zijn overgeheveld naar de WMO? Zo ja,
waarom en op welke wijze? Zo neen, om welke zaken gaat het en waarom blijven ze buiten
de WMO? Kan worden toegelicht hoe het sportbeleid in de toekomst vorm krijgt en wettelijk
wordt verankerd? Blijft het kabinet hiervoor verantwoordelijk? Zo ja, op welke manier? Zo
neen, waarom niet? Waarom is de toegezegde en vervolgens afgeblazen evaluatie van de
Welzijnswet niet eerst uitgevoerd, alvorens beslissingen te nemen over de toekomstige
inbedding van de in deze wet geregelde zaken? (blz. 9)
98
Niet alle zaken die nu in de Welzijnswet zijn geregeld, krijgen een plaats in de WMO. De
WMO richt zich op de taken van de lokale overheid. Niet voor alles wat op grond van de
Welzijnswet gebeurt, is de lokale overheid het logische aanspreekpunt.
Dit geldt vooral voor de subsidiëring van landelijke organisaties voor welzijnsbeleid en voor
de zogenaamde landelijke functies. Voor dergelijke taken uit de Welzijnswet 1994 zal een
nieuwe grondslag worden gecreëerd, bijvoorbeeld via subsidiewetgeving.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
4
Voor wat betreft het sportbeleid het volgende: het is nu al niet zo dat het sportbeleid in zijn
geheel de verantwoordelijkheid is van het kabinet. Een groot deel, zeker kijkend naar de
omvang in geld, wordt door de gemeenten, op basis van de Welzijnswet 1994, gedaan
zonder verdere bemoeienis van het Rijk, zoals de zorg voor voldoende accommodatie.
Het kabinet richt zich vooral op topsport, bewegen en gezondheid en sportstimulering,
alsmede op de uitvoering van een aantal landelijke taken gericht op de georganiseerde sport.
Het kabinet blijft daarvoor verantwoordelijk en zal haar voornemens op dit punt uiteenzetten
in een nieuwe sportnota die voorjaar 2005 zal verschijnen. Daarin zal ook worden ingegaan
op het wettelijke kader dat hiervoor benodigd is.
De Welzijnswet 1994 is wel degelijk geëvalueerd. Deze evaluatie is uitgevoerd door het SCP
en neergelegd in de publicatie `De werkelijkheid van de Welzijnswet 2002'.
102 (PVDA)
Is het kabinet zich ervan bewust dat het in de AWBZ gaat om geïndiceerde zorg, dus zorg
waarop mensen recht hebben op grond van een indicatie? Is het kabinet bekend met de
SCP-studie "Typering van cliënten van AWBZ-gefinancierde verpleging en verzorging",
waaruit blijkt dat mensen over het algemeen terecht een beroep doen op AWBZ-zorg? Hoe
verhoudt dit zich tot het gesignaleerde "leungedrag"? (blz. 9)
102
Het kabinet is bekend met de SCP studie "Typering van cliënten van AWBZ gefinancierde
verpleging en verzorging". Het SCP heeft aan de hand van gebruikersprofielen aangetoond
dat veel meer mensen een beroep kunnen doen op AWBZ zorg dan zich feitelijk melden bij
het indicatieorgaan (zie ook het rapport "Verpleging en verzorging verklaard"). De mensen
die zich niet melden proberen zich ondanks hun gebreken met eigen hulpbronnen te redden.
Er is echter een trend waarneembaar waarbij informele zorg wordt omgezet in AWBZ zorg
en waarbij mensen met een vergelijkbaar gebruikersprofiel van jaar tot jaar meer zorg
vragen. Dit onder meer het gevolg van de uitgebreide mogelijkheden die de AWBZ en de
indicatiestelling biedt. Het leungedrag wil zeggen dat vanuit de huidige systematiek
nauwelijks beroep wordt gedaan op eigen mogelijkheden van mensen een oplossing te
vinden.
107 (PVDA)
Hoe krijgt de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk voor de WMO precies vorm? Hoe
verhoudt deze verantwoordelijkheid zich tot autonomie van gemeenten? Wat zijn de
"maatschappelijke resultaten" van de wet waarop het kabinet is aan te spreken? Wanneer
zijn deze "onder de maat"? Welke acties worden ondernomen als de resultaten onder de
maat blijven? (blz. 10)
107
Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat met drie volwaardige, democratisch
gecontroleerde bestuurslagen. Gemeentelijke overheden zijn geen uitvoeringsorganen van
het Rijk. De WMO regelt een gemeentelijke verantwoordelijkheid met een lokale
beleidsvrijheid op de onderscheiden prestatievelden, op samenhang en op regie. Gemeenten
zijn autonoom in de wijze waarop zij invulling geven aan deze beleidsvrijheid.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
5
Gemeentelijke overheden leggen daarover verantwoording af aan de lokale politiek en
daarmee aan haar burgers.
· De Rijksoverheid is verantwoordelijk voor de inrichting en resultaten van het systeem.
Dat betekent dat het Rijk niet verantwoordelijk is voor de resultaten van individuele
gemeenten op het terrein van maatschappelijke ondersteuning. Het Rijk is wel
verantwoordelijk als er in veel gemeenten dezelfde knelpunten worden gesignaleerd
waardoor de doelstellingen van de WMO niet worden gehaald en de knelpunten worden
veroorzaakt door tekortkomingen in het systeem. Het gaat dan om:
· - maatschappelijke participatie van (kwetsbare) burgers (meedoen)
· - zelfredzaamheid van burgers (bijvoorbeeld zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven
wonen)
· - de toe- en afname van het beroep op de tweedelijns en intramurale voorzieningen
· - afname van de bureaucratie
In een dergelijk geval kan het kabinet overwegen het systeem van de WMO aan te passen.
Op welke manier dat zal gebeuren, is afhankelijk van de gesignaleerde knelpunten.
122 (PVDA)
Hoe verhoudt het bedrag van 1,6 miljard euro dat vanuit de AWBZ wordt overgeheveld naar
de WMO zich tot het in verschillende perspublicaties, zoals het Financieel Dagblad van 7 juni
2004, genoemde bedrag van 1 miljard euro? (blz. 15)
122
Voor de hoeveelheid geld is het genoemde bedrag uit de brief van 23 april - 1,6 miljard -
leidend. Dit bedrag is gekoppeld aan: huishoudelijke verzorging, ondersteuning en activering,
AWBZ-vervoer en een aantal specifieke subsidieregelingen die nu uit de AFBZ worden
betaald. Sindsdien zijn er geen nieuwe inzichten ontstaan over het bedrag. Het door het
Financieel Dagblad gepubliceerde bedrag is het kabinet onbekend.
