Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

Maatschappelijke dienstverlening. Een onderzoek naar vijf sectoren.
---


01-12-2004

Deze benadering doet geen recht aan de veelzijdigheid van de maatschappelijke dienstverlening. In het onderzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) dat als grondslag dient voor het vandaag gepubliceerde advies aan de regering over maatschappelijke dienstverlening wordt daarom een alternatieve benaderingswijze toegepast. Door een onderscheid te maken tussen de institutionele logica, de provisielogica en de vraaglogica van de dienstverlening wordt getracht een beter zicht te krijgen op de problemen die spelen in de vijf bovengenoemde sectoren.

Het onderzoek van de WRR is gepubliceerd als WRR Verkenning nr 6. De redactie werd gevormd door Huub Dijstelbloem, Pauline Meurs en Erik Schrijvers. Met bijdragen van onder meer Nico de Boer en Jan Willem Duyvendak, Marc van der Meer en Jelle Visser en Taco Brandsen met Jan-Kees Helderman.

Welzijn

De Boer en Duijvendak schetsen de historische ontwikkelingsgang van de welzijnssector in drie fasen: de zeer diverse voorgeschiedenis van de welzijnswerken, het megalomane welzijnsproject van de jaren zestig en zeventig en de decentralisatie vanaf het midden van de jaren tachtig. De institutionele problematiek in de huidige situatie wordt voor wat betreft de eerste subsector, het sociaal-cultureel werk, vooral geanalyseerd aan de hand van een bespreking van het (lange) invoeringstraject van de Welzijnswet en de instelling van marktwerking (publiek opdrachtgeverschap, private uitvoering). Deze ingrijpende institutionele ingreep heeft niet alle problemen waar het sociaal-cultureel werk mee te kampen heeft opgelost, integendeel, er bieden zich nieuwe kwesties aan. De provisielogica in de sector lijkt vooral te lijden te hebben van een weinig sterk ontwikkelde professionele cultuur. Ook bij de ontwikkeling van vraaggericht werken vallen vraagtekens te plaatsen: cliëntenparticipatie heeft bijvoorbeeld, anders dan in de zorg, nooit een wettelijke status gekregen.

De ontwikkeling van de tweede subsector, de kinderopvang liep lange tijd parallel met die van het sociaal-cultureel werk. Met de voorbereiding van de Wet Basisvoorziening Kinderopvang echter vindt een ingrijpende scheiding plaats die de Kinderopvangloskoppelt van het sociaal-cultureel werk. Terugtreding van de overheid op dit gebied kan voordelen hebben, zoals een versterking van het reactievermogen van de instellingen voor maatschappelijke problemen in een meer vraaggerichte situatie. Anderzijds gaat een lucratieve koppeling tussen kinderopvang en sociaal-cultureel werk nu verloren.

De studie eindigt met een advies waarin een onderscheid wordt aangebracht tussen de politieknormatieve projecten en de dienstverlenende activiteiten in het welzijnswerk.

Volkshuisvesting.

In deze studie concentreren Brandsen en Helderman zich op de aanloop naar de bruteringsoperatie van 1995 (waarin de financiële sturing door de overheid grotendeels werd opgeheven ten gunste van een grotere bestuurlijke vrijheid voor de woningbouwcorporaties) en de periode daarna. Het stelsel waarin sociale huurwoningen in handen zijn van privaatrechterlijke corporaties is volgens de auteurs redelijk robuust. Van de relatief hoge mate van huur in Nederland (ten opzichte van het eigen woningbezit) gaat een stabiliserende werking uit. Toch is er ook kritiek op het stelsel van na 1995. De toetsing van de sociale doelstellingen is lastig. Doorstroming stagneert, woningtekorten nemen toe en de sociale woningbouw en stedelijke vernieuwing zit op een dieptepunt. De investeringen door de corporaties lijken achter te blijven zodat een discussie over het aanwenden van het eigen vermogen van de corporaties voortdurend op de achtergrond speelt. Tegelijkertijd zijn er veel innovatieve praktijken waar te nemen in de sector. Wonen wordt steeds meer gedefinieerd vanuit een levensstijl of behoefte, in plaats van uit het fysieke object, waardoor er een verruiming van de dienst optreedt (zoals een koppeling tussen wonen en zorg). Daarnaast blijken er verschillende vormen van gemengd eigendom mogelijk, constructies die vooral aantrekkelijk zijn voor koopstarters en oudere eigenaarbewoners. Als zodanig is er een grensvervaging te signaleren waardoor er ruimte ontstaat voor experimenten met huren en kopen.

