Dossier Diemerzeedijk afgesloten
1 december 2004 - Remco Asselbergs
Het college van B&W heeft besloten het schikkingsvoorstel van het
Openbaar Ministerie (OM) over de Diemerzeedijk te aanvaarden omdat het
college verder procederen over deze zaak maatschappelijk niet
verantwoord vindt.
Diverse onafhankelijke onderzoeken tonen aan dat de beschuldiging, het
aanbrengen van een minder stabiele afdekconstructie op de
Diemerzeedijk door de toepassing van secundaire grondstoffen, niet
gegrond was. Ruim drie jaar na het gereed komen van de sanering van de
Diemerzeedijk erkent ook het OM dat de sanering milieuhygiënisch goed
is uitgevoerd en dat er sprake is van een veilige situatie. Het
meningsverschil tussen de gemeente en het OM over meer procedurele
zaken blijft echter bestaan.
Amsterdam betreurt het dat het Openbaar Ministerie niet bereid is
gebleken het onderzoek te stoppen en de zaak te seponeren toen bleek
dat er geen milieuschade of zelfs maar een risico van milieuschade was
opgetreden.
Na de aanvankelijk zware beschuldigingen van het OM is wat overblijft
naar het oordeel van de gemeente Amsterdam procedureel én inhoudelijk
flinterdun. Omdat het de zaak wil sluiten heeft het besloten op het
schikkingsvoorstel in te gaan. Nog meer geld, gerechtelijke en
gemeentelijke capaciteit besteden aan een discussie over of een
vergunning of een melding noodzakelijk was, gaat het college te ver.
Achtergrond
Op instigatie van de Milieu Inspectie van het ministerie van VROM is
het Openbaar Ministerie in april 1999 een strafrechtelijk onderzoek
begonnen naar de sanering van de voormalige vuilstortplaats aan de
Diemerzeedijk. Dit was net nadat de uitvoering van de sanering was
gestart.
Nadat het bijna twee jaar onduidelijk bleef waarvan de gemeente werd
verdacht, kwam het OM in januari 2001, toen de sanering gereed was,
met een rapport van de Milieu Inspectie. Hieruit bleek dat inspectie
en OM meenden dat het gebruik van secundaire grondstoffen (slakken die
overblijven na vuilverbranding) onder de afdeklaag een minder stabiele
afdekconstructie zou opleveren dan dat het geval zou zijn indien zand
zou zijn gebruikt.
Het ingenieursbureau Arcadis dat voor Amsterdam het ontwerp van de
sanering had gemaakt, TNO, dat onafhankelijk een risicoanalyse had
uitgevoerd en ook de beleidsafdeling Bodem van VROM, spreken dit
tegen. Het gebruik van secundaire grondstoffen in plaats van zand bij
dit soort werkzaamheden is bovendien in overeenstemming met het
rijksbeleid. Minister Pronk van VROM en wethouder Stadig Ruimtelijke
Ordening van Amsterdam hebben naast deze onderzoeken in mei 2001 ook
een extra oordeel gevraagd aan de onafhankelijke Technische Commissie
Bodembescherming. Deze commissie kwam in augustus 2001 tot het oordeel
dat de door Amsterdam aangebrachte constructie conform de huidige
stand van de techniek is en dat er geen hogere risico's zijn door de
toepassing van secundaire grondstoffen.
Daarmee was het voor de minister van VROM duidelijk dat Amsterdam een
goed resultaat heeft geleverd. Dit werd tijdens het openingswoord bij
gelegenheid van het gereedkomen van de sanering door de
directeur-generaal van VROM duidelijk gesteld.
Wijzigingsvergunning
Het Openbaar Ministerie bleef van mening dat er procedurele fouten
waren gemaakt door de gemeente Amsterdam. Amsterdam had volgens het OM
voor het gebruik van de secundaire grondstoffen een zogeheten
wijzigingsvergunning moeten aanvragen en zou niet hebben mogen
volstaan met een melding aan het bevoegd gezag. Amsterdam is het daar
niet mee eens.
Ook is het OM van mening dat Amsterdam voor enkele kleine lozingen van
water op het IJmeer een vergunning had moeten aanvragen. Dit is
opmerkelijk omdat regenwater jaren lang op de stortplaats viel en
afstroomde naar het IJmeer en Rijkswaterstaat tijdens de voorbereiding
van de sanering nooit naar voren heeft gebracht dat zij een vergunning
noodzakelijk achtte. Door de sanering is het afstromen van regenwater
in het IJmeer gestopt.
De schikking betreft een bedrag van EUR 100.000.
Pb-196
© Gemeente Amsterdam
Gemeente Amsterdam