124 (PVDA)
Kan uit de mededeling van de VNG dat geen overeenstemming is bereikt over de wijze van
financiering worden afgeleid dat het vermelde overleg met de gemeenten over de financiën
definitief is stukgelopen? Zo ja, welke conclusie worden hieraan verbonden? Zo neen, op
welke termijn is overeenstemming te verwachten? (blz. 15)
124
Met de VNG is op dit moment nog geen overeenstemming bereikt over de wijze van
financiering. Vooral omdat daar tot op heden inhoudelijk niet met de VNG over is overlegd.
De inzet van het kabinet blijft erop gericht over deze kwestie tijdig overeenstemming te
hebben. Recentelijk is afgesproken het overleg tussen VWS en de VNG over de WMO weer
te starten. Ik vind het te vroeg hier een uitspraak te doen over de termijn waarop
overeenstemming is bereikt.
127 (PVDA)
Acht het kabinet, gezien de vele betrokken partijen, zichzelf niet verantwoordelijk voor
goede voorlichting aan burgers? Zo neen, waarom niet? (blz. 17)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
6
127
VWS informeert alle betrokken partijen inclusief cliëntenorganisaties op hoofdlijnen over de
voornemens rond de WMO, actuele ontwikkelingen en eventuele consequenties. Met de
invoering van de WMO, vanaf 2006, is het voor burgers ook van belang om te weten waar
zij zich in hun gemeente op kunnen richten. De gemeente heeft de taak te voorzien in
dergelijke informatie over de uitvoering van dienstverlening in het kader van de WMO. Per
gemeente kunnen hierbij verschillende accenten worden gelegd.
128 (PVDA)
Kan de stelling dat de groei van de AWBZ-uitgaven mede wordt veroorzaakt door de
"latente" vraag, worden toegelicht? Volgt uit de conclusie van het Sociaal en Cultureel
Planbureau (SCP) dat de potentiële vraag veel hoger ligt dan de vervulde vraag nu juist niet
dat veel mensen die gebruik zouden kunnen maken van AWBZ-zorg dat niet doen,
bijvoorbeeld omdat zij een beroep doen op mantelzorg en vrijwilligerswerk of doordat zij zorg
mijden? Wat is, gezien de conclusie dat de potentiële vraag naar zorg veelal niet wordt
vervuld, nog de omvang en importantie van het gesignaleerde probleem met betrekking tot
de AWBZ-uitgaven? (blz. 18)
128
Uit onderzoek van het SCP en het RIVM naar onder meer de ontwikkeling van de vraag naar
verpleging en verzorging voor ouderen (Ouderen nu en in de toekomst; Gezondheid,
verpleging en verzorging 2000-2020; RIVM/SCP 2004) blijkt dat er een aanzienlijk verschil
bestaat tussen de potentiële vraag naar zorg gelet op (de ontwikkeling van) een aantal
gezondheidskenmerken van de bevolking en het feitelijke gebruik van zorgvoorzieningen.
Mensen kiezen voor een belangrijk deel andere oplossingen zoals mantelzorg, zelforganisatie
van huishoudelijke zorg en ondersteuning. Het feitelijk gebruik blijkt niet alleen af te hangen
van objectieve gezondheidskenmerken, maar ook van bijvoorbeeld opleiding en inkomen. De
omvang en importantie van het gesignaleerde probleem met de AWBZ blijft onverminderd
hoog, omdat het loslaten van beheersingsinstrumenten ook gedragsverandering tot gevolg
heeft. Nog los van de vergrijzing zou gedragsverandering tot een verdubbeling van het
AWBZ gebruik kunnen leiden. De afgelopen jaren hebben we een dergelijke `aanzuigende'
werking ook kunnen waarnemen.
De bereidheid van mensen om zelf oplossingen te zoeken wil het kabinet ondersteunen
omdat dat bijdraagt aan een houdbare AWBZ. Die ondersteuning wordt via de WMO
geregeld in het prestatieveld voorzieningen voor het ondersteunen van mantelzorgers en
vrijwilligers.
133 (PVDA)
Is ter beteugeling van de kosten van de AWBZ overwogen om van mensen met hogere
inkomens meer financiële bijdragen te verlangen, bijvoorbeeld via de (her)invoering van een
vermogenstoets voor verblijf in een verpleeg- of verzorgingshuis? Zo neen, waarom niet?
(blz. 19 en 20)
133
De voorstellen voor de WMO en de AWBZ zullen voor de verdeling van de lasten uitgaan
van het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Dit betekent
dat, net als in het huidige stelsel, van de hogere inkomens een substantiële bijdrage aan de
kosten van de door hen genoten voorzieningen kan worden gevraagd.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
7
Voor wat betreft de WMO is het een kwestie van gemeentelijk beleid in hoeverre dit ook
daadwerkelijk plaatsvindt.
De invoering van een vermogenstoets is niet overwogen omdat dit in strijd is met het
verzekeringskarakter van de AWBZ.
Er zal in de WMO een eigen bijdragesystematiek worden opgenomen die het mogelijk maakt
om voor hogere inkomens de kostprijs in rekening te brengen. In de AWBZ kon dit vanwege
het verzekeringskarakter niet.
136 (PVDA)
Vindt het kabinet, aangezien zij hecht aan "een zorgvuldige en beheerste overgang",
invoering van de WMO per 1 januari 2006 verantwoord? Zo ja, op grond waarvan? Is
bekend dat gemeenten een langere en zorgvuldigere invoeringstermijn bepleiten? Welke
conclusie worden hieraan verbonden? Kan de uitspraak van een woordvoerder van het
ministerie van VWS in de Haagsche Courant van 11 juni 2004 dat invoering in 2006 "krap
wordt", worden toegelicht? Welke onderdelen van de WMO worden in elk geval pas na
2006 ingevoerd? (blz. 21)
136
Het streven is om in de zomer van 2005 de wet aan de Tweede Kamer te sturen. De WMO
wordt geleidelijk ingevoerd. Ondertussen worden proeftuinen gestart, om te beginnen onder
meer gericht op de overheveling van huishoudelijke verzorging en de versterking van de
cliënt op het lokale niveau. De ervaringen in deze proeftuinen zullen worden betrokken bij de
voorbereidingen van de WMO. Conform de motie Vietsch zullen na 2005 proeftuinen gestart
worden waarin wordt bekeken of de WMO met andere onderdelen uit de AWBZ verbreed
kan worden.
Ik hecht er veel waarde aan dat gemeenten voldoende voorbereid zijn op het moment van
inwerkingtreding van de WMO. Veel gemeenten zijn al enige tijd bezig met het ontwikkelen
van beleid rondom wonen, zorg en welzijn. Bovendien heb ik begrepen dat diverse
gemeenten en instellingen zich nu al aan het voorbereiden zijn op de komst van de WMO.
De fasegewijze invoering van de WMO, zoals ook is bepleit in de motie Vietsch, betekent
dat gemeenten gedurende het wetgevingstraject ruimschoots de tijd hebben en krijgen om
zich voor te bereiden op hun nieuwe verantwoordelijkheden.
139 (PVDA)
Waarom wordt bij de indicatiestelling in de AWBZ "vanwege de rechtszekerheid" gekozen
voor centralisatie en bij de WMO juist voor een verregaande decentralisatie? Is de
rechtszekerheid voor burgers in de WMO gegarandeerd? Zo ja, op welke wijze? Zo neen,
waarom niet?
139
Het nationale verzekeringskarakter van de AWBZ, waarin de aanspraak op zorg is
vastgelegd, vereist dat de daarmee samenhangende onafhankelijke, individuele
claimbeoordeling landelijk zo uniform mogelijk wordt uitgevoerd. De uitvoering van die
claimbeoordeling tot nu toe via 74 afzonderlijke rechtspersonen (de gemeentelijke Regionale
Indicatie Organen) bood daarvoor onvoldoende mogelijkheden, waarop is besloten tot
centralisering van de uitvoering van de indicatiestelling AWBZ: nationaal instrument
betekent een nationale controle op de toegang.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
8
Waar indicatiestelling in de AWBZ een gegeven is, is het in de WMO juist overgelaten aan
het lokale niveau van afzonderlijke gemeenten om te bepalen of er vormen van
dienstverlening zijn waarvoor zij een individuele beoordeling nodig achten alvorens iemand
daar gebruik van kan maken. Deze ruimte voor gemeenten om zelf te besluiten over
de indicatiestelling is inherent aan de opzet van de WMO waarbij gemeenten zelf kunnen
bepalen welke (combinaties van) dienstverlening zij noodzakelijk vinden als het gaat om
maatschappelijke ondersteuning van hun inwoners.
In de WMO gaat het niet om zorgvoorzieningen, maar om een breed scala van
ondersteunende en welzijnsactiviteiten voor een brede doelgroep, soms als een individuele
en soms als een collectieve voorziening vorm gegeven. De WMO wordt daarom ook niet
vormgegeven als een wet op grond waarvan individuele rechten kunnen worden geclaimd.
Dat wil niet zeggen dat het kabinet de mening is toegedaan dat mensen er dus niet op
kunnen rekenen dat bepaalde ondersteunende voorzieningen geboden worden als zij niet in
staat zijn die zelf te organiseren. In dergelijke (specifieke) gevallen bepaalt echter de
gemeente wie voor voorzieningen in aanmerking komt. De WMO geeft nu juist de opdracht
aan gemeenten in die situaties beleid te voeren. Dat gebeurt door in de wet prestatievelden
te omschrijven waarvan de concrete invulling door gemeenten in samenspraak met burgers
en organisaties moet worden opgesteld. Dit is niet vrijblijvend voor gemeenten. De controle
vindt in beginsel plaats binnen de lokale democratie. Het kabinet is dan ook van mening dat
er voldoende waarborgen bestaan voor een passend aanbod in iedere gemeente. Ik wijs er
overigens op dat het overgrote deel van het beleid op benoemde prestatievelden voor
gemeenten niet nieuw is. Evenals het feit dat ik verwacht dat gemeenten ten behoeve van
het verstrekken van individuele voorzieningen een verordening zullen opstellen die aangeeft
wie wanneer recht heeft op een bepaalde voorziening. Op beschikkingen afgegeven op basis
van een dergelijke verordening is uiteraard de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing.
144 (PVDA)
Houdt het kabinet, als zij zegt dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor hun woonfunctie
en die dus zelf moeten betalen, rekening met de vraag of zij die voorziening ook kunnen
betalen? Zo ja, hoe? Zo neen, waarom niet? Is het kabinet zich ervan bewust dat door
bezuinigingen op de huursubsidie dit "vangnet" aan kracht inboet? Is het kabinet bereid
alvorens een groot deel van het wonen uit de AWBZ te schrappen de gevolgen hiervan te
onderzoeken voor mensen met een laag inkomen? Zo ja, wanneer kan de Kamer de
resultaten hiervan tegemoet zien? Zo neen, waarom niet? (blz. 23)
144
In de brief van 15 september 2003 over de kwantitatieve opgave op het terrein van wonen,
zorg en welzijn (TK, 2002-2003, 26 631, nr. 37) en het daarop gebaseerde actieplan van 5
juli 2004 is nadrukkelijk aangegeven dat de te realiseren woningen betaalbaar moeten zijn.
De wens van de burger om zelfstandig te (blijven) wonen is niet nieuw. Er bestaat inmiddels
ruime variatie in woonzorgwelzijnarrangementen.
Onderzoek naar de gevolgen voor mensen met een laag inkomen heeft reeds
plaatsgevonden. Het betreft enerzijds een in opdracht van VWS door
PriceWaterhouseCoopers uitgevoerd onderzoek naar kostenverschillen in intramurale en
extramurale verzorgingshuiszorg, waarbij zowel naar de maatschappelijke kosten, als naar
de kosten voor de klant is gekeken. Het tweede onderzoek betreft een in opdracht van het
College voor Zorgverzekeringen door het Sociaal Cultureel Planbureau en de Stichting voor
Economisch Onderzoek uitgevoerd onderzoek "Kosten en baten van extramuralisering".
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
9
Uit beide onderzoeken blijkt dat extramurale oplossingen ook voor mensen met een laag
inkomen betaalbaar zijn, maar dat het vrij besteedbaar inkomen wel lager is dan in een
intramurale setting, waar een `zakgeldregeling' geldt. De onderzoeken geven nog geen
volledig beeld. Met name de kostencomponenten Wvg en welzijnsdiensten zijn nog
onvoldoende onderzocht. Verder is ook nog geen rekening gehouden met de verhoging van
de normhuur (=eigen bijdrage) binnen de huursubsidie die per 1 juli 2004 is ingegaan. De
verhoging van de eigen bijdrage tast echter het wezen van het instrument niet aan. Via de
huursubsidie springt de overheid nog steeds financieel bij om de het wonen betaalbaar te
houden. Daarnaast zijn de te verwachten effecten van de `verzilveringsregeling' niet
meegenomen.
Eind dit jaar start - in opdracht van VWS - een nader onderzoek van het SCP naar potentiële
behoefte en feitelijk gebruik van woon-, zorg- en welzijnsvoorzieningen dat nader inzicht zal
opleveren ten aanzien van de componenten Wvg en welzijnsdiensten. Mede aan de hand
van deze informatie kan het beeld rond de kosten voor de klant worden gecompleteerd.
145 (PVDA)
Acht het kabinet het schrappen van een groot deel van het wonen uit de AWBZ
verantwoord in het licht van het grote tekort aan woningen voor ouderen en gehandicapten?
Moet niet eerst dit tekort worden opgelost, alvorens een zo verregaande maatregel als de
onderhavige kan worden getroffen? (blz. 23)
145
In feite woont een deel van de mensen met een indicatie verblijf zelfstandig in een
individuele woning en krijgt daar zorg geleverd. Er is geen reden om het wonen in die
situatie nog uit de AWBZ te betalen. Dit geeft de implicatie weer van het schrappen van een
deel van de functie verblijf uit de aanspraken: het gaat niet om de fysieke beschikbaarheid
van een toegankelijke woning maar om de financiering van het wonen. Dat leidt niet tot
afname van de capaciteit maar tot ombouw van intramurale naar extramurale capaciteit.
Veelal is er zelfs sprake van uitbreiding omdat bij extramuraliseringsprojecten vaak een
wijkzorginfrastructuur voor zorg op afroep en diensten wordt opgezet, die zelfstandig
wonende mensen met een beperking in staat stelt langer thuis te blijven wonen.
Overigens zetten de ministeries van VROM en VWS in op een forse verhoging van de
capaciteit aan geschikte woningen. Ik verwijs hiervoor naar de brief van 5 juli 2004
waarmee het `Actieplan wonen en zorg' aan de Tweede Kamer is aangeboden (TK 2003 -
2004, 26 631/28 951, nr. 99).
154 (PVDA)
Als het voornemen bestaat om de kortdurende huishoudelijke verzorging over te hevelen
naar het derde compartiment, is het risico dan aanvaardbaar dat sommige groepen, zoals
chronisch zieken en ouderen, voor deze functie buiten de boot vallen als gevolg van hoge
premies voor aanvullende verzekeringen of weigering op grond van leeftijd? (blz. 25)
154
Het voornemen bestaat om kortdurende huishoudelijke verzorging bij ziekenhuisopname over
te hevelen naar het derde compartiment. Chronisch zieken en ouderen zijn vaak al
aangewezen op (langdurende) huishoudelijke verzorging. Na ontslag uit het ziekenhuis zal
een oudere of chronisch zieke daarvoor nog steeds in aanmerking komen. De betreffende
burger zal geen beroep hoeven doen op huishoudelijke verzorging na ziekenhuisopname.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
10
In dergelijke situaties bestaat geen behoefte aan een aanvullende verzekering voor
huishoudelijke verzorging.
Het kabinet verwacht dat verzekeraars, indien zij overgaan tot het aanbieden van een
dergelijke verzekering, geen reden hebben om aan chronisch zieken en ouderen hogere
premies in rekening te brengen of hun te weigeren op grond van leeftijd.
163 (PVDA)
Op welke manier kunnen burgers de kwaliteit, de aard en de omvang van de voorzieningen
afdwingen?
163
De WMO geeft gemeenten de taak om een samenhangend beleid op in de wet genoemde
prestatievelden te voeren. Dit samenhangend beleid wordt in een plan neergelegd. De WMO
zal vastleggen waar in het plan aandacht voor moet zijn. Ik overweeg om kwaliteitsbeleid
expliciet een van de onderdelen van het plan te laten zijn.
Bij de totstandkoming van het plan zullen gemeenten worden verplicht betrokkenen te
raadplegen. Voor burgers is het dus allereerst van belang om bij de totstandkoming van het
plan invloed uit te oefenen. Hiervoor zijn in de Gemeentewet bepalingen opgenomen. In
aanvulling daarop wil ik in de WMO verplicht stellen dat gemeenten een lokale
toetsingscommissie instellen waarin in ieder geval ook de gebruikersorganisaties
vertegenwoordigd zijn. Burgemeester en Wethouders kunnen een beleidsplan niet eerder aan
de gemeenteraad voorleggen dan nadat deze toetsingscommissie daarover zijn advies heeft
uitgebracht. Dat advies zal ook bij het beleidsplan wordt gevoegd dat naar de gemeenteraad
gaat.
Mocht bij de uitvoering van het plan onverhoopt blijken dat gemeenten niet functioneren,
dan staan de volgende wegen open daarop te corrigeren.
Als een gemeente op het belangrijke brede gebied van de maatschappelijke ondersteuning
zijn taken in het geheel niet waarmaakt, dat wil zeggen de bepalingen in de WMO aan zijn
laars lapt, dan is conform de inrichting van het binnenlands bestuur het in eerste instantie
aan het provinciebestuur om een nalatige gemeente te wijzen op haar verantwoordelijkheid.
De Gemeentewet voorziet in een ingrijpen door het provinciebestuur op grond van
taakverwaarlozing. Dit is een zwaar middel dat in de historie weinig feitelijk is toegepast
omdat bestuurlijke druk bijna altijd voldoende is gebleken.
De situatie dat een gemeente wel een adequaat beleidsplan heeft opgesteld, dat ook op een
positief advies van de lokale toetsingscommissie kon rekenen, maar dat in de praktijk niet
wordt uitgevoerd wil ik ondervangen door te bezien of aan het beleidsplan de verplichting
tot het opstellen van een verordening kan worden gekoppeld waar het gaat om individuele
verstrekkingen. Tegen beschikkingen die op grond van deze verordening worden afgegeven
kunnen individuele burgers op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht bezwaar maken.
Daarbij staat uiteindelijk de weg naar de rechter open. Overigens wordt een eventuele
weigering om te beslissen ook als een (negatieve) beslissing opgevat waartegen bezwaar
kan worden gemaakt.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
11
172 (PVDA)
Op welke wijze zal de WMO zorgen voor de gewenste stimulans van de extramuralisering
van de ouderenzorg en bijbehorende essentiële voorzieningen, zoals de beschikbaarheid van
24-uurszorg en een goede zorginfrastructuur? Acht het kabinet zich hiervoor nog
verantwoordelijk? Waarom komt er, naast het overhevelen van de bestaande
subsidieregeling van 50 miljoen euro, geen extra geld beschikbaar voor de
extramuralisering?
172
De WMO stimuleert de extramuralisering. Dit doet zij enerzijds door de gemeenten als
regisseur aan te wijzen. Dat is belangrijk omdat bij extramuralisering de verbinding met
wonen, vervoer, welzijn en veiligheid moet worden geborgd, zaken waarover de gemeenten
nu al gaan. Anderzijds doet zij dit door vanuit de optiek van de burger samenhang te
brengen in diensten die op lokaal niveau georganiseerd moeten zijn, zoals huishoudelijke
hulp, (welzijns)diensten, wonen en woonvoorzieningen, vervoer etc. De 24-uurszorg, en dat
betreft goeddeels de functies persoonlijke verzorging en verpleging, zal vooralsnog vanuit de
AWBZ aangeboden blijven en dat geldt ook voor de daarvoor benodigde zorginfrastructuur
(wijkzorgsteunpunten e.d.).
Voor de zorginfrastructuur bestaat een tijdelijke CTG-beleidsregel die naar planning per 1
januari 2006 zal worden vervangen door een structurele regeling. Voor zover
wijksteunpunten gericht zijn op de levering van (welzijns)diensten ligt er in het kader van de
WMO een taak voor de gemeenten.
Met de inwerkingtreding van de subsidieregeling `Diensten bij wonen met zorg' per 1 januari
2004 is de oude subsidieregeling Extramurale dienstverlening geëxpireerd, terwijl het budget
werd verhoogd van 31 miljoen (2003) naar ongeveer 50 miljoen (2004). De regeling
wordt door het CVZ geëvalueerd. In het kader van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
maatschappelijke opvang is besloten de subsidieparagraaf "Begeleiding in instellingen voor
maatschappelijke opvang" te beëindigen en de middelen over te hevelen naar de
subsidieparagraaf Diensten bij wonen met zorg. Voor de subsidieparagraaf Diensten bij
wonen met zorg is in 2005 in totaal 62 miljoen beschikbaar.
177 (PVDA)
Kan het kabinet cijfermatig uiteenzetten waarom zij verwacht dat de hele operatie een
kostenbesparing zal opleveren? Is niet veeleer sprake van een verschuiving van kosten van
het Rijk naar de gemeenten en burgers?
177
Ik neem aan dat u met `hele operatie' doelt op de overheveling van bepaalde taken uit de
AWBZ naar de WMO. Door een goede ondersteuning in de directe omgeving van mensen
kan in veel gevallen een zwaardere zorgvraag worden voorkomen dan wel worden
uitgesteld. Daartoe strekt de WMO. Ik verwacht bij invoering van de WMO op termijn
doelmatigheidswinst door lokaal maatwerk en door versterking van de eigen
verantwoordelijkheid van de burger. Dit moet gebeuren zonder dat het voorzieningenniveau
wordt aangetast. Het gaat hier als het ware om `minder meer' dat wil zeggen dat er nog
steeds een groei van de kosten wordt verwacht, maar dat deze minder snel zal gaan als
zonder de beoogde maatregelen.
De kosten die gepaard gaan met de uitvoering van taken die nu onder de Awbz vallen en
straks aan de lokale overheid zijn toebedeeld zullen niet wezenlijk verschillen.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
12
Daarom wil ik het bijbehorende budget ook `schoon aan de haak' opleveren, zonder
efficiencykorting. Daarbij is de stand van de door het parlement goedgekeurde begroting op
het moment van overheveling maatgevend. Het kabinet wil tevens nagaan of een objectieve
indexatie van de uit de AWBZ naar het gemeentefonds over te hevelen gelden mogelijk
en/of wenselijk is bijvoorbeeld gekoppeld aan demografische ontwikkelingen.
186 (VVD)
De AWBZ wordt met de invoering van de WMO teruggebracht tot haar oorsprong: "zware
zorg voor bijzondere groepen". Indien er sprake is van een verblijfsindicatie, worden alle
huidige AWBZ-functies echter nog steeds vanuit de AWBZ vergoed. Hiermee erkent het
kabinet de zorg-insteek van alle functies. Wat maakt dat die overweging niet meer geldt als
er geen sprake (meer) is van een verblijfsindicatie? Is "zware zorg voor bijzondere groepen"
hetzelfde als "onverzekerbare zorg"?
186
De AWBZ is van oorsprong bedoeld voor mensen met een zware zorgbehoefte die langdurig,
zo niet de rest van hun leven, zijn opgenomen in een instelling voor gezondheidszorg. Deze
mensen zijn redelijkerwijs niet in staat een eigen huishouding te voeren. Voor deze mensen
acht het kabinet het essentieel dat in de verblijfssetting alle functies kunnen worden
aangeboden. Dat is niet anders als de cliënt met een verblijfsindicatie ervoor kiest geen
gebruik te maken van de verblijfssetting. Mensen zonder verblijfsindicatie zijn in beginsel in
staat al dan niet met enige hulp zelfstandig een huishouding te voeren.
Zware zorg voor bijzondere groepen is niet hetzelfde als `onverzekerbare' zorg. De
onverzekerbaarheid vloeit voort uit het feit dat de zorg permanent is en niet een statistisch
calculeerbare toevalligheid.
190 (VVD)
Is er een berekening gemaakt van de uitvoeringskosten van de WMO voor de gemeenten?
Zo ja, hoe hoog zijn deze kosten? Zo neen, waarom niet?
190
Wanneer de taken van gemeenten veranderen als gevolg van beleidsvoornemens van het
Rijk, dan dient door het Rijk te worden aangegeven wat de financiële gevolgen voor de
gemeenten zijn en hoe zij een en ander kunnen bekostigen (artikel 2 Financiële
Verhoudingswet). Dit zal bij de WMO ook gebeuren.
Op dit moment is het echter nog te vroeg om een berekening te kunnen maken van de
uitvoeringskosten van de WMO, want de uitvoeringsmodaliteiten zijn nog in ontwikkeling. Ik
kan nu nog geen uitspraken doen over de hoogte van de uitvoeringskosten. Ik wijs er
overigens op dat gemeenten nu al voor het overgrote deel van de taken in de WMO
verantwoordelijk zijn en daarvan de uitvoeringskosten dragen.
191 (VVD)
Kan ter indicatie (gebruikmakend van recente cijfers) worden toegelicht hoeveel geld er dit
jaar omgaat in de vier functies die naar de gemeenten worden overgeheveld?
a. Kan worden toegelicht hoeveel mensen (uitgedrukt in fte's ) op het ministerie van VWS
zich beleidsmatig bezighouden met alle zaken waarvan in de brief wordt aangegeven dat
het kabinet deze wil overhevelen naar de WMO?
b. Kan dat ook (bij benadering) worden opgesteld voor het CVZ, het CTG en andere door
het kabinet gefinancierde organen?
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
13
c. Is het kabinet van plan of bereid deze fte's of het bedrag waarvoor zij staan ook over te
hevelen naar de gemeenten?
d. Hoeveel personeel zal het ministerie van VWS verlaten of een andere taak krijgen als
gevolg van de overheveling van de WMO naar de gemeenten?
191
Een verschuiving van taken van de AWBZ naar de WMO is een andere invulling van de
systeemverantwoordelijkheid van VWS en betrokken colleges. De invulling van die
systeemverantwoordelijkheid is niet afhankelijk van het aantal `functies' in de AWBZ noch
van verschuivingen daarin. Beleidswijzigingen kunnen uiteraard wel consequenties hebben
voor de wijze waarop het departement is ingericht. Dit geldt niet alleen voor de komst van
een WMO, maar ook voor bijvoorbeeld de ontschotting in de AWBZ. Dit kan ook betekenen
dat mensen een ander takenpakket krijgen. Er zullen geen mensen overgaan naar de
gemeenten omdat de systeemverantwoordelijkheid niet verandert en het rijk geen
uitvoerende taken verricht.
192 (VVD)
Gemeenten geven al langer signalen af dat zij de kosten van extramuralisering/
vermaatschappelijking niet meer kunnen dragen. Hoe wordt voorkomen dat het extra geld
dat met de WMO wordt overgeheveld naar gemeenten verdwijnt in een blijkbaar bestaand
gat en dat er als gevolg daarvan nieuwe taken onvoldoende worden opgepakt?
192
In het kader van de hervatting van het overleg met de VNG is afgesproken dat wordt bezien
of een tijdelijke specifieke uitkering danwel oormerking van de middelen tot de
mogelijkheden behoort.
194 (VVD)
De gemeenten wordt nadrukkelijk de mogelijkheid aangeboden tot het heffen van een eigen
bijdrage.
a. Mag een gemeente op grond van inkomen mensen uitsluiten van door de gemeente
georganiseerde steunsystemen?
b. Wie bepaalt en int de eigen bijdrage? Mag de gemeente dat zelf of moet het Centraal
Administratie Kantoor (CAK) dit doen?
c. Het heffen van een eigen bijdrage levert gemeenten een fikse administratieve last op.
Wegen de toenemende administratieve lasten voor de gemeenten op tegen het
oorspronkelijke doel van de WMO?
d. Het kabinet wil de administratieve lasten aanpakken. Voor elke nieuwe regel die
ontstaat, moeten er twee regels worden afgeschaft. Met het inwerkingtreden van de
WMO ontstaan een aantal nieuwe regels. Welke bestaande regels worden er afgeschaft?
e. Hoe kan worden voorkomen dat gemeenten van de WMO een administratief monster
maken?
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
14
194
· De Tweede Kamer is middels een separate brief over mijn voornemens over de eigen
bijdrage WMO geïnformeerd.
· Bij de totstandkoming van de WMO zal een administratievelastentoets worden
uitgevoerd, zoals gebruikelijk bij wetsvoorstellen. Eveneens zal het wetsvoorstel aan de
ACTAL worden voorgelegd.
197 (VVD)
In de brief wordt gesteld dat de gemeentelijke organisatie het beste in staat is de behoefte
van hun inwoners in te schatten. Op welke feiten is deze aanname gebaseerd? Zijn de
gebruikers van de huidige AWBZ van mening dat in hun vraag onvoldoende wordt voorzien?
Zo ja, is de doelstelling van de gemoderniseerde AWBZ, vraagsturing, dan wel voldoende
gerealiseerd?
197
De laatste twee vragen suggereren dat `vraagsturing' een kwestie is van `men vraagt en wij
draaien'. Dat is niet wat ik voor ogen heb. Vraagsturing moet worden gezien als
keuzevrijheid van de vrager binnen de grenzen die daarvoor uit een oogpunt van
doelmatigheid door de overheid zijn gesteld. Met de invoering van de WMO en de
aanscherping van de AWBZ worden deze grenzen verlegd.
Niet de vraagsturing als zodanig maar de grenzen waarbinnen zijn aan de orde. Dat
gemeenten beter in staat zijn behoeften in te schatten is gebaseerd op het feit (en niet de
aanname) dat gemeenten nu reeds bevoegd en verantwoordelijk zijn voor een groot deel van
de arrangementen van wonen, welzijn, veiligheid en vervoer.
198 (VVD)
Aan welke criteria moeten gemeenten voldoen om de WMO succesvol te implementeren?
a. Voldoen de gemeenten aan de criteria?
b. Wat gebeurt er als sommige gemeenten wel en andere gemeenten niet aan de
criteria voldoen?
c. Hoeveel tijd hebben gemeenten nodig, rekening houdend met intensief overleg met
veldpartijen, om de WMO effectief te implementeren? Is het kabinet bereid het
wetgevingstraject daarop aan te passen?
d. Is het kabinet bereid de WMO tijdens het wetgevingstraject te toetsen op feitelijke
uitvoerbaarheid door middel van een implementatie- laboratorium? Zo ja, op welke
termijn kan hiermee gestart worden? Zo neen, waarom niet?
198
In de WMO zullen (proces)voorwaarden worden opgenomen waar gemeenten aan moeten
voldoen, zoals het betrekken van burgers en cliënten bij het beleid, het periodiek vastleggen
van het beleid, et cetera. In het implementatieplan zal worden aangegeven op welke wijze ik
de gemeenten wil ondersteunen bij de voorbereiding op de implementatie van de WMO.
Tijdens het wetgevingstraject zullen diverse gemeenten als proeftuin experimenteren met de
WMO en de prestatievelden. Hierbij zal begonnen worden met proeftuinen gericht op
huishoudelijke verzorging, zoals in de motie Vietsch bepleit. Vervolgens zullen ook
proeftuinen starten waarin bekeken wordt of andere delen van de AWBZ naar de WMO en
de verantwoordelijkheid van de gemeente kunnen worden overgebracht. De ervaringen in
deze proeftuinen worden betrokken bij de voorbereidingen van de WMO.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
15
Ik hecht er veel waarde aan dat gemeenten voldoende voorbereid zijn op het moment van
inwerkingtreding van de WMO. Veel gemeenten zijn al enige tijd bezig met het ontwikkelen
van beleid rondom wonen, zorg en welzijn. Bovendien heb ik begrepen dat diverse
gemeenten en instellingen zich nu al aan het voorbereiden zijn op de komst van de WMO. In
het implementatietraject in 2005 worden gemeenten gefaciliteerd om de wet per 1 januari
2006 daadwerkelijk uit te kunnen voeren.
199 (VVD)
Welke instrumenten hebben de gemeenten nodig om de WMO goed te kunnen uitvoeren?
Welke instrumenten worden daadwerkelijk aangereikt?
199
In het verleden is gebleken dat gemeenten om hun regiefunctie op het terrein van
maatschappelijke ondersteuning waar te kunnen maken behoefte hebben aan integrale
regelgeving op het terrein van welzijn en delen van de zorg. De WMO biedt deze samenhang
door (onder)delen van de AWBZ onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid te brengen. Op
dit moment is nog niet duidelijk of gemeenten behoefte hebben aan aanvullende
instrumenten en welke dat zijn. In het kader van de implementatie zal (in samenwerking met
de VNG) aan gemeenten een `toolkit' worden aangereikt om de wet per 1 januari 2006 te
kunnen uitvoeren. Die `toolkit' zal naar verwachting in april 2005 beschikbaar zijn.
200 (VVD)
Een goede regisseur heeft niet alleen een naambordje nodig, maar vooral concrete
sturingsmogelijkheden. Worden deze ook verschaft?
