Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

Ons kenmerk Inlichtingen bij Doorkiesnummer Den Haag PG/ZP 2.537.024
Onderwerp Bijlage(n) Uw brief Preventieplan soa en hiv in Nederland 1

1. Inleiding
Het aantal seksueel overdraagbare aandoeningen (soa waaronder hiv) is de afgelopen jaren gestegen. Ondanks dat deze stijging in 2003 gestabiliseerd lijkt, vind ik deze trend zorgwekkend1. Ik heb daarom in mijn beleidsbrief (22 september 2003, Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 220, nr.1) een extra impuls aangekondigd in het bestrijden van seksueel overdraagbare aandoeningen.
Ik wil de soa- en hiv-preventie in Nederland op twee manieren verbeteren. Ten eerste: het herzien en uitbreiden van de curatieve soa-bestrijding. Ten tweede: een integraal programma voor soa- en hiv-preventie2. Over het eerste traject heb ik u eerder al geïnformeerd (8 juli 2003, Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 220, nr.3). Deze brief gaat daarom primair over het integrale programma op het gebied van soa- en hiv-preventie; ik zal daarbij ook de samenhang met de curatieve soa-bestrijding aangeven. Voordat ik mijn maatregelen toelicht ga ik in deze brief eerst in op de knelpunten die ik eerder in mijn brief van 22 september 2003 heb beschreven. Ik geef aan welke stappen ik sindsdien heb genomen om tot de juiste maatregelen te komen. Ten slotte beschrijf ik de maatregelen die nodig zijn om de soa- en hiv-preventie in Nederland inhoudelijk én wat betreft de aansturing te verbeteren.

2. Actuele vragen en knelpunten
Er gebeurt veel op het gebied van preventie van seksueel overdraagbare aandoeningen; veel partijen doen op dit terrein goed werk en er zijn diverse programma's beschikbaar. De stijgende lijn in de cijfers lijkt aan te tonen dat het preventiebeleid onvoldoende effectief is. Daarbij komt dat het huidige beleid naar mijn mening voor een deel ook ondoelmatig is. Bij de voorlichting zijn er zowel landelijke als lokale activiteiten, die zich zowel op het algemene publiek als op specifieke doelgroepen richten. Veel partijen houden zich met dit onderwerp

1 Omdat voor een aantal peilstations geen gegevens over voorgaande jaren beschikbaar zijn, dienen deze resultaten voorzichtig te worden geïnterpreteerd. (Laar, M van de en Op de Coul, E.L.M.; HIV and Sexually Transmitted Infections in the Netherlands in 2003. Bilthoven, RIVM, november 2004). 2 In mijn brief van 22 september 2003, sprak ik over een integraal programma op het gebied van voorlichting. Omdat voorlichting een te beperkte beschrijving is van de activiteiten die onderdeel uitmaken van mijn plan zal ik verder de term preventie gebruiken in plaats van voorlichting.

Postbus 20350 Bezoekadres: Correspondentie uitsluitend Internetadres: 2500 EJ DEN HAAG Parnassusplein 5 richten aan het postadres www.minvws.nl Telefoon (070) 340 79 11 2511 VX DEN HAAG met vermelding van de Fax (070) 340 78 34 datum en het kenmerk van deze brief.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
2
Kenmerk
PG/ZP 2.537.024

bezig. Hierin ontbreekt soms de samenhang. Dit kan leiden tot overlap en lacunes. Mijn doel is: de preventie effectiever en doelmatiger maken en meer toespitsen op doelgroepen. Een sterkere regie en meer samenhang moeten versnippering en overlap voorkomen. Maar eerst moet er goed zicht zijn op de actuele situatie.
Daarom heb ik heb Soa Aids Nederland (SANL) gevraagd de actuele situatie op het gebied van soa- en hiv- preventie te beschrijven en mij op basis hiervan te adviseren. Dit advies staat in de notitie 'Preventie van hiv en ander soa in Nederland. Advies aan de minister van VWS'3.
Het advies is besproken in het Platform soa en seksuele gezondheid waarin diverse experts zitten. Vervolgens hebben verschillende (relevante) landelijke en lokale organisaties hierop kunnen reageren. Ik behandel in deze brief per onderwerp achtereenvolgens de vraag, het antwoord en geef daarna telkens mijn standpunt.


- Wat zijn de huidige risicogroepen en trends en wat is hun omvang? Risicogroepen
Een analyse van hiv-infecties en ontwikkelingen in soa- en hiv-consulten laat de volgende risicogroepen zien:
· mannen met homoseksuele contacten;
· allochtonen (met namen personen uit hiv-endemische gebieden); · jongeren;
· prostituees en prostituanten;
· druggebruikers
· personen met hiv;
Trends
De periode 2000 ­ 2003 kent de volgende epidemiologische trends: een toename van soa (voornamelijk syfilis en chlamydia), een toename van hiv-infecties (toename nieuwe hiv- infecties van oudere homomannen) en een toename van soa bij mensen met hiv (syfilis en recent LGV). Uit de cijfers van de hiv-registratie van Stichting Hiv Monitoring blijkt tevens dat overdracht van hiv door heteroseksueel contact de afgelopen jaren is toegenomen; in 2003 werd 44 procent van de nieuw geregistreerde personen via heteroseksueel contact besmet. Dit is een verdubbeling ten opzichte van 1997. De resultaten over 2003 van de soa-surveillance laten een verdere stijging zien van het aantal soa-consulten: met 7,5 procent ten opzichte van 2002. Dit komt waarschijnlijk deels door het beleid om mensen te stimuleren zich op hiv en soa te laten testen (het `actief testen' beleid4); er is echter ook een toename van onveilig vrijen5 bij onder anderen jongeren, homoseksuelen en mensen uit hiv-endemische gebieden6. De stijging lijkt in 2003

3 Volledige titel "Preventie van hiv en ander soa in Nederland. Advies aan de minister van VWS". Het adviesrapport is te downloaden op de website www.aidsfonds.nl
4 Veel mensen in Nederland weten niet of besmet zijn met het hiv-virus. Het benadrukken van het belang van testen kan het aantal gevonden hiv-infecties doen toenemen; dit is een gewenst resultaat van een geslaagd actief testbeleid. Een deel van de gevonden infecties is mogelijk niet recent verworven en is daarmee geen indicatie voor actuele epidemiologische ontwikkelingen. Het is wel mogelijk om met onderzoek te bepalen of infecties al dan niet recent verworven zijn.
5 Bakker F., Vanwesenbeek I., Veilig Vrijen en condoomgebruik bij jongeren en jongvolwassenen. Stand van zaken augustus 2003 en ontwikkelingen sinds september 1987. Utrecht. Rutgers Nisso Groep. Hospers H.J., Dörfler, T.T. en Zuilhof W. Monitoronderzoek 2003. Amsterdam, Schorerstichting 2003. 6 Hiv-endemische gebieden zijn gebieden waar veel mensen met hiv zijn besmet; zoals Afrika ten zuiden van de Sahara, het Caraïbisch gebied, Latijns-Amerika en Zuid-Oost-Azië.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
3
Kenmerk
PG/ZP 2.537.024

enigszins te stagneren. De surveillance laat namelijk ook zien dat een aantal soa (chlamydia, gonorroe) niet langer stijgt en dat het aantal syfilisgevallen weer toeneemt (met 10 procent ten opzichte van 2002). Ook blijkt er een `nieuwe' soa (LGV) onder mannen met homoseksuele contacten te zijn.

Niet alleen ongunstige epidemiologische ontwikkelingen, maar ook ontwikkelingen in gedrag kunnen leiden tot het verder verspreiden van hiv en andere soa in Nederland. Onderzoek laat zien dat verschillende groepen toenemend risicogedrag hebben, zoals: meer sekspartners (homomannen, bepaalde groepen, allochtonen), een grotere groep seksueel actieve homomannen met hiv, riskanter gedrag van homomannen, minder condoomgebruik bij jongeren, laag of inconsistent condoomgebruik bij losse en vaste partners (die geen klanten zijn) in de prostitutie en bij seks met vaste partners bij druggebruikers (zie bijlage 1).

Standpunt
De genoemde risicogroepen sluiten aan bij de groepen waarop de huidige landelijke preventieprogramma's zich richten. Dit zijn de programma's mannen met homoseksuele contacten, allochtonen, prostituees en prostituanten, jongeren, druggebruikers en mensen met hiv7. Binnen de doelgroepen moeten zogenaamde hoogrisiconetwerken voorrang krijgen bij de aanpak.


- Wat zijn actuele voorlichtingsinterventies, hoe effectief zijn die en hoe is het geld verdeeld over doelgroepen?
De effectiviteit van preventie hangt af van een combinatie van factoren: kennis van epidemiologische ontwikkelingen, kennis van ontwikkelingen en bepalende gedragsfactoren, kennis van de effecten van interventies en het toepassen van interventies die aantoonbaar goed zijn. Preventie van hiv en andere soa is ook effectiever met maatwerk; er zijn verschillende aanpakken nodig voor de uiteenlopende risicogroepen. Maar ook binnen deze doelgroepen helpt bijvoorbeeld één interventie voor alle homomannen of voor alle allochtonen niet voldoende. Er zijn verschillende acties nodig voor onder anderen verschillende leeftijdsfasen, seksen, culturele achtergronden en sociaal-economische posities.

Effectieve acties zijn, naast voorlichting op scholen, vooral kleinschalige interventies (in groepen of individueel), waarbij groepsgenoten onderling van elkaar leren (`peer education') of waar specifieke vaardigheden worden getraind. Deze acties sluiten aan bij de belevingswereld van de doelgroep en de manier waarop zij omgaan met het onderwerp. In Nederland is de effectiviteit aangetoond van: voorlichting op publieke ontmoetingsplaatsen van homomannen, voorlichting in de eigen taal en cultuur aan migranten, spuitomruil voor injecterende druggebruikers en het lespakket Lang Leve de Liefde: voorlichting over seksuele vorming en relaties met inbegrip van soa en hiv, evenals een actie via Internet voor jonge homomannen met een vaste relatie. Het goed in de praktijk toepassen is een voorwaarde voor het behalen van resultaten. Aantoonbaar goede interventies worden lang niet altijd systematisch en overal in het land in

7 Naast preventie gericht is op doelgroepen is een programma gericht op algemene publieksinformatie en informatie voor intermediairen belangrijk. Dit omvat bijvoorbeeld feitelijke informatie door middel van folders, websites en informatie op maat voor het algemene publiek en informatie voor beroepsbeoefenaren (huisartsen, GGD'en).

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
4
Kenmerk
PG/ZP 2.537.024

de praktijk toegepast. Dit komt volgens Soa Aids Nederland deels doordat bij het ontwikkelen van de interventie te weinig is gelet op de mensen of instellingen die dit moeten uitvoeren en de omgeving waarin dit moet gebeuren. Ook hebben de beoogde uitvoerders soms andere prioriteiten. Werken in vastomschreven groepen bevordert het daadwerkelijk toepassen van nuttige initiatieven. De soa- en hiv-preventie werkt onder meer in school, uitgaansleven, prostitutiebedrijven, internet, opvang asielzoekers, internationale schakelklassen, verslavingszorg en instellingen voor detentie8.

Financiering
De financiering van de huidige landelijke programma's loopt sterk uiteen. Dit heeft vooral historische redenen. Het programma voor mannen met homoseksuele contacten krijgt het meeste geld, de programma's voor allochtonen en mensen met hiv hebben het kleinste budget9.

Standpunt
Een goede soa- en hiv-preventie staat of valt met effectieve acties en programma's die ook daadwerkelijk gebruikt worden. Hiervoor moeten implementatieplannen ontwikkeld worden. Innovatie en toepassing moeten onderdeel zijn van elk landelijke soa/aids preventieprogramma.


- Is er sprake van overlap en voor welke groepen/settings zijn geen programma's en acties beschikbaar?
Bij de preventie van soa en hiv zijn diverse organisaties betrokken. Dit zijn onder anderen Soa Aids Nederland, de Schorerstichting, het Nationaal Instituut voor Gezondheids- bevordering en Ziektepreventie (NIGZ), Afapac, Hiv Vereniging Nederland, Mainline10 en de Rutgers Nisso Groep. Voor het ontwikkelen en uitvoeren van een effectieve preventie zijn uiteenlopende soorten deskundigheid nodig, bijvoorbeeld op het gebied van surveillance, onderzoek, beleidsontwikkeling, het ontwikkelen van interventies, deskundigheids- bevordering en productie en distributie van materialen. Ook moet men goed met de beoogde doelgroepen weten om te gaan. Geen enkele organisatie heeft al deze deskundigheid in huis. Overlap tussen de programma's komt vooral voor binnen doelgroepen, bijvoorbeeld: jonge homo's, allochtone jongeren, allochtone druggebruikende prostituees, et cetera. Een lacune is de landelijke ondersteuning van soa- en hiv preventie voor allochtonen. Dit programma is maar beperkt in omvang. Daarnaast ontbreekt een landelijk programma voor mensen uit gebieden waar hiv veel voor komt.

8 Gevangenissen zijn plaatsen waar meerdere risicogroepen bereikt kunnen worden. 9 Sommige uitvoerders hebben aanvullende financiering om meer activiteiten in het kader van het programma uit te kunnen voeren. Daarnaast worden veel lokale activiteiten betaald uit verschillende bronnen, zoals de gemeenten, GGD'en, Fonds OGZ, ZonMw of het Aidsfonds. Voor een overzicht zie: 'Preventie van hiv en ander soa in Nederland. Advies aan de minister van VWS', Soa Aids Nederland, 2004. 10 Afapac is een organisatie voor soa- en hiv-preventie voor mensen uit sub-Sahara-Afrika. Mainline is een organisatie voor soa- en hiv-preventie bij druggebruikers

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
5
Kenmerk
PG/ZP 2.537.024

Standpunt
Er is sprake van overlap in de activiteiten voor doelgroepen. Daarom moet het onderscheid tussen de domeinen volstrekt helder zijn. Een goede indeling is als volgt: · de programma's druggebruikers, jongeren en homo's gaan over deze specifieke doelgroepen en de setting waar deze doelgroepen te vinden zijn; · het programma prostitutie is gekoppeld aan personen in deze specifieke setting; · de programma's allochtonen en mensen met hiv richten zich de specifieke doelgroepen en settings, behalve waar andere programma's dit al doen. Ik wil de aansturing van het programma allochtonen verbeteren en een oplossing vinden voor het ontbreken van een programma voor mensen uit hiv-endemische gebieden. De uitwerking van deze voornemens staat in paragraaf 3.


- Hoe kunnen curatieve soa-bestrijding en preventie gekoppeld worden? De curatieve soa-bestrijding biedt een goede gelegenheid voor preventie omdat hier de mensen met klachten komen. Mensen met hiv of een andere soa of klachten op dit gebied, hebben contact met onder anderen huisartsen, dermatologen, sociaal verpleegkundigen en aids-behandelaren. Bij de huisarts, op de soa-polikliniek, tijdens het soa-spreekuur bij de GGD en in het hiv-behandelcentrum zijn er verschillende mogelijkheden om aandacht te besteden aan voorlichting en preventie. Deze kansen moeten goed benut worden. Daarnaast bieden deze contacten inzicht in de risicogroepen en inzicht waar risicogedrag zich afspeelt.

Standpunt
Het koppelen van preventie en zorg in de soa-bestrijding heeft gevolgen voor de voorlichting over hiv en andere soa. De afgelopen tijd heeft het thema veilig vrijen centraal gestaan; de komende periode komt daar voor alle doelgroepen de noodzaak bij om te weten of je geïnfecteerd bent en het voorkomen van overdracht naar partner(s). Verdere koppeling is mogelijk in het traject voor het versterken van de curatieve soa- bestrijding waarover ik de Kamer eerder heb geïnformeerd. Op 1 januari 2005 gaan acht regionale soa-centra van start, verspreid over Nederland. De GGD'en zetten deze centra op. De centra hebben onder anderen als doel: (vroeg)tijdig opsporen en behandelen, hoogwaardige anonieme zorg, fungeren als expertisecentrum en verbeteren van samenhang tussen eerste- en tweedelijnszorg enerzijds en de collectieve gezondheidszorg anderzijds. (Het opzetten van deze centra sluit aan bij een aanbeveling uit het inmiddels afgesloten traject Versterking InfraStructuur Infectieziektebestrijding (VISI) dat de lokale uitvoering van de soa-bestrijding naar een hogere schaalgrootte (dan de lokale GGD) getrokken dient te worden.) De sterkere regionale regie in de soa-bestrijding kan verbindingen tussen de curatie en preventie van hiv en andere soa in een regio of een stad makkelijker maken.


- Hoe is soa- en hiv-preventie te verbreden naar seksuele gezondheid? Het bevorderen van seksuele gezondheid in het algemeen is in de preventie van hiv en andere soa bij een aantal doelgroepen de ingang en het kader voor de voorlichting over infecties met hiv en andere soa. Deze brede aanpak gebeurt al jarenlang, bijvoorbeeld bij preventie voor jongeren, voor homomannen en in de prostitutie. Sinds kort gebeurt dit ook bij preventie van hiv en andere soa bij allochtonen en mensen met hiv. De soa-centra kunnen, door meer aandacht voor preventie, dit bredere seksuele gezondheidsperspectief bevorderen.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
6
Kenmerk
PG/ZP 2.537.024

Standpunt
Ik vind het belangrijk dat er concrete verbindingen en meer samenwerking komt tussen bevorderen van seksuele gezondheid en de soa- en hiv-preventie. Staatssecretaris Ross-van Dorp heeft dat in haar brief over de preventie van ongewenste zwangerschappen en abortus ook al aangegeven; zij laat verkennen hoe dit terrein beter is af te stemmen met de soa- bestrijding.
In 2005 start in het kader van het tweede Programma Seksualiteit van ZonMw het project (onderdeel) seksualiteitshulpverlening in de eerste lijn. Dit wil samenwerkingsverbanden stimuleren in de eerste lijn voor een laagdrempelig, geïntegreerd aanbod van seksuele en reproductieve gezondheidszorg. Daarbij moeten betrokken worden: hulpverlening op het gebied van anticonceptie, soa-hulpverlening en eerstelijns seksuologische hulpverlening. In 2005 gaat waarschijnlijk een aantal proefprojecten van start. In 2005 wordt bezien of en hoe de projecten landelijke kunnen worden toegepast. Daarnaast start in 2005 een kleinschalig project om de abortuskliniek te laten screenen op chlamydia.

3. Conclusie
Mijn conclusie over de landelijke soa- en hiv-preventie als geheel is dat deze wel degelijk effectief is, maar verder moet worden aangescherpt. Dit wil ik realiseren door de preventiestructuur doelmatiger in te richten. Ik vind dat voor een extra impuls in de soa- en hiv-bestrijding een verbetering van de landelijke programma's, verbetering van de structuur, verbetering van het programma allochtonen en een herverdeling van geld nodig is.

Betere landelijke programma's
De landelijke programma's moeten coördinatie, beleids- en uitvoerende taken combineren. Elk programma moet expliciet aandacht besteden aan de volgende zaken: · Preventie moet niet alleen gericht zijn op gedragsverandering bij risicovol gedrag maar ook op gedragsbehoud waar al goed gedrag bestaat; · Preventie moet het belang benadrukken van weten of je geïnfecteerd bent; · De preventie van hiv en andere soa moeten samengaan, de manier waarop men ze kan voorkomen is vrijwel gelijk;
· Curatieve zorg en preventie moeten twee pijlers worden van één beleid, door preventie te koppelen aan de curatie van soa in de soa-poli's én door de keuze voor doelgroepen mede te baseren op de bezoekers van de soa-poli's; · De preventie van soa moet worden verbonden met seksuele gezondheid; · Er moet aandacht zijn voor de internationale dimensie van de preventie van hiv en andere soa (bijvoorbeeld mobiliteit);
· De ondersteuning moet afgestemd worden op de behoeften van lokale/regionale uitvoerders van de soa- en hiv-preventie (bijvoorbeeld GGD'en).

Heldere sturingsrelaties
Er moet meer samenhang komen in de landelijke soa- en hiv-preventie. Dat vraagt om een steviger sturing. Ik ga uit van de volgende structuur, die vanaf 2006 in werking moet zijn: · VWS stuurt op afstand en formuleert nationale doelen, kaders en randvoorwaarden voor de preventie van hiv en andere soa;

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
7
Kenmerk
PG/ZP 2.537.024

· Het nieuwe Centrum voor Infectieziektebestrijding (onderdeel van het VWS- agentschap RIVM) krijgt een belangrijke rol in het aansturen van de operationalisering van het uitgezette beleid op het gebied van soa en hiv. Het centrum stuurt de uitvoering van het programma op hoofdlijnen aan en verzorgt de beleidsadvisering aan VWS na overleg met Soa Aids Nederland. Tevens beoordeelt het Centrum de werkplannen van organisaties op het gebied van soa- en hiv- preventie en verstrekt de subsidies binnen de kaders van het VWS-beleid. Daarnaast let het centrum goed op `de vertaling' van het beleid in de praktijk en zorgt het voor samenhang tussen beleid, praktijk en onderzoek; · Soa Aids Nederland coördineert en stuurt op de samenhang tussen de verschillende programma's.

Het Platform soa en seksuele gezondheid, waarin experts op het gebied van soa-bestrijding en seksuele gezondheid zitten, ondersteunt het Centrum voor Infectieziektebestrijding en Soa Aids Nederland. Ik ben van plan deze nieuwe structuur in 2008, twee jaar na de invoering, te evalueren op doelmatigheid en doeltreffendheid.

Eén organisatie per doelgroep verantwoordelijk
Naast een effectieve preventiestructuur zijn sterke organisaties nodig die rechtstreeks toegang hebben tot de doelgroepen. Instellingen die vanuit soa- en hiv-preventie werken en directe toegang hebben tot risicogroepen zijn daarom de belangrijkste partners voor VWS. Ik onderscheid in het landelijke preventieprogramma 6 doelgroepen, met voor elke doelgroep één organisatie die de programmering voor hun doelgroep verzorgt en een deel van de preventietaken zelf uitvoert. Het gaat om de volgende doelgroepen en organisaties: · mannen met homoseksuele contacten: Schorerstichting; · allochtonen: Soa Aids Nederland (met daarin Afapac); · jongeren: Soa Aids Nederland;
· prostituees en prostituanten: Soa Aids Nederland; · druggebruikers: Mainline;
· mensen met hiv: Hiv Vereniging Nederland.
Deze organisaties moeten vanzelfsprekend andere organisaties inzetten die voor dezelfde doelgroep werken. Ook is samenwerking nodig met organisaties die deskundig zijn op aangrenzende gebieden, Rutgers Nisso Groep voor seksuele gezondheid, NIGZ voor gezondheidsbevordering (algemeen en specifiek bij allochtonen) en Trimbos instituut voor verslaving.

Programma allochtonen
Naast de andere verantwoordelijkheidsverdeling, wil ik in het bijzonder aandacht besteden aan het programma allochtonen. De cijfers laten zien dat er meer soa en hiv voor komt bij bepaalde allochtone groepen terwijl het programma voor deze doelgroep het minste geld heeft. De ondersteuning is niet optimaal en er ontbreekt een programma voor mensen uit gebieden waar hiv veel voor komt. Ik ga daarom de coördinatie van het programma allochtonen versterken en meer geld uittrekken voor soa- en hiv-preventie bij allochtonen.

Ik zal het programma allochtonen versterken door de programmacoördinatie met ingang van 2006 onder te brengen bij Soa Aids Nederland. Deze organisatie heeft nu al activiteiten voor allochtonen binnen de programma's voor jongeren en binnen de prostitutie. Ook wordt het

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
8
Kenmerk
PG/ZP 2.537.024

programma voor mensen uit hiv-endemische gebieden (dat momenteel programma sub- Sahara-afrikanen heet en wordt uitgevoerd door de stichting Afapac) bij Soa Aids Nederland ondergebracht.

Soa Aids Nederland zal als coördinator van het allochtonenprogramma samenwerken met andere partijen die deskundig zijn op dit terrein. Dit betreft met name het steunpunt allochtonen (voorheen coördinatiepunt) van het NIGZ, dat nu nog coördinerend is op het gebied van soa- en hiv-preventie bij allochtonen. Eind 2005 worden de activiteiten van het steunpunt allochtonen bij het NIGZ beëindigd zodat met ingang van 2006 de subsidie hiervoor aan het NIGZ naar Soa Aids Nederland kan.

In 2005 komt er daarnaast 100.000 euro netto extra beschikbaar. Vanaf 2006 komt krijgt het programma allochtonen er 300.000 euro bij, ten laste van de programma's voor homomannen en voor jongeren, die elk met 150.000 euro worden gekort. Dit betekent dat vanaf 2006 in totaal 550.000 euro beschikbaar is voor het programma allochtonen.

Ik verwacht dat bovengenoemde maatregelen de preventie van soa en hiv de benodigde extra impuls geven.

De minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

H. Hoogervorst

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
9
Kenmerk
PG/ZP 2.537.024

Bijlage 1

Gedragstrends
Homomannen
De meerderheid van de homomannen (tweederde tot driekwart) heeft veilige seks. Voor een minderheid lijkt de norm van veilig vrijen minder absoluut geworden en kiest men soms voor andere risicoreductie strategieën. Een grote minderheid (46 procent) is niet op hiv getest uit angst voor een positieve uitslag of omdat men denkt geen risico te hebben gelopen. Het aantal mensen dat getest is, neemt wel toe. Er is sprake van een toename in anale seks en in het aantal sekspartners. Er is een toenemende groep seksueel actieve homomannen met hiv. Internet wordt aanmerkelijk vaker gebruikt voor het zoeken en vinden van sekscontacten, wat vaker leidt tot onveilig vrijen. Jongeren
Bij een steekproef onder jongeren van 14 tot 35 jaar is een daling zichtbaar in het condoomgebruik met losse partners en ongunstige ontwikkelingen twee determinanten van de intentie tot condoomgebruik: de sociale norm en de houding ten aanzien van condooms. Kanttekening is dat (een deel van) deze trend wellicht komt door het gebruik van een nieuwe meetmethode. Jongeren vinden het lastig om condooms te kopen, de meesten hebben niet altijd condooms bij zich, allen vinden het lastig condooms echt te gebruiken als de partner condoomgebruik weigert, als ze verliefd zijn, als jongeren al een paar maanden verkering hebben of als zij alcohol of partydrugs hebben gebruikt. Allochtonen
Uit de voorlopige resultaten van de hiv-surveys onder hoog-risicogroepen blijkt dat onder Surinamers, Antillianen, Kaap-verdianen (in Rotterdam) en Ghanezen (in Amsterdam) sprake is van een hoog risicogedrag: groot aantal sekspartners, inconsistent condoomgebruik, seksuele contacten in land van herkomst.
Prostitutie
Uit de hiv-surveys onder hoogrisicogroepen blijkt ook dat condoomgebruik met klanten onder prostituees (in Rotterdam) weliswaar hoog is, maar dat het falen van condooms ook regelmatig voorkomt. Tevens blijkt dat condoomgebruik met losse en vaste partners veel lager is.
Door recente beleidsmaatregelen zoals het legaliseren van prostitutie en het sluiten van tippelzones zijn niet legale prostituees overgegaan tot minder goed te lokaliseren strategieën zoals het werken vanuit een huiskamer, een bar of mobiel met als enig contactpunt de mobiele telefoon.
Druggebruikers
Onder druggebruikers varieert de hiv-prevalentie van 1 procent tot 26 procent, afhankelijk van de regio. Over het algemeen is de hiv-prevalentie onder druggebruikers stabiel, met uitzondering van Heerlen (1 procent in 1994 en 22 procent in 1999). Recente cijfers over het gedrag van druggebruikers uit Rotterdam zijn illustratief voor de landelijke situatie. Het percentage druggebruikers dat recent spuiten leende is in Rotterdam afgenomen van 18 procent in 1994 tot 8 procent in 2002. Seksueel risicogedrag is echter onveranderd hoog gebleven: inconsistent condoomgebruik is 85 procent met vaste partners,

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
10
Kenmerk
PG/ZP 2.537.024

43 procent met losse partners en 32 procent met klanten. Intraveneuze druggebruikers die weten dat ze hiv hebben, rapporteren over het algemeen vaker consistent condoomgebruik. Achtenvijftig procent van de Rotterdamse druggebruikers met hiv kent de eigen positieve serostatus niet.
Met name de combinatie van een relatief hoge hiv-prevalentie met seksueel risicogedrag met een mogelijke brugfunctie (via prostitutie) naar de algemene populatie vormt een gevaar. Overige te verwachten trends
Demografische ontwikkelingen leiden tot een andere samenstelling van de Nederlandse bevolking, met als gevolg toename andere patronen rond seksualiteit (bijvoorbeeld meer wisselende seksuele contacten bij sommige migranten, meer ouderen die seksueel actief blijven)
Door het actief testbeleid zullen meer hiv-infecties gevonden worden en dankzij de behandeling van de hiv-infecties zullen meer mensen met hiv deel uit(blijven)maken van de Nederlandse samenleving.
De uitbreiding van Europa zal naar verwachting leiden tot een grotere blootstelling aan soa, hiv/aids en tbc in Nederland. Door de uitbreiding zal naar verwachting de arbeidsmigratie naar Nederland toenemen. Daarbij zal het vaak gaan om alleenstaande mannen en vrouwen die in Nederland ook seksuele relaties aangaan.


---- --