Gezondheidszorg

De besturing van de gezondheidszorg wordt door van der Grinten en Vos beschreven in vier periodes. De eerste loopt van wederopbouw tot de Structuurnota Hendriks (1945-1975); de tweede van de Structuurnota Hendriks tot het Rapport Dekker (1975-1990); de derde van plan Simons tot het testament van Paars II, de nota Vraag aan bod (1990-2000); en de vierde van Paarse onvrede naar plan Hoogervorst (2000-2004). De zorgsector ziet zich voor twee taken gesteld: publieke belangen dienen en individuele preferenties honoreren. De auteurs signaleren een oplopende spanning tussen deze twee taken. Zij onderzoeken deze spanning voor de verschillende deelmarkten die in de zorg op grond van het soort interventie (preventie, verpleging, verzorging) zijn te typeren. De vraag is of de sturing van de sector, de sturing van het aanbod en de sturing door de vraag adequaat in een systeem te verenigen zijn. Het huidige besturingssysteem van de zorgsector dreigt te bezwijken onder een drievoudige last: de interne complexiteit, het alsmaar toenemende politieke en maatschappelijke belang en het afnemende sturingsvermogen van de overheid. Naar de mening van de auteurs moet de sturingsproblematiek vanuit drie perspectieven (analoog aan de drie logicas) begrepen worden: het perspectief van de zorg, van de cliënt en van de institutionele inbedding. Vanuitieder perspectief formuleren zij oplossingsrichtingen en stellen de aannames en voorwaarden daarvoor vast.

Arbeidsvoorziening

Van der Meer en Visser onderscheiden verschillende bestuurlijke modellen die elkaar sinds het centralistische model van het staatsmonopolie na de Tweede Wereldoorlog zijn opgevolgd: de territoriale decentralisatie van arbeidsvoorziening in 1990, de recentralisatie van de arbeidsvoorziening in 1996 en de afschaffing van de arbeidsvoorziening in 2001, waarna met de SUWI-operatie en de Wet Werk en Bijstand een volledige decentralisatie en marktwerking van een geïntegreerd arbeidsmarkt- en sociaal zekerheidsbeleid tot stand is gekomen.

Arbeidsvoorziening is een afgeleide van de arbeidsmarkt, of liever gezegd van de onvolkomenheid van deze markt. Waar vraag en arbeid elkaar niet (moeiteloos) treffen en (langdurige) werkloosheid ontstaat, bestaat een taak voor de arbeidsvoorziening. Deze omvat voorlichting, bemiddeling, actieve begeleiding, onderwijs en scholing, en soms ook werkverschaffing en gesubsidieerde arbeid. De huidige situatie kent verscheidene problemen.Er is onvoldoende bekend waarom sommige groepen, ook in een krappe arbeidsmarkt en ondanks een veelheid aan maatregelen, toch langdurig werkloos blijven. De informatie over de condities van een succesvolle bemiddeling van personen uit achterstandsgroepen naar werk schiet tekort. Men weet niet wat wel werkt en wat niet. Ook de zogenaamde ketenafspraken werken onvoldoende. Er is noch een verticale noch een horizontale actor die de anderen aan de afspraakverplichtingen kan houden. Om die reden pleiten Van der Meer en Visser voor een stevigere rol voor ministerie van SZW, die centraal doelstellingen zou moeten vaststellen en daar partijen dwingend op af zou moeten rekenen. Dat zal waarschijnlijk alleen lukken als de partijen bij de doelstellingsformulering betrokken worden en als bij die partijen ook de voornaamste verantwoordelijkheid voor de formulering en constante herziening wordt gelegd. Over de uitkomsten legt de minister parlementaire verantwoording af.

Onderwijs

De Vijlder beschrijft de ontwikkelingsgang van het primair onderwijs en het beroepsonderwijs vanaf de vorming van de nationale eenheidsstaat, via de bloeiperiode van de verzorgingsstaat en de periode na de jaren tachtig tot nu toe (waarbij in het beroepsonderwijs de invoering van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs als markeringspunt wordt gebruikt). Vanaf de vorming van het nationaal onderwijssysteem is er sprake geweest van welomschreven opvattingen over hoe het onderwijs verzorgd moest worden, door wie en welke onderwerpen daarin behandeld moesten worden. Leren vindt plaats in instituties die we (hoge)scholen, colleges, universiteiten, gymnasia noemen. De overdracht van kennis en vaardigheden vindt plaats via een individuele docent, leraar, onderwijzer, dieprofessionele autonomie kent. De vrijheid van onderwijs was vooral een politieke vrijheid, die in de praktijk nauwelijks heeft geleid tot wezenlijke variatie in de manier waarop het onderwijs werd verzorgd.

Het regelgevingbouwwerk van het onderwijs is zich in de verzorgingsstaat steeds centralerrondom de nationale staat gaan ontwikkelen. Met het groeien van de complexiteit van de samenleving is deze steeds ingewikkelder geworden. In de negentiende en in de vroege twintigste eeuw was dat een werkbare, zelfs vruchtbare strategie. De auteur werpt de vraag op of deze strategie in de complexe samenleving van de latere twintigste eeuw nog wel werkbaar en effectief zal blijken. Hij pleit ervoor dat scholen en instellingen vooral een eigen koers kiezen en zelf serieus aan de slag te gaan met het herontwerp van de dienstverlening aan hun omgeving, voorzover ze daarmee nog niet begonnen zijn. Dat betekent dat scholen en instellingen hun legitimiteit van handelen niet langer kunnen ontlenen aan een formeel van de staat opgedragen taak.Ze zullen deze moeten ontlenen aan de mate waarin ze erin slagen hun handelen af te stemmen op de vereisten in hun directe omgeving.

Over de wrr
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (wrr) is een onafhankelijke denktank voor de Nederlandse regering. De wrr geeft de regering gevraagd en ongevraagd advies over onderwerpen vanuit een langetermijnperspectief. Deze onderwerpen zijn sectoroverstijgend en hebben betrekking op maatschappelijke vraagstukken waarmee de regering in de toekomst te maken kan krijgen. De wrr-adviezen krijgen hun weerslag in openbare rapporten, die zowel een probleemstellend als adviserend karakter kunnen hebben. Bij de voorbereiding van adviezen wordt soms onderzoek uitbesteed aan externe deskundigen. De resultaten hiervan worden veelal gepubliceerd als verkenning.

Maatschappelijke dienstverlening. Een onderzoek naar vijf sectoren, WRR-Verkenning 6,onder redactie van H. Dijstelbloem, P.L. Meurs en E.K. Schrijvers . ISBN 90-5356-732-1, prijs: 42,50 is vanaf 1 december 2004 verkrijgbaar in de boekhandel en bij Amsterdam University Press, Prinsengracht 747-751, 1017 JX Amsterdam, bestellingen@aup.nl of via www.aup.nl. Tevens is het rapport Bewijzen van goede dienstverlening, WRR-Rapport70 (2004), verkrijgbaar, waarin de WRR op basis van de in deze verkenning opgenomen studies aanbevelingen aan de regering doet. Meer informatie over deze en andere WRR-uitgaven bij Amsterdam University Press vindt u op www.aup.nl. Via de website van de wrr, www.wrr.nl, zijn voorts drie sectoroverstijgende achtergrondstudies beschikbaar.

Nadere inlichtingen over het rapport zijn te verkrijgen bij: drs. H.O. Dijstelbloem (WRR)telefoon (070) 356 46 40 drs. J.T.A. Groeneveld (WRR)telefoon (070) 356 46 68

Een recensie-exemplaar kunt u bestellen bij:
WRR
afdeling publicaties,
Postbus 20004,
2500 EA Den Haag;
fax 070-356 4685
e-mail: info@wrr.nl

© WHY Service Group, for comments e-mail the Webmaster