200
De WMO geeft de gemeenten de verantwoordelijkheid voor het beleid op het terrein van
maatschappelijke ondersteuning. Zij krijgt de beschikking over het bijbehorende budget en
kan haar verantwoordelijkheid nemen met een ruime mate van beleidsvrijheid.
De invoering van de WMO betekent een sturingssysteem met minder regels en minder
verticale en meer horizontale verantwoordingslijnen. Ik ben er van overtuigd dat dit het
oppakken van de regisseursfunctie bevordert.
201 (VVD)
Gemeenten moeten zelf invulling geven aan de WMO. Het Rijk blijft op afstand maar is wel
verantwoordelijk voor het systeem van de WMO en is aan te spreken op de
maatschappelijke resultaten van de wet wanneer die onder de maat zijn. Waarop kan de
Kamer en de samenleving als geheel, u aanspreken en wanneer? Worden er
sanctiemogelijkheden in de wet opgenomen om gemeenten die de wet niet naar behoren
uitvoeren te straffen? Zo ja, wie gaat dat beoordelen? Is het resultaat van lokale democratie
überhaupt wel corrigeerbaar van bovenaf? Zo ja, in hoeverre is er dan eigenlijk sprake van
echte decentralisatie? Wie zorgt ervoor dat inwoners, meestal de meest kwetsbare uit de
samenleving, die de dupe zijn van slecht gemeentelijk beleid, wel de zorg krijgen die ze
nodig hebben?
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
16
201
· De Rijksoverheid is verantwoordelijk voor de inrichting en (macro) resultaten van het
systeem. Het systeem is zo ingericht dat de beleidsdoelen WMO doelmatig en doeltreffend
gerealiseerd worden. Dat betekent dat de leden van de Tweede Kamer mij kunnen
aanspreken als er knelpunten worden gesignaleerd die te wijten zijn aan de inrichting van
het systeem.
· In nauwe samenwerking met de VNG zal er een monitor en benchmark
informatiesysteem worden opgezet die aansluit bij de lokale gemeentelijke
informatiesystemen. Deze informatie zal openbaar en goed toegankelijk zijn. Op basis van
deze informatie kunnen burgers de lokale politiek aanspreken op het gevoerde beleid. Ook de
Rijksoverheid wordt zo geïnformeerd over de resultaten en de werking van het systeem.
· Gelet op de bestaande rol en positie van gemeenten en rijk zou het ongebruikelijk zijn
om in het kader van de WMO ten aanzien van een medeoverheid sanctiemaatregelen op te
nemen. De WMO gaat uit van gemeentelijke verantwoordelijkheid met een lokale
beleidsvrijheid. Gemeenten zijn autonoom wat betreft de invulling ervan en leggen hierover
verantwoording af in de lokale politiek. Op grond van de bestaande
taakverwaarlozingsregeling (Grondwet en Gemeentewet) is ingrijpen als ultimum remedium
mogelijk indien er sprake is van grove verwaarlozing. Ik zie geen aanleiding bijzondere
sanctiemogelijkheden in de WMO op te nemen. Ik heb vertrouwen in de dynamiek van de
lokale politiek en in de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten. Bovendien heb ik nog een
extra prikkel ingebracht door de in gezamenlijkheid te ontwikkelen informatiemonitor. Met de
WMO zal de dienstverlening aan en ondersteuning van mensen die dat nodig hebben, juist
verbeteren omdat de samenhang tussen de voorzieningen beter geregeld is.
203 (VVD)
Kleine gemeenten worden geadviseerd gebruik te maken van externe bureau's. Deelt het
kabinet de mening dat structurele taken, als de WMO, door de eigen organisatie uitgevoerd
moeten kunnen worden? Is het niet vreemd dat de rijksoverheid wil decentraliseren terwijl zij
het lokale niveau blijkbaar onvoldoende in staat acht de klus uit te voeren?
203
Ik deel niet uw mening dat structurele taken automatisch door de eigen organisatie
uitgevoerd moeten worden. Belangrijk uitgangspunt bij de WMO is een grote mate van
beleidsvrijheid voor gemeenten. Daarin past het niet om regels te stellen over hoe
gemeenten geacht worden de WMO uit te voeren. De uitvoerder kan per (kleine) gemeente
verschillend zijn: voor de een ligt inhuur van externe deskundigheid voor de hand, voor de
ander een regionaal samenwerkingsverband of samenwerking met de provincie. Ik heb
vertrouwen in de dynamiek van de lokale politiek en in de eigen verantwoordelijkheid van
gemeenten om een bij de betreffende gemeente passende oplossing te vinden.
204 (VVD)
Er worden zorgen uitgesproken of kleinere gemeenten voldoende in staat zullen zijn de
WMO zelfstandig uit te voeren. Hoe groot moet een gemeente zijn om de WMO zelf te
kunnen uitvoeren?
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
17
204
Elke gemeente bepaalt zelf haar beleid over de maatschappelijke ondersteuning binnen de
kaders van de wet. Ik geef geen normen over het aantal inwoners waarbij gemeenten wel of
niet de WMO zelfstandig kunnen uitvoeren. Ik heb ook geen aanwijzingen dat daar
zondermeer een rechtlijnig verband tussen bestaat.
Wel zal ik in de proeftuinen aandacht besteden aan de manier waarop juist kleine gemeenten
de WMO ter hand kunnen nemen. Ik wil hiermee tegemoet komen aan de zorgen die
sommigen hebben of kleine gemeenten deze verantwoordelijkheid wel waar kunnen maken.
206 (VVD)
Sinds de invoering van de Wvg is er in de Kamer vaak gesproken over de problemen die de
Wvg met zich meebrengt. Deze debatten hebben, op nadrukkelijk verzoek van de Kamer,
geresulteerd in het Wvg-protocol. Breed was de mening toegedaan dat er geen al te grote
verschillen tussen gemeenten in de verstrekkingen mochten bestaan. Vindt u dat u aan deze
discussie recht doet door nu voor te stellen de Wvg helemaal vrij te geven?
206
Gemeenten krijgen nu in de Wvg en straks in de WMO de beleidsvrijheid om lokaal integraal
beleid te kunnen voeren en op individueel niveau maatwerk te kunnen bieden. Een
automatisch gevolg hiervan is dat er verschillen tussen gemeenten kunnen ontstaan. Bij de
ontwikkeling van de wet neem ik in overweging of aan het vierjaarlijkse plan een
verordeningsplicht moet worden gekoppeld. In overleg met de VNG zal ik een mogelijke
modelverordening zeker als belangrijk bespreekpunt meenemen. Ik deel echter - ook los van
de WMO - niet de opvatting dat verstrekkingen tot op het niveau van het Wvg protocol
wettelijk geregeld moeten worden.
213 (VVD)
Bent u, gezien de toename van het scheiden van wonen en zorg, bereid het budget voor de
stimuleringsregeling te verhogen terwijl het budget van VWS in de Wet
ziekenhuisvoorzieningen (WZV) afneemt?
213
Met de inwerkingtreding van de subsidieregeling `Diensten bij wonen met zorg' per 1 januari
2004 is de oude subsidieregeling Extramurale dienstverlening geëxpireerd, terwijl het budget
werd verhoogd van 31 miljoen (2003) naar ongeveer 50 miljoen (2004). Na één jaar zal
de regeling door het CVZ worden geëvalueerd. In het kader van het Interdepartementaal
Beleidsonderzoek maatschappelijke opvang is besloten de subsidieparagraaf "Begeleiding in
instellingen voor maatschappelijke opvang" te beëindigen en de middelen over te hevelen
naar de subsidieparagraaf Diensten bij wonen met zorg. Voor de subsidieparagraaf Diensten
bij wonen met zorg is in 2005 in totaal 62 miljoen beschikbaar.
219 (VVD)
Deelt het kabinet de angst dat de WMO straks alweer helemaal is ingericht zonder dat de
belangengroepen er een substantiële bijdrage aan hebben kunnen leveren? Wat wordt
gedaan doen om dit te voorkomen?
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
18
219
Ik deel uw angst niet dat belangenorganisaties geen substantiële bijdrage kunnen leveren
aan de inrichting van de WMO. Zij worden betrokken bij de opzet van de WMO en de
voorbereiding en uitvoering van de proeftuinen. Het betrekken van belangenorganisaties
betekent echter niet dat het kabinet en belangenorganisaties het inhoudelijk op alle punten
met elkaar eens zullen worden.
220 (VVD)
Voor het slagen van de WMO is het van levensbelang dat belangengroepering zich lokaal
manifesteren en organiseren. Een voorwaarde die overigens ook gold voor de
modernisering AWBZ. Wie gaat de organisatie daarvan op zich nemen? Is het mogelijk om
de verschillende geldstromen voor ondersteuning van belangengroepen, via rijksoverheid,
provincies en gemeenten, allemaal onder te brengen in één landelijke regeling?
220
Ik vind het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid voor de betrokken
cliëntenorganisaties om zich meer en meer lokaal te oriënteren en te manifesteren en niet
alleen op het Haagse niveau.
In het kader van de Meerjarenafspraken is de lokale en regionale belangenbehartiging de
afgelopen jaren gestimuleerd zowel binnen de ouderensector (Versterking Patiënt in de regio,
zgn. VPR-programma) als binnen de gehandicaptensector (Versterking Cliëntpositie op
regionaal niveau, zgn. VCP-programma). Beide programma's worden geëvalueerd. De
evaluatie biedt inzicht in de vraag of een dergelijk programma het juiste middel is om
collectieve belangenbehartiging op lokaal en regionaal niveau te versterken. De ervaringen
die bij deze programma's zijn opgedaan, zullen bij de nadere invulling van de versterking van
lokale belangenbehartiging ten behoeve van de WMO een belangrijke rol spelen. Ik wil eerst
de uitkomsten van de evaluaties afwachten voordat ik uitspraken doe over de organisatie in
de toekomst.
Ik acht het niet mogelijk middelen van de diverse overheidslagen voor
belangenvertegenwoordiging centraal te bundelen. Gemeenten en provincies zijn autonome
overheden.
234 (SP)
Wordt bij het tot stand komen van de financiering rekening gehouden met de behoefte of
vraag? Zo ja, op welke wijze wordt dat vormgegeven? Zo neen, verwacht het kabinet dat
het streven om te groeien naar vraaggestuurde zorg nog waargemaakt kan worden? (blz.
10)
234
Allereerst merk ik op dat in het kader van de WMO geen sprake is van `vraaggestuurde
zorg'. Als u doelt op de AWBZ, dan beoog ik nog steeds met de gemoderniseerde AWBZ de
mogelijkheden voor vraagsturing door de cliënt te vergroten.
Voor wat betreft de verdeling van de WMO-middelen over de gemeenten zal nog een
verdeelsystematiek nader worden uitgewerkt. Deze verdeling moet aansluiten bij de
kostenstructuur van de gemeente en moet kunnen worden vertaald in verdeelmaatstaven.
Ook is afgesproken dat nader zal worden gekeken naar de groeivoet in afwijking van de
normale accressystematiek.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
19
255 (Groen Links)
Is het kabinet zich bewust van het risico dat het creëren van een nieuw schot tussen
intramurale en extramurale zorg ertoe kan leiden dat zorgkantoren en gemeenten gaan
proberen zorg op elkaar af te wentelen?
255
Het kabinet is zich bewust van deze spanning. Goede indicatiestelling en bestuurlijk overleg
bij de protocollering in de indicatiestelling met de VNG moet dit voorkomen.
290 (Christen Unie)
Kan worden ingegaan op de kritiek van onder meer de VGN dat het voorstel te weinig
waarborgen heeft om een bestendig stelsel voor langdurige zorg en maatschappelijke
ondersteuning aan mensen met een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke en/of
communicatieve handicap te garanderen?
290
Ik heb u een kopie van mijn antwoord op de brief van de VGN toegezonden (kenmerk DBO-
CB-U-2500488).
292 (Christen Unie)
Welk bedrag wordt bespaard met de invoering van de WMO? (blz. 1)
292
Ik verwacht bij invoering van de WMO op termijn doelmatigheidswinst door lokaal maatwerk
en door versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de burger. Dit moet gebeuren
zonder dat het voorzieningenniveau wordt aangetast. Het gaat hier als het ware om `minder
meer' op termijn. Dat wil zeggen dat er nog steeds een groei van de kosten wordt verwacht,
maar dat deze minder snel zal gaan als zonder de beoogde maatregelen. De overheveling
van middelen van de AWBZ naar de WMO zal niet gepaard gaan met bezuinigingen.
365 (PVDA en Christen Unie)
Wat vindt het kabinet van het standpunt van de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv)
dat er nog te veel financiële risico's zitten aan het overhevelen van het budget van de
AWBZ naar de gemeenten c.q. dat het te vroeg is om tot financiering van WMO-taken via
het Gemeentefonds over te gaan? (blz. 15)
365
Er komt een separate reactie op het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen.
Het kabinet is van mening dat financiering via het gemeentefonds de aangewezen weg is.
Echter, financiering gedurende een korte periode via een doeluitkering dan wel oormerking
binnen het gemeentefonds wil het kabinet niet bij voorbaat uitsluiten voor de nieuwe
gemeentelijke taken als dat uiteindelijk overeenstemming over de WMO zou bewerkstelligen.
Met de VNG is inmiddels afgesproken de mogelijkheden nader te onderzoeken.
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport