Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk
8 november 2004 ASEA/LIV/2004/81819 nr. 2040502960
Onderwerp Datum
Kamervragen Noorman-den Uyl en Smits 1 december 2004 (PvdA)

./. Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de antwoorden op de vragen van de leden Noorman-den Uyl en Smits over de koopkracht voor chronisch zieken en gehandicapten.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

Vragen van de leden Noorman-den Uyl en Smits (beiden PvdA) aan de ministers van Sociale zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over koopkracht voor chronisch zieken en gehandicapten. (Ingezonden 8 november 2004)


1
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek van de Chronisch zieken en Gehandicapten (CG-) Raad over de achteruitgang in koopkracht voor chronisch zieken en gehandicapten? 1)

Ja.


2 en 3
Hoe oordeelt u over de achteruitgang in koopkracht, in het bijzonder over de verschillen tussen 65-minners en 65-plussers, zoals dat onderzoek signaleert?
Hoe verhouden deze cijfers zich met uw eigen gegevens?

In de brieven aan de Tweede Kamer van 27 en 28 november 2003 en van 8 december 2003 (ASEA/LIV/2003/83168, /88030 en /92764) is zowel op de generieke als op de specifieke koopkrachtontwikkeling voor 2004 ingegaan. Hierin zijn ook de koopkrachteffecten en de spreiding als gevolg van de pakketmaatregelen in de zorg en de veranderde buitengewone uitgaven aftrek verwerkt. Ten opzichte van dit beeld is er in de loop van 2004 weinig veranderd, zie hiervoor de brief van 17 september 2004 over de motie Van der Vlies (ASEA/LIV/2004/63557). Het rapport van de CG-Raad leidt ten opzichte hiervan niet tot nieuwe inzichten maar geeft wel een beeld van de koopkrachtmutatie van een aantal huishoudens. Daarbij veronderstelt de CG-Raad echter dat deze voorbeelden representatief zijn voor de groep chronisch zieken en gehandicapten. Dit leidt tot een eenzijdig beeld van de koopkrachtmutatie van alle chronisch zieken en gehandicapten. Bij de berekeningen van de inkomenseffecten is uitgegaan van de gemiddelde zorgkosten die chronisch zieken maken. De uitgaven van chronisch zieken en gehandicapten aan zorg (exclusief premies) lopen echter sterk uiteen. Driekwart van de populatie chronisch zieken en gehandicapten heeft zorgkosten die lager zijn dan voor de groep in zijn geheel (ongeveer een kwart heeft helemaal geen extra kosten). Een relatief klein deel van de chronisch zieken heeft juist (veel) hogere kosten. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de compensatie via de buitengewone uitgaven en de bijzondere bijstand. De CG-raad gaat er bovendien in alle gevallen vanuit dat de extra middelen in de bijzondere bijstand niet leiden tot extra uitkeringen. Een andere belangrijke factor die volgens de CG-raad verantwoordelijk is voor koopkrachtverlies van de groep chronisch zieken en gehandicapten is het nieuwe regime voor de aftrek van buitengewone uitgaven. De CG-raad schrijft dat de aangepaste buitengewone uitgaven (BU) aftrek slecht uitwerkt voor chronisch zieken en leidt tot een bezuiniging. Met behulp van een representatieve steekproef van 150.000 gedetailleerde elektronische aangiftes is door Financiën vastgesteld dat dit laatste niet het geval is. De staatssecretaris van Financiën is hier uitgebreid op ingegaan tijdens de recente behandeling van het Belastingplan 2005 in de Kamer.1 Vanwege de voorwaarde van budgetneutraliteit (zesde nota van wijziging) staan er tegenover de winnaars


1 Zie ook Kamerstukken 2004-2005, 29767 en 29758, nr. 46

1

(personen met hoge specifieke kosten die doorgaans moeilijk of niet voor BU in aanmerking kwamen) inderdaad ook verliezers (personen die met standaardkosten al een forse BU-aftrek hadden).

De gevonden verschillen tussen 65-plussers en 65-minners zijn voor een deel te verklaren uit de verschillen in het generieke beeld. De koopkrachtontwikkeling van ouderen is in 2004 beter dan voor 65-minners. Daarnaast hebben de onderzochte ouderenhuishoudens, gegeven de aannamen voor de hoogte van de extra zorgkosten, minder last van het nieuwe regime in de buitengewone uitgaven (vanwege het lagere belastingtarief voor 65-plussers). Verder wordt het beeld vertekend doordat één van de twee onderzochte ouderenhuishoudens in 2004 een lagere eigen bijdrage AWBZ gaat betalen. Dit is uitzonderlijk want voor slechts 6% van de thuiszorggebruikers is de bijdrage in 2004 lager dan in 2003.

4
Herinnert u zich het NIBUD-onderzoek naar koopkrachtmutaties 2), gepubliceerd in mei 2004 en uitgevoerd in opdracht van de PvdA-fractie uit de Tweede Kamer?

Ja.

5
Is inmiddels op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overleg geweest over het hiervoor genoemde NIBUD-onderzoek? Zo ja, vindt u de uitkomsten van dat NIBUD-onderzoek inmiddels wel goed en relevant?

Er is met het NIBUD overleg geweest waarin ook de correctheid en relevantie van de cijfers van het NIBUD is besproken. In het geval van het onderzoek in april is gebleken dat het NIBUD het uitgewerkte bijzondere bijstandsbeleid van één gemeente had meegenomen. In één situatie heeft het NIBUD laten zien wat de gevolgen zouden zijn als een huishouden géén bijzondere bijstand aanvraagt. In uw Kamer zijn de cijfers gepresenteerd alsof deze algemeen geldend zijn. Dat heb ik bestreden. De berekeningen geven geen nieuwe inzichten ten opzichte van de bovengenoemde brieven. Ze vertellen slechts een deel van het verhaal omdat de focus gericht wordt op een paar specifieke situaties. Hiermee wil ik niet zeggen dat de cijfers onjuist zijn, maar wel dat ze een specifieke situatie beschrijven.
Over de presentatie van koopkrachtcijfers is de afspraak gemaakt dat het NIBUD blijft communiceren dat de cijfers die het NIBUD presenteert specifieke huishoudens betreffen en dat het dus om voorbeelden gaat.

6
Wilt u in de geest van de motie-Van der Vlies 3) maatregelen nemen om de koopkrachtdaling van de getroffen groep te repareren?


2

Het rapport van de CG-Raad leidt niet tot nieuwe inzichten. Het kabinet ziet geen aanleiding om zijn standpunt zoals geformuleerd in de brief van 27 september in het kader van de motie Van der Vlies te wijzigen.

7
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg op 24 november 2004 over de uitvoering van bovengenoemde motie-Van der Vlies?

Ik ben bereid om de vragen vóór het Algemeen Overleg van 2 december te beantwoorden.


1) Algemeen Dagblad, 4 november jl.

2) Zie bijlage

3) Kamerstuk 29 200 XV, nr. 67

3