Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
AV/PB/04/84180
Onderwerp Datum
Nota van wijziging bij het wetsvoorstel 1 december 2004
Langdurend zorgverlof (Kamerstukken II
2002/03, 28 467)
Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, de nota van wijziging inzake het
bovenvermelde voorstel aan.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
28 467 Wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten in verband met
het tot stand brengen van een recht op langdurig zorgverlof en het
aanbrengen van enkele verbeteringen
VIJFDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel IX B worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel IX C
Indien het bij koninklijke boodschap van 16 september 2004 ingediende voorstel van
wet houdende wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet inkomstenbelasting
2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet arbeid en zorg en van enige
andere wetten (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie
levensloopregeling) (Kamerstukken II, 2004/2005, 29 760) tot wet wordt verheven en in werking
is getreden, wordt de Wet op de loonbelasting 1964 met ingang van 1 januari 2005 als volgt
gewijzigd:
A. In artikel 38c worden het tweede en derde lid vervangen door:
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid blijven de artikelen 11, 18g, 18i, 19, 19a,
19b, 19c en 19d, zoals die luidden op 31 december 2004, van toepassing en is artikel 32aa
niet van toepassing voor een op 31 december 2004 bestaande regeling voor vervroegde
uittreding als bedoeld in artikel 18i, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, indien
ingevolge die regeling na 31 december 2005 nog uitsluitend uitkeringen kunnen worden gedaan
aan werknemers:
a. die voor 1 januari 2006 reeds een of meer uitkeringen ingevolge deze regeling genoten, of
b. die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt en ten aanzien van wie de
uitkeringen die ingevolge deze regeling worden gedaan met inachtneming van algemeen
aanvaarde actuariële grondslagen worden herrekend ingeval de uitkeringen later ingaan dan op
de in de regeling vastgestelde ingangsdatum.
B. In artikel 38d worden het tweede en derde lid, onder vernummering van het vierde
lid tot derde lid, vervangen door:
1
2
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid blijft artikel 38a, zoals dit artikel luidde op
31 december 2004, van toepassing voor een op 31 december 2004 bestaande
prepensioenregeling als bedoeld in artikel 38a, zoals dit artikel toen luidde, indien ingevolge die
prepensioenregeling na 31 december 2005 nog uitsluitend uitkeringen kunnen worden gedaan:
a. ingevolge aanspraken die voor 1 januari 2006 zijn opgebouwd, of
b. aan werknemers die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt mits:
1°. de uitkeringen die ingevolge die prepensioenregeling worden gedaan met
inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen worden herrekend ingeval de
uitkeringen later ingaan dan op de in de regeling vastgestelde ingangsdatum, en
2°. de prepensioenregeling, met inachtneming van de in of krachtens artikel 38a, zoals
dit artikel op 31 december 2004 luidde, gestelde normeringen en beperkingen, de mogelijkheid
van deeltijdpensioen biedt.
C. Aan artikel 38e wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking in zoverre van artikel 18a kan een ouderdomspensioen meer bedragen
dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de omzetting in
ouderdomspensioen van een op 31 december 2005 bestaande aanspraak ingevolge een
pensioenregeling als bedoeld in artikel 18a, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, voor
zover deze aanspraak is opgebouwd ten behoeve van pensioen in de periode voorafgaand aan
de datum waarop de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt
(vroegpensioen).
Artikel IX D
Indien het bij koninklijke boodschap van 16 september 2004 ingediende voorstel van
wet houdende wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet inkomstenbelasting
2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet arbeid en zorg en van enige
andere wetten (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie
levensloopregeling) (Kamerstukken II, 2004/2005, 29 760) tot wet wordt verheven en in werking
is getreden, wordt de Wet op de loonbelasting 1964 met ingang van 1 januari 2006 als volgt
gewijzigd:
A. In artikel 19g, derde lid, vervalt "ter zake van een voorziening in geld".
B. In artikel 22ca, tweede lid, wordt "een voorziening in tijd of geld" vervangen door:
een voorziening.
Artikel IX E
Indien het bij koninklijke boodschap van 16 september 2004 ingediende voorstel van
3
wet houdende wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet inkomstenbelasting
2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet arbeid en zorg en van enige
andere wetten (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie
levensloopregeling) (Kamerstukken II, 2004/2005, 29 760) tot wet wordt verheven en in werking
is getreden, wordt de Wet inkomstenbelasting 2001 met ingang van 1 januari 2006 als volgt
gewijzigd:
A. In artikel 8.14b, eerste lid, wordt "een voorziening in tijd of geld" vervangen door:
een voorziening.
B. In artikel 8.18a, tweede lid, wordt "een voorziening in tijd of geld" vervangen door:
een voorziening.
Toelichting
Deze nota van wijziging bevat een aantal technische aanpassingen van de Wet op de
loonbelasting 1964 en de Wet inkomstenbelasting 2001 die verband houden met het wetsvoorstel
Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (hierna
aangeduid als het wetsvoorstel):
1. Het overgangsrecht voor regelingen voor vervroegde uittreding en prepensioenregelingen
wordt in overeenstemming gebracht met de doelstelling van en de toelichting op het
amendement van het lid Vendrik c.s. (Kamerstukken II 2004/2005, 29 760, nr. 30).
2. Het laten vervallen van de mogelijkheid om in het kader van de levensloopregeling een
voorziening in tijd op te bouwen wordt alsnog verwerkt in een aantal artikelen, die
abusievelijk nog niet op dit punt waren aangepast.
3. Net als reeds voor aanspraken ingevolge een prepensioenregeling en voor aanspraken
ingevolge een overbruggingspensioen in het wetsvoorstel is bepaald, mag het
ouderdomspensioen eveneens meer bedragen dan de in artikel 18a van de Wet op de
loonbelasting 1964 opgenomen maxima voor zover dit het gevolg is van de omzetting in
ouderdomspensioen van een voor 1 januari 2006 opgebouwde aanspraak ingevolge een
vroegpensioenregeling, voor zover deze aanspraak is opgebouwd ten behoeve van
pensioen in de periode voorafgaand aan het bereiken van 65-jarige leeftijd.
Zonder de onder punt 1 genoemde aanpassing zouden naar verwachting de volgende
budgettaire consequenties optreden:
Derving (-) tov wetsvoorstel 2006 2007 2008 2009 2010 2011
-405 -605 -450 -570 -845 -1145
4
Met deze aanpassing wordt tevens voorkomen dat in de toekomst negatieve effecten op de
arbeidsparticipatie van ouderen optreden als gevolg van de uit het hiervoor genoemde
amendement voortvloeiende mogelijkheid voor werknemers die vóór 1 januari 2005 nog niet de
leeftijd van 55 jaar hebben bereikt om nog tien jaar aanspraken ingevolge een
prepensioenregeling op te bouwen. De inwerkingtreding van de in het wetsvoorstel opgenomen
maatregelen met betrekking tot kapitaalgedekte regelingen zou daarmee feitelijk voor alle
leeftijdsgroepen worden uitgesteld tot 1 januari 2015.
Artikelgewijze toelichting
Artikel IX C
In onderdeel A wordt het overgangsrecht voor regelingen voor vervroegde uittreding in
overeenstemming gebracht met de doelstelling van en de toelichting op het amendement van het lid
Vendrik c.s. (Kamerstukken II 2004/2005, 29 760, nr. 30). Doelstelling van dit amendement was om de
arbeidsparticipatie van ouderen te verhogen door in het aanvankelijk in het wetsvoorstel opgenomen
overgangsrecht een aanvullende voorwaarde op te nemen. Het ging hierbij om de voorwaarde, dat de
regelingen bij het later ingaan van de uitkeringen tot een herrekening van de uitkeringen leiden met
inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. Het amendement is echter zodanig
vormgegeven dat dit tevens tot een uitbreiding van de onder het overgangsrecht vallende groep
werknemers leidde. Anders dan werd beoogd, zou het overgangsrecht ook gaan gelden voor de
uitkeringen aan werknemers die niet vóór 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt. De
uitkeringen ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding voor deze groep werknemers en de voor
die uitkeringen betaalde premies zouden in dat geval tot en met 31 december 2014 fiscaal gefacilieerd
blijven. Met de in onderdeel A voorgestelde wijziging wordt dit alsnog hersteld.
In onderdeel B wordt het overgangsrecht voor regelingen voor prepensioenregelingen eveneens
in overeenstemming gebracht met de doelstelling van en de toelichting op het amendement van het lid
Vendrik c.s. (Kamerstukken II 2004/2005, 29 760, nr. 30). Voor prepensioenregelingen geldt naast de
hiervoor genoemde voorwaarde van actuariële herrekening tevens de voorwaarde dat deze de
mogelijkheid van deeltijdpensioen bieden. Ook dit overgangsrecht is in het amendement zodanig
vormgegeven dat dit tevens tot een uitbreiding van de onder het overgangsrecht vallende groep
werknemers leidde. Ook het overgangsrecht voor prepensioenregelingen zou bij deze vormgeving
namelijk mede gaan gelden voor werknemers die niet vóór 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar hebben
bereikt. Ook deze groep werknemers zou in dat geval tot en met 31 december 2014 fiscaal
gefacilieerd prepensioen kunnen blijven opbouwen. Met de in onderdeel B voorgestelde wijziging wordt
dit alsnog hersteld.
In onderdeel C wordt voorgesteld om bij de omzetting van een voor 1 januari 2006 opgebouwde
aanspraak ingevolge een vroegpensioenregeling in een bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd ingaand
5
ouderdomspensioen niet te toetsen aan de in artikel 18a opgenomen maxima. Daarmee wordt deze
omzetting op dezelfde wijze behandeld als een omzetting in ouderdomspensioen van aanspraken
ingevolge een prepensioenregeling en van aanspraken ingevolge een overbruggingspensioen.
Artikel IX D
De in onderdeel A opgenomen aanpassing van artikel 19g, derde lid, houdt verband met het
vervallen van de mogelijkheid om in het kader van de levensloopregeling een voorziening in tijd op te
bouwen. Daarmee is de vermelding in artikel 19g, derde lid, dat dit lid uitsluitend geldt voor de
inhouding ter zake van een voorziening in geld overbodig geworden en bovendien onnodig
verwarrend.
In onderdeel B wordt in verband met het vervallen van de mogelijkheid om in het kader van de
levensloopregeling een voorziening in tijd op te bouwen in artikel 22ca "een voorziening in tijd of geld"
vervangen door "een voorziening" .
Artikel IX E
In onderdeel A wordt in artikel 8.14b "een voorziening in tijd of geld" vervangen door "een
voorziening " in verband met het vervallen van de mogelijkheid om in het kader van de
levensloopregeling een voorziening in tijd op te bouwen.
In onderdeel B wordt om dezelfde reden ook in artikel 8.18a "een voorziening in tijd of geld"
vervangen door "een voorziening" .
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
6
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid